ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ0977

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348828 \ CV EXPL 11-1274
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van taxichauffeur wegens seksuele intimidatie van passagier

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 6 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een taxichauffeur, eiser, en zijn werkgever, Taxicentrale [X]. Eiser was op staande voet ontslagen na een klacht van een passagier, mevrouw [passagier], die hem beschuldigde van seksuele intimidatie tijdens een taxirit. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en vorderde loonbetaling van € 1.425,-, vermeerderd met wettelijke rente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat op 18 januari 2011 een klacht was ingediend door [passagier] over het gedrag van eiser, die haar tijdens de rit had gekust. Eiser ontkende de beschuldigingen en stelde dat het ontslag prematuur was. De werkgever, [X], verdedigde het ontslag door te stellen dat eiser zich schuldig had gemaakt aan seksuele intimidatie, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen.

De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, gezien de kwetsbare positie van de passagier en de ernst van de beschuldigingen. Eiser had geen recht op loonbetaling na het ontslag, en zijn vorderingen werden afgewezen. De kosten van het geding werden aan eiser opgelegd, aangezien hij in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om de veiligheid van hun passagiers te waarborgen en de gevolgen van ongepast gedrag door werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 348828 \ CV EXPL 11-1274
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 6 april 2011
inzake
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. H.A. de Boer,
tegen
de besloten vennootschap
Taxicentrale [X].,
hierna te noemen: [X],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procederende bij haar directeur [X].
Procesverloop
1. [eiser] heeft [X] in kort geding gedagvaard voor de zitting van 23 maart 2011 en toen op de in de dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [X] veroordeelt tot betaling binnen één dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis van een bedrag van € 1.425,-, vermeerderd met de wettelijke rente per 1 maart 2011, dan wel per een datum die de kantonrechter redelijk acht, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[X] heeft voorafgaand aan de terechtzitting een conclusie van antwoord ingediend.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij door [X]
gebruik is gemaakt van een pleitnota, en waarbij [X] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Van het verhandelde ter zitting zijn voorts aantekeningen gemaakt door de griffier.
Partijen hebben producties overgelegd.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
Motivering
De vaststaande feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [X] exploiteert een taxibedrijf dat zich onder meer bezighoudt met WMO-vervoer.
2.2. [eiser], geboren op [datum], is met ingang van 1 april 2008 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [X], in de functie van taxichauffeur, tegen een salaris van laatstelijk € 1.826,46 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.3. Op 18 januari 2011 is bij [X] een klacht ingediend door een passagier
- mevrouw [passagier] (hierna te noemen [passagier]) - over het handelen van [eiser] tijdens een taxirit. De klacht komt erop neer dat [passagier], die als gevolg van de ziekte multiple sclerose fysieke beperkingen heeft, tijdens de betreffende taxirit seksueel is geïntimideerd door [eiser].
2.4. Naar aanleiding van deze klacht heeft er op 19 januari 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen [passagier] en een medewerkster van [X], mevrouw [medewerkster] (hierna te noemen: [medewerkster]). Van dit gesprek is door [medewerkster] een gespreksverslag opgemaakt, dat - voor zover van belang - het volgende vermeldt:
"Je bent ingestapt bij de revalidatie van het ziekenhuis. Er zat al een vrouw in de bus op de stoel bij het raam achter de chauffeur. Bij het instappen zei de chauffeur tegen jou: "Dag schoonheid". Maar dit heb jij opgevat/beschouwd als een grapje. De chauffeur gaf een vloekwoord en vroeg aan de mevrouw om van plaats te veranderen zodat jij bij het raam kon zitten. Onder het rijden zocht de chauffeur regelmatig oogcontact met jou door in zijn achteruitkijkspiegel te kijken. En dit kwam bij jou seksueel getint over.
Er kwam een man in de auto, deze ging achter jou zitten, bij het raam aan de chauffeurskant. De vrouw ging er uit. Daarna ging de man er uit. Maar voordat de man uit zou stappen moest chauffeur eerst de rollator van de man achter de stoelen weg halen en daarbij viel het mandje. Jouw reactie was: "Lukt het?" De reactie van de chauffeur was hierop: "Jij mag me niet uitlachen?" De man met de rollator stapte uit.
De chauffeur stapte weer in de bus, kwam op je af en pakte jou met zijn beide handen stevig bij je wangen en gaf een volle kus met zijn lippen op jouw mond. Hij zei erbij: "Jij vindt dit ook wel lekker!"
Je vertrouwt de chauffeurs en je verwachtte dit niet. Je werd op dat moment versteend en je sloeg dicht van angst. (…)"
2.5. Voorts heeft er na voornoemd gesprek op 19 januari 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen [X] en [eiser], waarin hij met de klacht is geconfronteerd en waarbij [eiser] in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Tijdens dit gesprek heeft [eiser] ontkend dat hij [passagier] bij haar wangen zou hebben gepakt en haar op de mond zou hebben gezoend.
2.6. Bij brief van 19 januari 2011 is [eiser] naar aanleiding van de ingediende klacht door [X] op non-actief gesteld, in afwachting van ontslag op staande voet. In aansluiting hierop heeft [X] [eiser] bij brief van 20 januari 2011 op staande voet ontslagen op grond van een dringende reden, welke blijkens de brief is gelegen in "de ernstige seksuele intimidatie met mw. [passagier] op dinsdag 18 januari 2011."
2.7. Bij brief van 24 januari 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen en namens [eiser] aanspraak gemaakt op loondoorbetaling. [X] heeft nadien - ondanks sommatie zijdens [eiser] - volhard in het ontslag.
2.8. Omstreeks eind januari 2011 is aan [eiser] een voorschot loon contracturen uitbetaald, waarbij is uitgegaan van het volledige bruto maandloon. Voorts heeft er in februari 2011 een afrekening plaatsgevonden van tijd-voor-tijd uren, verlofuren en vakantiegeld.
2.9. Op 16 maart 2011 heeft [passagier] het verslag van het gesprek met [medewerkster] voor akkoord ondertekend. Hierbij staat vermeld:
"Hierbij verklaar ik dat ik volledig kan bevestigen dat dit zo heeft plaatsgevonden. Tevens geef ik taxicentrale [X] toestemming om deze verklaring te gebruiken in de rechtszaak tegen [eiser]."
2.10. [passagier] heeft bij de politie aangifte gedaan tegen [eiser] wegens aanranding.
Het standpunt van [eiser]
3. [eiser] betwist de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. In dat verband betwist hij dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de in de klacht van [passagier] aangegeven seksuele intimidatie. [X] heeft [eiser] al snel na het binnenkomen van de klacht op staande voet ontslagen. Dat was te prematuur. [X] is zomaar afgegaan op de klacht van [passagier]. Volgens [eiser] had [X] als goed en zorgvuldig handelend werkgever hem juist in bescherming moeten nemen tegen de geuite - onterechte - aantijgingen. [X] heeft de klacht van [passagier] aangegrepen om op gemakkelijke wijze van [eiser] af te komen na eerdere incidenten tussen partijen. Gelet op de na het ontslag gedane loonbetalingen ging [eiser] er bovendien vanuit dat het ontslag niet langer werd gehandhaafd. Een en ander brengt met zich dat [X] gehouden is tot loonbetaling aan [eiser] over de maand februari 2011 ad € 950,00 (restant), vermeerderd met de wettelijke verhoging ad € 475,00, tezamen € 1.425,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van [X]
4. [X] is van mening dat zij [eiser] op goede gronden op staande voet heeft ontslagen, nu hij zich jegens een door hem vervoerde passagier schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie, zoals omschreven in de klacht. De betreffende passagier verkeerde als gevolg van haar ziekte in een kwetsbare positie. [X] dient de veiligheid van de aan haar taxivervoer toevertrouwde passagiers te waarborgen. Als gevolg van het handelen van [eiser] is er een onherstelbare breuk ontstaan in het vertrouwen dat [X] in [eiser] had. Uit het handelen van [eiser] blijkt dat hij in ernstige mate de geschiktheid mist voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden als chauffeur. [X] was om die reden gerechtigd om de arbeidsovereenkomst van partijen met onmiddellijke ingang te beëindigen. [X] heeft, anders dan [eiser] meent, het ontslag niet ingetrokken. Uit de na het ontslag gedane loonbetalingen kan deze conclusie volgens [X] niet worden getrokken. Ten slotte betwist [X] de gevorderde wettelijke verhoging.
De beoordeling van het geschil
5. Het spoedeisend belang bij de gevorderde loondoorbetaling is naar het oordeel van de kantonrechter gelegen in de aard van deze vordering; [eiser] is voor de voorziening in zijn levensonderhoud immers aangewezen op de inkomsten uit zijn dienstverband met [X].
6. Beoordeeld dient te worden of zich in het onderhavige geval naar voorlopig oordeel een dringende reden voor het geven van ontslag op staande voet heeft voorgedaan, op grond waarvan voorshands voldoende waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat dit ontslag stand kan houden.
7. Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Voorts is in artikel 7:678 lid 1 BW bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW worden beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De bewijslast van het bestaan van een dringende reden ligt bij degene die op basis daarvan de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd, in dit geval dus bij [X].
8. De kantonrechter stelt voorop dat indien vast zou komen te staan dat [eiser] [passagier] bij haar wangen zou hebben gepakt en vervolgens op haar mond heeft gezoend, onder toevoeging van bewoordingen als "Jij vindt dit ook wel lekker!", of woorden van gelijke strekking, een en ander een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, mede gezien de kwetsbare en afhankelijke positie van de door [X] vervoerde doelgroep (mensen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking), die gedurende het taxivervoer aan de zorg van de betreffende chauffeur is toevertrouwd.
9. Voorshands is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] zich op 18 januari 2011 jegens [passagier] schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor geschetste seksuele intimidatie. Allereerst is daartoe van belang dat [passagier] diezelfde dag nog een klacht daaromtrent heeft ingediend bij [X]. Daarnaast heeft [passagier] de daaropvolgende dag in een gesprek met [medewerkster] de klacht gehandhaafd en nader toegelicht, waarvan [medewerkster] het hiervoor aangehaalde gespreksverslag heeft opgesteld. Ten slotte heeft [passagier] dit gespreksverslag voor akkoord ondertekend en erin toegestemd dat dit document in dit kort geding door [X] wordt gebruikt. De kantonrechter ziet voorshands geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door [passagier] tegen [eiser] ingediende klacht wegens seksuele intimidatie.
10. Waar aldus de gestelde seksuele intimidatie door [eiser] in dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden, moet voorshands worden geoordeeld dat [X] [eiser] terecht vanwege een dringende reden op staande voet heeft ontslagen.
11. De kantonrechter oordeelt voorts dat de loonbetalingen die door [X] ná het ontslag op staande voet zijn gedaan niet betekenen dat [X] het ontslag op staande voet niet langer handhaafde. [X] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de volledige loonbetaling over de maand januari 2011 ten tijde van de uitbetaling niet meer kon worden teruggedraaid, terwijl voorts is gebleken dat zij nadien een correctie op deze loonbetaling heeft gedaan. Ten slotte is voldoende aannemelijk geworden dat de loonbetaling in februari 2011 (slechts) een eindafrekening van tijd-voor-tijd dagen, verlofdagen en vakantiegeld behelst.
12. Gelet op het vorenstaande dient ervan uit te worden gegaan dat er sinds de datum van het ontslag op staande voet - 20 januari 2011 - geen loonbetalingsverplichting voor [X] meer bestaat jegens [eiser]. De door laatstgenoemde ingestelde loonvordering over de maand februari 2011 moet dan ook worden afgewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke verhoging.
13. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [X] op nihil gesteld, nu zij in dit geding in persoon heeft geprocedeerd.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [X] vastgesteld op nihil.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119