RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880314-10
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 21 december 2010 en 10 maart 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Sint Annaparochie, (althans) in de
gemeente Het Bildt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [aangeefster]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzet, terwijl die [aangeefster] zich in haar woning (gelegen aan
de [adres]) bevond:
- zich met een hoeveelheid (motor)benzine, althans een brandversnellend
middel en/of vluchtige (vloei)stof, naar voornoemde woning heeft begeven en/of
- de brievenbus van de voordeur van voornoemde woning heeft geopend en/of
- een hoeveelheid (motor)benzine, althans brandversnellend middel en/of
vluchtige (vloei)stof, door die brievenbus heeft gegoten en/of gesprenkeld
en/of
- een brandend voorwerp, althans vuur, door voornoemde brievenbus heeft gedaan
en/of (aldus) (op voornoemde wijze) voornoemd(e) middel en/of (vloei)stof
heeft aangestoken, althans (open) vuur in aanraking heeft gebracht met
voornoemd(e) middel en/of (vloei)stof,
tengevolge waarvan voornoemde woning (deels) is afgebrand en/of tengevolge
waarvan er in die woning (door aanwezige (benzine)dampen van dat/die middel
en/of (vloei)stof al dan niet in combinatie met de brand) een drukgolf en/of
(vervolgens) een explosie is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 289 juncto artikel 45 subs. artikel 287 juncto artikel 45 Wetboek
van Strafrecht)
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 25 juli 2010 te Sint Annaparochie, (althans) in de
gemeente Het Bildt, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing
teweeg heeft gebracht in een woning gelegen aan de [adres],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk:
- zich met een hoeveelheid (motor)benzine, althans een brandversnellend middel
en/of vluchtige (vloei)stof, naar voornoemde woning begeven en/of
- de brievenbus van de voordeur van voornoemde woning geopend en/of
- een hoeveelheid (motor)benzine, althans brandversnellend middel en/of
vluchtige (vloei)stof, door die brievenbus gegoten en/of gesprenkeld en/of
- een brandend voorwerp, althans vuur, door voornoemde brievenbus gedaan en/of
(aldus) (op voornoemde wijze) voornoemd(e) middel en/of (vloei)stof
aangestoken, althans (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemd(e) middel
en/of (vloei)stof,
ten gevolge waarvan voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in
elk geval brand is ontstaan en/of ten gevolge waarvan er in die woning (door
aanwezige (benzine)dampen van dat/die middel en/of (vloei)stof al dan niet in
combinatie met de brand) een drukgolf is ontstaan en/of (vervolgens) een
ontploffing teweeg is gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) aangrenzende en/of belendende
woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangeefster] (te weten de bewoonster
die in voornoemde woning aanwezig was) en/of in die aangrenzende en/of
belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(Artikel 157 aanhef en onder 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2010 te Sint Annaparochie, (althans) in de
gemeente Het Bildt, opzettelijk brand heeft gesticht in een schuurtje
(behorende bij een woning gelegen aan de [adres] aldaar),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk:
- een hoeveelheid benzine gegoten en/of gesprenkeld over een kleed, althans
een stuk textiel en/of (vervolgens) voornoemd stuk textiel aangestoken, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemd stuk textiel
en/of (vervolgens) voornoemd stuk textiel in/op voornoemd schuurtje gegooid
en/of gebracht
en/of
- een hoeveelheid benzine gegoten en/of gesprenkeld in/op voornoemd schuurtje
en/of (vervolgens) voornoemd schuurtje heeft aangestoken (al dan niet met een
brandend stuk textiel)
en/of/althans (open) vuur in aanraking heeft gebracht met voornoemd schuurtje,
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd schuurtje
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen die zich in voornoemd schuurtje
bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(Artikel 157 aanhef en onder 1 Wetboek van Strafrecht)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 december 2010 gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie is van oordeel dat aangeefster [aangeefster] bij de politie duidelijke verklaringen heeft afgelegd over de betrokkenheid van de verdachte. Zij heeft hem duidelijk herkend. Weliswaar heeft aangeefster ter terechtzitting een meer genuanceerde verklaring afgelegd, maar dat doet niets af aan de verklaringen die zij bij de politie heeft afgelegd. In combinatie met het opgenomen gesprek van de aangeefster met het alarmnummer 112 kan tot een bewezenverklaring worden gekomen, volgens de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Anders dan bij de politie, heeft aangeefster als getuige op de zitting niet meer zo stellig verklaard, zodat er op basis van deze eenzijdige en onbetrouwbare verklaring geen veroordeling kan volgen. Naar het oordeel van de raadsman heeft de getuige louter geconcludeerd dat het verdachte is geweest die deze feiten heeft begaan, terwijl zij hem in het geheel niet heeft gezien. Haar herkenning van de verdachte moet mede worden beoordeeld tegen de achtergrond van de moeizame echtscheiding tussen aangeefster en verdachte. De raadsman acht het bepaald niet uitgesloten dat -bewust of onbewust- rancune heeft meegespeeld bij de herkenning van verdachte door aangeefster.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster [aangeefster] heeft op 12 juli 2010, 25 juli 2010, 12 augustus 2010 en 16 augustus 2010 bij de politie belastende verklaringen afgelegd. Hierin heeft zij onder meer verklaard verdachte te hebben herkend als veroorzaker van de explosie en brand in haar woonhuis. Bovendien verdenkt zij verdachte van de eerdere brand in haar schuur. Verdachte daarentegen heeft bij de politie en ter zitting erin volhard dat hij de feiten niet heeft gepleegd.
Van het ontstaan van de explosie en de brand in het woonhuis is aangeefster de enige getuige. Aan haar verklaringen komt dan ook een doorslaggevende betekenis toe. Daarom heeft de rechtbank aangeefster ter zitting van 10 maart 2011 als getuige gehoord, zodat de rechtbank zich mede door eigen waarneming een oordeel kon vormen.
De rechtbank dient te toetsen of de verklaring van aangeefster op zichzelf voldoende betrouwbaar is en of deze voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet ook worden voldaan aan het zogenoemde bewijsminimum. Volgens artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan het bewijs niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige weergegeven feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad geeft geen algemene regels over de toepassing van dit bewijsminimum. Of eraan is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt telkens een beoordeling van het concrete geval.
Bij de bewijswaardering moet de rechtbank in het oog houden dat de feiten zich hebben afgespeeld tegen de achtergrond van een moeizame echtscheiding. Het is bekend dat dat kan leiden tot verdachtmakingen jegens een (ex-)partner die eerder berusten op diepgaand wantrouwen dan op waarneming. In dit verband is van belang dat aangeefster bij de politie heeft verklaard dat zij op 12 juli 2010 rond 00:30 uur vanuit haar bed een klepperend geluid hoorde in de tuin. Aangeefster dacht toen direct dat het verdachte was. Het bleek echter de buurman te zijn. Desgevraagd verklaarde aangeefster hierover op de zitting: "Dat heb ik wel gauw ja, als ik wakker word. Omdat ik weet hoe hij is. Als hij wat uithaalde deed hij dat 's nachts, bijvoorbeeld als hij ruzie met buren had". Ook is de rechtbank opgevallen dat aangeefster ter zitting heeft verklaard dat zij in de nacht van 25 juli 2010 al bij het rammelen van de brievenbus zeker wist dat [verdachte] dit geluid veroorzaakte. Dat aangeefster elk nachtelijk onraad direct aan verdachte toeschreef, zelfs als dat niet op waarneming berustte, noopt tot een kritische bewijswaardering.
Aangeefster heeft, als getuige ter zitting gehoord, haar bij de politie afgelegde verklaringen genuanceerd. Zo had aangeefster bij de politie verklaard dat er geen twijfel mogelijk was dat verdachte voor haar huis stond. Zij herkende hem na zevenendertig jaar huwelijk aan lichaamstaal, postuur, kale kop, houding en manier van lopen. Later in de politieverhoren valt op dat haar verklaring stelliger wordt. Als verbalisanten in het verhoor van 16 augustus 2010 zeggen dat zij aangeefster wel geloven maar dat "we" moeten proberen bij de rechter te bewijzen dat het echt [verdachte] was, verklaart aangeefster uiteindelijk dat zij verdachte van bovenaf in het gezicht heeft gezien. Ter zitting heeft aangeefster echter verklaard verdachte niet in het gezicht te hebben gezien, althans zich dat niet te herinneren.
Ook op andere punten heeft zij ter zitting anders verklaard. Bij de politie had aangeefster verklaard dat zij een minuut of twee naar buiten heeft gekeken waar zij verdachte zag. Ter zitting heeft aangeefster echter verklaard dat zij geen minuten naar buiten heeft gekeken, maar eerder 10 seconden. Ten aanzien van haar volgorde van handelen had zij bij de politie verklaard dat zij verdachte buiten zag, bij haar bed de telefoon pakte, vier of vijf keer moest bellen alvorens zij contact had met 112, en toen het vuur zag. Ter zitting heeft zij echter verklaard dat zij eerst tijdens het gesprek met 112 naar buiten heeft gekeken en de verdachte heeft herkend. Dit wordt echter niet ondersteund door de inhoud van het gesprek met de alarmcentrale. Integendeel, in dit gesprek zegt aangeefster slechts: "Ik denk dat mijn ex hier aan de deur is". Hierna is op geen enkel moment te beluisteren dat aangeefster vertelt dat zij door het raam kijkt, dat zij haar ex-man ziet, of woorden van gelijke strekking. Eerst wanneer de centralist navraagt of haar ex-man zich bij de woning ophoudt, antwoordt zij bevestigend. Tijdens dit zeer aangrijpende gesprek is vervolgens te horen hoe de aangeefster wordt overvallen door de steekvlam die haar woning ontwricht. Weliswaar roept zij na deze explosie stellig dat haar ex dit heeft gedaan, maar op extra waarnemingen berust dat blijkbaar niet. Bovendien is aangeefster dan begrijpelijkerwijs in paniek. Aan de uitlatingen na de explosie komt dus geen meerwaarde toe.
Hoewel aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte goed heeft kunnen zien, is de rechtbank opgevallen dat de zichthoek vanaf het slaapkamerraam op de eerste verdieping naar de voorzijde van de woning een lastige is, met name nu zich boven de voordeur een afdak bevindt dat het vrijwel onmogelijk maakt om te zien wie er voor de voordeur staat. Daarbij was het nacht en brandden er weliswaar straatlantaarns, maar gelet op de afstand van die lantaarns tot de voorgevel en op de begroeiing in de straat en de tuinen, blijft het de vraag of het voldoende licht was om iemand te herkennen.
Aangeefster heeft steeds verklaard wel 100% zeker te zijn van de herkenning. In rechtspsychologische literatuur is echter wel geconcludeerd dat bij het herkennen van personen de relatie tussen accuratesse en de door de getuige aangegeven subjectieve zekerheid te gering is om die zekerheid als betrouwbare indicatie voor de accuratesse van de herkenning te kunnen gebruiken (Van Koppen, Merkelbach, Jelicic, De Keijser, 2010).
Al met al sluit de rechtbank niet uit dat aangeefster in de bewuste nacht te snel heeft geconcludeerd dat verdachte de dader was.
Vervolgens moet worden bezien of de verklaringen van aangeefster dan voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
In het huis van verdachte zijn jerrycans met motorbenzine gevonden. Er is onderzocht of hierop het DNA-profiel van verdachte voorkwam. Bij de huidige stand van het onderzoek biedt echter het aantreffen van zijn DNA geen steun aan de verklaring van aangeefster. Het mag immers niet verbazen dat het DNA van verdachte voorkomt op voorwerpen die hij in huis had.
Achter de voordeur van de ontwrichte woning zijn restanten motorbenzine aangetroffen. Het NFI heeft deze restanten vergeleken met de motorbenzine uit voornoemde jerrycans. De conclusies van het NFI zijn -kort gezegd- dat het 'iets waarschijnlijker' is dat de benzine, aangetroffen in de tochtstrip van het kruipluik, afkomstig is uit deze jerrycans dan dat deze daar niet uit afkomstig is. Voorts acht het NFI het 'waarschijnlijker' dat de benzine, aangetroffen in de rand van het kruipluik, afkomstig is uit deze jerrycans dan dat deze daar niet uit afkomstig is. Dit is op zichzelf al weinig concludent, maar hierbij geeft het NFI ook nog de waarschuwing dat het moeilijk is om duidelijke conclusies te trekken nu de restanten motorbenzine uit de tochtstrip sterk ingedampt waren, waardoor de vergelijking moest worden gebaseerd op de minst vluchtige fractie. Bovendien wordt zulk onderzoek bemoeilijkt doordat benzine uit een brandrest vrijwel altijd in samenstelling verandert door indamping, verontreiniging met omliggend materiaal en/of microbiologische afbraak. Daarom biedt ook dit vergelijkend onderzoek naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de verklaringen van aangeefster.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de bewuste nacht rond 01:00 of 01:30 uur gedurende 10 minuten met de hond is uitgeweest. Ter zitting heeft verdachte toegevoegd dat hij in ieder geval rond 02:00 uur weer thuis was. De rechtbank heeft uit kaartmateriaal geconstateerd dat de afstand van zijn woning naar die van aangeefster ongeveer 1,1 kilometer is en in circa 13 minuten gelopen kan worden. Dat verdachte omstreeks het tijdstip van de explosie bij de woning van aangeefster zou kunnen zijn geweest, bewijst echter nog niet dat hij daar werkelijk was.
Uit onderzoek van de computer van verdachte is gebleken dat hij in de ochtend van de 25e juli 2010 eerst op een datingsite heeft gekeken en vervolgens op internet nieuws heeft opgezocht, met name over Friesland. Hij heeft op diverse data gekeken naar nieuws over branden, maar dat deed hij ook al vanaf 17 april 2010. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit hem niets zegt. Aan deze gegevens valt evenmin steunbewijs te ontlenen.
Voorts bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal van bevindingen inzake mobiel telefoonverkeer tussen verdachte en aangeefster. Dit draagt echter evenmin bij tot het bewijs.
De rechtbank komt derhalve, alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, tot de conclusie dat er bedenkingen bestaan tegen de belastende verklaringen van aangeefster en dat die verklaringen ook niet voldoende worden ondersteund door ander bewijs. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair of subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook van de onder 2. tenlastegelegde brandstichting in de schuur moet worden vrijgesproken, nu het proces-verbaal bewijsmiddelen ontbeert die een bewezenverklaring kunnen dragen.
De rechtbank is zich er ten volle van bewust dat het slachtoffer een zeer traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt die niet door het strafrecht wordt vergolden. Veroordelingen mogen echter uitsluitend worden gebaseerd op solide bewijs, en dat ontbreekt hier. De vordering van de benadeelde partij moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2011. De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.