Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 28a van de Wet LB luidt - voor zover hier van belang -:
"1. Indien de inhoudingsplichtige met betrekking tot een aangifte binnen vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het tijdvak is aangevangen waarover die aangifte is gedaan constateert dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan, is hij verplicht gelijktijdig met de eerstvolgende aangifte, of de daarop volgende aangifte door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.
2. (…)
3. De inhoudingsplichtige is gehouden de gegevens bedoeld in het eerste en tweede lid op dezelfde wijze en in dezelfde vorm te verstrekken als van de aangifte.
4. Bij ministeriële regeling kunnen van de vorige leden afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de verplichting voor de inhoudingsplichtige tot het indienen van een correctiebericht, daaronder begrepen regels over de wijze waarop en de termijn waarbinnen een correctiebericht moet worden ingediend.
5. Een correctiebericht is geen bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6. Indien bij de aangifte een correctiebericht is ingediend en het saldo van de te betalen belasting van de aangifte en het correctiebericht positief is, is de inhoudingsplichtige, in zoverre in afwijking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gehouden dit saldo aan de ontvanger te betalen. (…)
7. (…)
8. Voor toepassing van de artikelen 20, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn van belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen gelijkgesteld het geval waarin naar aanleiding van een ingediend correctiebericht te veel is gesaldeerd of teruggegeven.
9. In aanvulling op artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt, indien te veel is gesaldeerd, de bevoegdheid tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de saldering heeft plaatsgevonden".
3.2 In artikel 80a, vijfde lid, URLB is bepaald:
"Indien een correctiebericht betrekking heeft op een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar kan:
a. de inhoudingsplichtige, in afwijking van artikel 28a, eerste lid, van de wet, dat correctiebericht binnen acht weken na de constatering van de onjuistheid of onvolledigheid los van een aangifte aan de inspecteur toezenden.
b. de inspecteur, in afwijking van artikel 28a, tweede lid van de wet, de inhoudingsplichtige verplichten dat correctiebericht al dan niet gelijktijdig met een aangifte binnen een door hem te stellen termijn aan hem toe te zenden".
3.3 Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of correctieberichten kunnen worden ingediend met terugwerkende kracht over een periode voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 28a Wet LB en of correctieberichten het beginsel van formele rechtskracht kunnen aantasten.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de onmiddellijke inwerkingtreding van artikel 28a van de Wet loonbelasting, waarbij geen overgangsrecht is gegeven voor tijdvakken voor 1 januari 2006, het in beginsel mogelijk is een correctiebericht in te dienen over een tijdvak dat ligt vóór 1 januari 2006, indien daarin een onjuiste - wat daar overigens in het onderhavige geval ook van zij - of onvolledige aangifte is gedaan.
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat tegen afdrachten over de periode 2002 tot en met 2006 geen rechtsmiddelen meer kunnen worden ingesteld, zodat deze afdrachten onherroepelijk vaststaan (zie 1.6). Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord wat de status is van een correctiebericht en of deze het beginsel van formele rechtskracht aan kan tasten. Eiseres’ stelling dat het correctiebericht een onderdeel is van de aangifte, verwerpt de rechtbank. Dat het correctiebericht op grond van het vierde lid van artikel 28a van de Wet LB op dezelfde wijze en in dezelfde vorm verstrekt moet worden –wat er verder zij van de mogelijkheden daartoe- maakt nog niet dat het correctiebericht een onderdeel is van de aangifte. Bovendien wijst artikel 80a, vijfde lid URLB nadrukkelijk op de mogelijkheid om een correctiebericht los van een aangifte in te zenden.
3.6 Ingevolge het vijfde lid van artikel 28a Wet LB is het correctiebericht nadrukkelijk geen bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank moet een correctiebericht worden beschouwd als een verzoek om een ambtshalve vermindering. De rechtbank ontleent steun voor deze opvatting aan de totstandkomingsgeschiedenis van deze wettelijke bepaling.
‘Op grond het zesde lid moet de inhoudingsplichtige de financiële gevolgen die voortvloeien uit een correctiebericht salderen met de belasting die op de aangifte waarbij het correctiebericht is gevoegd, moet worden afgedragen. Het over een eerder tijdvak te veel betaalde bedrag wordt aldus in mindering gebracht op de over het tijdvak waarvoor aangifte wordt gedaan af te dragen belasting. Het over een eerder tijdvak te weinig betaalde bedrag wordt met de belasting over het tijdvak waarvoor aangifte wordt gedaan, betaald. Ingeval uit het correctiebericht blijkt dat over een eerder tijdvak te veel is betaald kan de inhoudingsplichtige niet verder salderen dan het bedrag dat op de aangifte waarbij het correctiebericht wordt gevoegd, moet worden afgedragen. Indien het te veel betaalde bedrag dat uit het correctiebericht blijkt groter is dan de afdracht op de aangifte waarbij het correctiebericht wordt gevoegd, wordt het correctiebericht voor dit meerdere, met toepassing van artikel 65 AWR, aangemerkt als een verzoek om ambtshalve teruggave.‘
Toelichting NvW, Kamerstukken II 2003/04, 29?531, nr. 8, blz. 16.
Het correctiebericht is voor het meerdere derhalve een verzoek om ambtshalve vermindering. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voor het mindere, ofwel het deel dat in beginsel wel met een afdracht op aangifte verrekend zou kunnen worden, niet anders, nu niet valt in te zien waarom twee delen van een correctie over een eerder tijdvak een verschillende status zouden kunnen hebben, enkel en alleen afhankelijk van de hoogte van de afdracht waarmee verrekend kan worden.
3.7 Eiseres heeft, vooruitlopend op verweerders beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, het bedrag van de door haar verzochte teruggaaf verrekend met het bedrag dat zij volgens aangiften over de maand september 2007 aan loonbelasting verschuldigd is.
3.8 Uit de stukken van het geding (1.12) blijkt echter dat verweerder niet aan het verzoek om ambtshalve vermindering tegemoet is gekomen. De weigering een ambtshalve vermindering te verlenen is ingevolge vaste jurisprudentie niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
3.9 Uit het hiervoor onder 3.4 tot en met 3.8 overwogene volgt dat eiseres teveel heeft gesaldeerd als bedoeld in artikel 28a, negende lid, Wet LB en dat verweerder mocht naheffen.
3.10 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.