ECLI:NL:RBLEE:2011:BP6718

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880343-10
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit met vordering na voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 4 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, had op 10 augustus 2010 in Leeuwarden met een pistool geschoten op het slachtoffer, die op de grond lag. De rechtbank heeft gelet op de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen, alsook op camerabeelden van het incident. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij met een pistool in de richting van het slachtoffer is gelopen en heeft geschoten, terwijl het slachtoffer zich op de grond bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had, gezien de omstandigheden van het schieten op korte afstand.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft deze eis overgenomen, mede gezien het strafblad van de verdachte, dat meerdere eerdere veroordelingen bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien de wederrechtelijke aanranding al was beëindigd op het moment van het schieten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel poging tot doodslag als wapenbezit en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, terwijl het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880343-10
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/880226-09
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 maart 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 18 februari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.K.A. van den Bos, advocaat te Amsterdam.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2010 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal,
-(een) kogel(s) heeft afgevuurd op die [slachtoffer], althans in de richting van die [slachtoffer] (zulks terwijl die [slachtoffer] zich al dan niet op de grond bevindt) en/of
-met een pistool, althans een vuurwapen in zijn hand, op die [slachtoffer] is afgelopen (zulks terwijl die [slachtoffer] zich al dan niet op,de grond bevindt) en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (een) kogel(s) heeft afgevuurd op die [slachtoffer], althans in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2010 te Leeuwarden een wapen van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen van het kaliber 6.35 mm., voorhanden heeft gehad.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht;
- tenuitvoerlegging van de op 17 september 2009 opgelegde voorwaardelijk straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 124 dagen;
- niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ad. € 3.649,00;
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte2, inhoudende:
Op 10 augustus 2010 te Leeuwarden ben ik met een pistool in de richting van [slachtoffer] gelopen. [slachtoffer] bevond zich toen op de grond. Ik heb vervolgens geschoten. Het was de eerste keer dat ik met een wapen schoot.
2. De verklaring van aangever3, inhoudende:
Op 10 augustus 2010 bevond ik mij op de Canadezenlaan te Leeuwarden. Ik zag een auto langsrijden. Uit de auto zag ik een man stappen. Ik heb met deze man gevochten. Ik hoorde een knal en liep weg. Ik zag dat deze man een wapen op mij richtte. Ik zag dat die man het wapen overhaalde en hierna op mij schoot, terwijl ik recht in de loop keek. Op het moment dat de man schoot lag ik met mijn rug op het wegdek. Ik hoorde aan mijn linkerzijde iets afketsen op het wegdek.
3. De verklaring van getuige [getuige 1]4, inhoudende:
Ik zag dat de bestuurder van de auto uitstapte en een vuurwapen in zijn rechterhand had. Ik zag en hoorde dat er door de bestuurder werd geschoten. Ik zag dat net voor [slachtoffer] op de grond een rookpluimpje ontstond.
4. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende het bekijken van camerabeelden van cafetaria [naam]5, inhoudende:
Op 11 augustus 2010 heb ik de beelden van cafetaria [naam] aan de Canadezenlaan te Leeuwarden met betrekking tot het vuurwapenincident wat plaats heeft gevonden op 10 augustus 2010 op de Canadezenlaan te Leeuwarden bekeken.
Ik zie dat een persoon bij de auto vandaan komt lopen. Ik zie dat de persoon zijn arm uitsteekt en een richtende beweging maakt in de richting van een persoon die zich op de grond bevindt. Ik zie dat de arm van de persoon een beweging maakt, die afkomstig zou kunnen zijn van een terugslag van een wapen.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2011;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Regiopolitie Friesland, Recherche Team Leeuwarden, Bureau Wapens en Munitie (pag. 140-142).
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Primair heeft de raadsvrouw gepleit voor vrijspraak van poging doodslag, nu het opzet, ook in de voorwaardelijke variant, op de dood ontbreekt. Verdachte heeft bewust in de lucht en in de grond geschoten, waardoor niet gezegd kan worden dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu verdachte zou hebben gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweer-exces.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft de confrontatie met verdachte opgezocht en verdachte kon zich niet bevrijden uit die situatie, waardoor verdachte genoodzaakt was zichzelf te verdedigen. Een noodweersituatie die reeds is beëindigd staat voorts niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer-exces, aldus de raadsvrouw. Het tweede schot van verdachte kan worden toegeschreven aan de hevige gemoedsbeweging die door de eerdere aanranding is veroorzaakt.
Gelet op bovenstaande overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] bij de politie, de verklaring van [getuige 1], het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden van cafetaria [naam] en de verklaring van verdachte zelf blijkt dat verdachte in elk geval eenmaal in de richting van aangever [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte schoot, terwijl hij op korte afstand van [slachtoffer] stond die zich op dat moment op de grond bevond. Verdachte heeft tevens aangegeven dat hij nog nooit eerder met een wapen heeft geschoten.
Nu verdachte vanaf korte afstand in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, terwijl verdachte naar eigen zeggen een onervaren schutter was, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van oordeel dat verdachte in elk geval voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. De kans dat [slachtoffer] in deze situatie dodelijk geraakt zou zijn is aanmerkelijk en verdachte heeft deze kans ook welbewust aanvaard. Het is aan het toeval te danken dat het incident in dit geval goed is afgelopen.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat noodweer dan wel noodweer-exces hier niet aan de orde is, nu verdachte heeft geschoten op een moment dat de wederrechtelijke aanranding al beëindigd was. Aangever [slachtoffer] lag op de grond op het moment dat verdachte schoot en zelfverdediging aan de kant van verdachte was derhalve niet meer noodzakelijk. Verdachte had kunnen en moeten kiezen voor een alternatief door de plek van het gebeuren te verlaten, waartoe hij voldoende gelegenheid had.
De rechtbank is uit niets gebleken dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 augustus 2010 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool in zijn hand op die [slachtoffer] is afgelopen, zulks terwijl die [slachtoffer] zich op de grond bevond, en vervolgens een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 augustus 2010 te Leeuwarden een wapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen van het kaliber 6.35 mm., voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. Poging tot doodslag
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 september 2010 en het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en vuurwapenbezit.
Hij heeft met een pistool geschoten op een persoon die op de grond lag en met wie hij kort daarvoor in een vechtpartij was verwikkeld. Dit betreft een ernstig feit. In de eerste plaats omdat verdachte de kans op de koop heeft toegenomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden, maar ook omdat feiten als deze sterk bijdragen aan maatschappelijke gevoelens van onveiligheid.
Strafverzwarend werkt dat verdachte al vele malen met justitie in aanraking is geweest, onder meer vanwege (ernstige) geweldsfeiten. Ondanks zijn nog jonge leeftijd behelst zijn strafblad tien pagina's. Dat eerdere veroordelingen bij verdachte geen gedragsverandering teweeg hebben gebracht blijkt alleen al uit het feit dat hij een geladen vuurwapen in zijn auto had liggen.
De reclassering omschrijft verdachte als een man met beperkte maatschappelijke vaardigheden. Aan het door de reclassering geadviseerde NIFP-onderzoek heeft verdachte niet willen meewerken. Een concreet advies kan daarom niet worden gegeven, maar de reclassering biedt wel aan toezicht uit te oefenen in het geval een voorwaardelijke straf wordt opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal deze strafeis dan ook overnemen, in combinatie met reclasseringstoezicht. Daarnaast zal ook de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, nu verdachte tijdens een proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 17 september 2009, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 124 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2009. Bij vordering d.d. 10 november 2010 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 17 september 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie en de raadsvrouw zijn van mening dat deze vordering, voor zowel het materiële deel ad. € 649,00 als voor het immateriële deel ad. € 3.000,00 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Van de materiële schade kan niet worden vastgesteld of deze is ontstaan tijdens het schietincident. De vordering ten aanzien van de immateriële schade, in dit geval shockschade leent zich niet voor behandeling in het strafproces en is tevens onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de vordering tot immateriële schade, te weten:
€ 1.000,00, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit deel aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen, gezien de maatschappelijke belangen en het belang van verdachte bij tijdige afdoening, in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Voor wat betreft het gevorderde materiële deel is de rechtbank van oordeel dat er geen causaal verband tussen deze schade en het schietincident vastgesteld kan worden, zodat er sprake is van niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde was direct voorafgaand aan het schietincident verwikkeld in een vechtpartij met verdachte en diverse andere personen. Dit roept de vraag op wat de oorzaak vormt van de gestelde schade.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: éénduizend euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,00 (zegge: éénduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Meervoudige Kamer te Leeuwarden d.d. 17 september 2009, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 124 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr.
F. Sieders, rechters, bijgestaan door mr. M.F. Meijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2011.
Mr. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
------------------------------------------------------------------------------
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2010080824, gesloten op 30 augustus 2010.
2 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting (van 18 februari 2011).
3 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 12 augustus 2010, pagina 88.
4 Het proces-verbaal van verhoor door [getuige 1], d.d. 10 augustus 2010, pagina 59.
5 Het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant], d.d. 11 augustus 2010, pagina 121.