ECLI:NL:RBLEE:2011:BP7213

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/795
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van standplaatsvergunning en toekenning schadevergoeding na procedurele tekortkomingen

In deze zaak gaat het om de schorsing van de standplaatsvergunning van eiser [X] door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest Fryslân. De schorsing vond plaats op 26 november 2009 en was het gevolg van wangedrag van [X] op de markt. Eiser had eerder een verzoek ingediend om de schorsing te laten opheffen, maar dit werd afgewezen door de voorzieningenrechter. Het college handhaafde zijn besluit op bezwaar op 16 maart 2010, waarop [X] beroep aantekende bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de schorsing van de standplaatsvergunning een punitief karakter heeft en dat de waarborgen van artikel 6 EVRM van toepassing zijn. De rechtbank constateert dat het college de processuele waarborgen niet in acht heeft genomen, aangezien [X] niet op de hoogte was gesteld van de beschuldigingen van wangedrag voordat de schorsing werd opgelegd. Dit gebrek aan hoor en wederhoor leidt tot de conclusie dat de schorsing niet rechtsgeldig was.

De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde schorsing onevenredig was in verhouding tot het wangedrag van [X]. Gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat [X] geen eerdere bestraffing had ontvangen op basis van de verordening, acht de rechtbank een schorsing van twee achtereenvolgende zaterdagen voldoende. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en kent [X] een schadevergoeding toe van € 750, alsook een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 874.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/795
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
gemachtigde: mr. J.H. Wassenaar, zelfstandig juridisch adviseur te Baard,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest Fryslân (voorheen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek),
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: A. Mulder en F. Nijp, voorheen werkzaam bij de gemeente Sneek en thans werkzaam bij de gemeente Súdwest Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college de standplaatsvergunning van [X] voor een vaste standplaats op de zaterdagmarkt te Sneek (Schaapmarktplein) wegens wangedrag per direct voor vier achtereenvolgende zaterdagen (28 november 2009 en 5, 12 en 19 december 2009) geschorst. Bij uitspraak van 4 december 2009 (AWB 09/2837), gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BK7360, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [X] om dit besluit hangende de bezwaarfase te schorsen, afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 16 maart 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het besluit van 26 november 2009 gehandhaafd. [X] heeft tegen het bestreden besluit beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 3 december 2010, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 Voor de voorgeschiedenis en de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 4 december 2009 van de voorzieningenrechter.
Beoordeling van het geschil
2.1 Met het ingestelde beroep kan [X] niet meer bereiken dat hij alsnog op 28 november 2009 en 5, 12 en 19 december 2009 standplaats mag innemen op het Schaapmarktplein. Deze dagen liggen immers in het verleden. Hij heeft echter aannemelijk gemaakt dat hij vanwege de schorsing van de standplaatsvergunning schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] dus belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2.2 Op grond van artikel 5.2, aanhef en onder b, van de Markt- en Standplaatsenverordening Sneek (hierna: de verordening), voor zover hier van belang, kan het college een vergunning voor een vaste standplaats voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder zich schuldig maakt aan wangedrag.
2.3 De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [X] zich op 21 november 2009 schuldig heeft gemaakt aan wangedrag. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het college was derhalve bevoegd om de standplaatsvergunning te schorsen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van schorsing van de standplaatsvergunning.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank draagt de schorsing van de standplaatsvergunning een punitief (bestraffend) karakter. Het college heeft dit ter zitting ook erkend. Dit betekent dat de (strafrechtelijke) waarborgen, die besloten liggen in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van toepassing zijn te achten. De rechtbank dient dan ook ten volle te toetsen of het college deze waarborgen in acht heeft genomen, alvorens de schorsing op te leggen, en vervolgens of de duur van de schorsing evenredig is in verhouding tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.
2.5 Uit artikel 6, derde lid, van het EVRM vloeit onder meer voort dat een betrokkene, die een bestraffend besluit boven het hoofd hangt, op de hoogte wordt gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging en dat deze betrokkene in de gelegenheid gesteld wordt om zich tegen deze beschuldiging te verweren, al dan niet met bijstand van een rechtsbijstandverlener (beginsel van hoor en wederhoor). De rechtbank stelt vast dat het college deze processuele waarborg niet in acht heeft genomen alvorens te besluiten tot schorsing van de standplaatsvergunning. [X] is immers voorafgaand aan die beslissing niet meegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag en dat dit kan leiden tot een schorsing van de standplaatsvergunning. Als gevolg hiervan heeft [X] zich voorafgaand aan de beslissing tot schorsing ook niet kunnen verweren tegen deze beschuldiging. Van omstandigheden op grond waarvan het college in dit geval geen hoor en wederhoor had hoeven toepassen is de rechtbank niet gebleken. Met het college kwalificeert de rechtbank het gedrag dat [X] op 21 november 2009 ten toon heeft gespreid als verwerpelijk, maar dit rechtvaardigt nog niet dat het college niet anders kon dan besluiten tot schorsing zonder [X] voorafgaand in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze te geven. Het college had immers op 21 november 2009 kunnen besluiten tot een onmiddellijke verwijdering van [X] van de markt, op grond van artikel 5.4, aanhef en onder b, van de verordening. Vervolgens had het college de dagen voorafgaand aan de eerstvolgende marktdag, 28 november 2009, kunnen gebruiken om [X] in de gelegenheid te stellen te reageren op het voornemen om een schorsing van vier achtereenvolgende zaterdagen op te leggen (hoor en wederhoor) om vervolgens deze schorsing of, al dan niet naar aanleiding van een zienswijze, een minder vergaande schorsing op te leggen.
2.5 De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde schorsing onevenredig is in verhouding tot het wangedrag van [X]. Blijkens de gedingstukken heeft hij op 14 september 2006 weliswaar een officiële waarschuwing gekregen wegens wangedrag tijdens de markt op 2 september 2006 (onder meer duwen en beledigen van de dienstdoende marktmeester), maar die waarschuwing was niet gebaseerd op de verordening; de verordening kent immers niet het instrument van de waarschuwing. Nu [X], afgezien van die buitenwettelijke waarschuwing, zich verder niet schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in de zin van de verordening -althans zijn gedrag na die waarschuwing heeft nimmer geleid tot een bestraffing op grond van de verordening- had het college in reactie op het gedrag van [X] op 21 november 2009 niet onmiddellijk de langst mogelijke duur van de schorsing mogen opleggen. Gelet op alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang beschouwd en in aanmerking genomen dat het college bij de toepassing van zijn bevoegdheid het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, acht de rechtbank een schorsing van twee achtereenvolgende zaterdagen (28 november 2009 en 5 december 2009) een afdoende reactie op het wangedrag van [X] op 21 november 2009.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Tevens zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit van 26 november 2009 herroepen en bepalen dat de standplaatsvergunning van [X] voor twee achtereenvolgende zaterdagen (28 november 2009 en 5 december 2009) is geschorst.
Schadevergoeding
3.1 In het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie heeft [X] aangegeven dat hij vanwege de schorsing van de standplaatsvergunning voor vier achtereenvolgende zaterdagen schade ter hoogte van € 1.500 heeft geleden. Het college heeft deze schade niet bestreden. Nu het college naar het oordeel van de rechtbank had moeten volstaan met een schorsing van twee achtereenvolgende zaterdagen, kent de rechtbank [X] met toepassing van artikel 8:73 van de Awb een schadevergoeding toe van € 750.
Proceskosten
3.2 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, veroordeelt de rechtbank het college in de kosten die [X] heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van [X] vergoed tot een bedrag van € 874,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00). Voor een vergoeding van de kosten die [X] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt bestaat, ondanks dat het primaire besluit van 26 november 2009 wordt herroepen, geen aanleiding, omdat hij hierom in bezwaar niet heeft verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 26 november 2009;
- schorst de standplaatsvergunning voor de zaterdagen 28 november 2009 en 5 december 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- kent aan [X] een schadevergoeding van € 750 toe, ten laste van het college en te betalen door de gemeente Súdwest Fryslân;
- bepaalt dat de gemeente Súdwest Fryslân het betaalde griffierecht van € 150 aan [X] vergoedt;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 874, aan [X] te betalen door de gemeente Súdwest Fryslân.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2011.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. C.H. de Groot
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.