ECLI:NL:RBLEE:2011:BP6235

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880208-10 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en overtredingen van de Wegenverkeerswet door verdachte tijdens aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 23 mei 2010 in Surhuisterveen een politieagent heeft aangevallen. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. T.W. Delhaye, werd beschuldigd van poging tot doodslag, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, en verschillende overtredingen van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de agent bij de keel heeft gegrepen en deze gedurende enkele seconden heeft gewurgd, waardoor de agent geen lucht meer kreeg. Dit gebeurde tijdens een poging tot aanhouding, waarbij de verdachte niet reageerde op de bevelen van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de agent van het leven zou beroven, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het niet voldoen aan een stopteken van de politie en het weigeren mee te werken aan een ademonderzoek, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank legde ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van tien maanden en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, de agent, van € 500,00. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld tegen een politiefunctionaris en de impact daarvan op de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880208-10
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboortedatum]
verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 februari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te of bij Surhuisterveen, (in elk geval) in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een hoofdagent van politie, te weten [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en/of (vervolgens) de keel met kracht heeft dichtgeknepen en/of (vervolgens) de keel enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en/of (aldus) (telkens) gedurende enige tijd voornoemde [slachtoffer] de
ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te of bij Surhuisterveen, (in elk geval) in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een hoofdagent van politie, althans een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en/of (vervolgens) de keel met kracht heeft dichtgeknepen en/of (vervolgens) de keel enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en/of (aldus) (telkens) gedurende enige tijd voornoemde [slachtoffer] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te of bij Surhuisterveen, (in elk geval) in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, bij de keel heeft gegrepen en/of (vervolgens) de keel met kracht heeft dichtgeknepen en/of (vervolgens) de keel enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en/of (aldus) (telkens) gedurende enige tijd voornoemde [slachtoffer] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2010, te Surhuisterveen, in de gemeente Achtkarspelen, als bestuurder van een motorrijtuig ([merk/type], voorzien van het kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), Dr. van Kammenstraat en/of de Langelaan en/of de Molenweg en/of de Warreboslaan en/of het Wildveld en/of de Heidelaan, opzettelijk - toen één of meer zich in
en/of bij een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel (een)
opsporingsambtena(a)r(en) in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderde(n) of verdachte beval(en) het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden,
welke vordering(en) of welk bevel(en) door die politie-ambtena(a)r(en), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werd(en) gedaan
- door aan hem, verdachte, een stopteken te geven als bedoeld in de bijlage 2 onder 1 van het RVV90 (te weten: het met de rechter arm/hand gegeven stopteken) en/of (vervolgens)
- door het gebruik maken van een aan het politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden,
- niet heeft voldaan aan genoemde vordering(en) of genoemd(e) bevel(en) gedaan door genoemde politieambtena(a)r(en);
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
4.
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te of bij Surhuisterveen, (in elk geval) in de gemeente Achtkarspelen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AL en/of AZ en/of B en/of BE en/of C en/of CE en/of D en/of DE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, (ondermeer) op de weg, de Warreboslaan, als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto, voorzien van het kenteken [kenteken]), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair, 2., 3., en 4. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht;
- oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1250,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1250,00.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van aangever [slachtoffer]2, inhoudende:
Op zondag 23 mei 2010 wilden mijn collega en ik een man, die later bleek te zijn [verdachte], aanhouden. De man reageerde niet op orders, liep door richting een loods en wij hoorden dat hij zei dat hij zijn honden los zou laten. Ik sprong op de nek van de man en viel met hem op de grond. De man verzette zich hevig. Op een gegeven moment zag en voelde ik dat de man mij met een van zijn handen bij mijn keel greep en mijn keel hierop met kracht dichtkneep. Mijn collega heeft voortdurend geprobeerd de man van mij af te krijgen, maar dit lukte niet. De man heeft mijn keel ongeveer 15 seconden dichtgeknepen. Ik kreeg geen enkele hap lucht meer naar binnen. Het werd letterlijk zwart voor mijn ogen en ik was bang dat ik bewusteloos zou raken.
De man heeft mij een paar seconden losgelaten waardoor ik wat adem kon halen. Gelijk daarop zag en voelde ik dat de man mij opnieuw met kracht bij mijn keel pakte en mijn keel weer geheel dichtkneep. Ik kreeg opnieuw geen lucht. Het was nog erger dan de eerste keer. Ik was buiten adem en had geen kracht meer. Ik kon me niet meer verdedigen. Het werd zwart voor mijn ogen en ik voelde mijn lichaam slap worden. Op de een of andere manier verslapte de man zijn greep op een gegeven moment weer.
2. Het proces-verbaal van bevindingen3, inhoudende:
Ik, verbalisant [naam], zag dat de verdachte mijn collega [slachtoffer] bij zijn keel greep. Ik, verbalisant [naam], hoorde tevens dat mijn collega gelijk zei: "hij knijpt mijn keel dicht". Vervolgens heb ik, verbalisant [slachtoffer], de verdachte geslagen met mijn zaklamp om de verwurging te doen stoppen. Wij hoorden en zagen dat de verdachte nog agressiever werd en wederom verbalisant [slachtoffer] bij zijn keel greep gedurende ongeveer 10 seconden.
Ik, verbalisant [naam], heb de verdachte een elleboog tegen zijn linkerwang gegeven. Wij zagen dat de verdachte door de elleboogstoot even verzwakte.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, gevorderd. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte weliswaar de keel van agent [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, maar dat het enkele dichtknijpen van de keel, wat na 10 à 15 seconden wordt gestopt, nog geen poging tot doodslag oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen het volgende kan worden vastgesteld.
Toen de verdachte niet reageerde op de orders van de verbalisanten [slachtoffer] en [naam] en dreigde honden los te laten, is verbalisant [slachtoffer] op de rug van verdachte gesprongen. Hierbij zijn verdachte en [slachtoffer] ten val gekomen, waarbij verdachte bovenop [slachtoffer] terecht kwam. Verdachte verzette zich en greep daarbij de keel van [slachtoffer] en kneep deze dicht gedurende ca. 15 seconden. Agent [slachtoffer] kreeg geen lucht meer en het werd hem zwart voor de ogen. [slachtoffer] wist verdachte met zijn zaklamp tegen het hoofd te slaan, waardoor verdachte [slachtoffer] even losliet. Vervolgens pakte verdachte [slachtoffer] weer bij de keel. [slachtoffer] kreeg geen lucht meer, het werd hem zwart voor de ogen en hij voelde zich slap worden. Het vasthouden bij de keel duurde ongeveer 10 seconden, waarna verdachte losliet omdat hij een elleboog in zijn gezicht kreeg van [naam]. Daarbij is verdachte steeds bovenop [slachtoffer] blijven liggen. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat verdachte groot van postuur en zwaar gebouwd is en dat [slachtoffer] normaal van postuur is.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] door zijn handelwijze van het leven zou kunnen beroven.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte tweemaal met zijn handen de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, waarbij het dichtknijpen van de keel de eerste maal werd beëindigd door [slachtoffer] zelf en de tweede maal door [naam]. Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft duidelijk aangegeven dat hij tengevolge van het dichtknijpen van zijn keel door verdachte geen lucht meer kreeg en dat het zwart werd voor zijn ogen. Ten aanzien van de tweede keer geeft hij tevens aan dat hij zijn lichaam slap voelde worden.
De rechtbank stelt voorop dat door het vastgrijpen en vervolgens dichtknijpen van de keel op een zodanige wijze en met een zodanige kracht dat het slachtoffer komt te verkeren in een fysieke toestand als door [slachtoffer] beschreven, zulks in combinatie met het feit dat verdachte bovenop [slachtoffer] lag, er een aanmerkelijke kans bestond dat deze daardoor het leven zou laten.
Nu verdachte niet op eigen initiatief, maar slecht door ingrijpen van eerst [slachtoffer] en vervolgens [naam], de keel van [slachtoffer] heeft losgelaten, stelt de rechtbank vast dat naar uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden gesteld dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelwijze het leven zou laten bewust heeft aanvaard.
Aldus is sprake van voorwaardelijk opzet op het doden van [slachtoffer].
De rechtbank acht het onder 1. primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. tenlastegelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen4 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte5, inhoudende:
Ik zag de politieauto achter mij aan rijden. Ik zag de blauwe zwaailichten flitsen en ik hoorde zo nu en dan de sirene van de politieauto.
2. Het proces-verbaal van bevindingen6, inhoudende:
Ik, verbalisant [naam], stak voor de Amerikaanse bus, op een afstand van ongeveer 5 meter, mijn rechterhand op. Hierbij strekte ik mijn arm horizontaal op schouderhoogte. Wij gaven de bestuurder op basis van een controle van de bepalingen in de WVW een stopteken. Vervolgens zagen wij dat de Amerikaanse bestelbus langzaam ging rijden met een snelheid van ongeveer 20 km/u. Vervolgens ben ik, verbalisant [naam], aan de kant gestapt. Op het moment dat de Amerikaanse bus mij passeerde sloeg ik met een vlakke hand op de zijkant van de bestelbus en riep ik met luide stem: 'stoppen politie'. Vervolgens zagen wij dat de Amerikaanse bestelbus met hoge snelheid doorreed en met gedoofde lichten rechts afsloeg de Langelaan op in de richting van de Molenweg. Vervolgens keerden wij ons dienstvoertuig en zetten wij de achtervolging in. Vervolgens hebben wij de sirene aangezet en het rode "stop politie" teken stond continu aan.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2011;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgemaakt door [naam 2], inspecteur van politie, d.d. 23 mei 2010.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 4. tenlastegelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte7, inhoudende:
Ik weet dat ik eigenlijk geen motorvoertuig mag besturen. Mijn rijbewijs is in het verleden, vorig jaar, ingevorderd door de politie, maar ik kon het niet inleveren omdat ik het niet in mijn bezit heb.
2. Een schriftelijk stuk8, te weten een besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs van het CBR, inhoudende de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [verdachte].
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte gaf aan dat de brief van het CBR net is gestuurd in de periode dat hij uit zijn voormalige woning aan [adres] was gezet. Zodoende zegt hij de brief niet te hebben ontvangen en dus niet van het besluit op de hoogte te zijn geweest.
Verdachte gaf echter ook aan dat hij de woning in 2008 verliet, terwijl de rechtbank constateert dat het besluit van het CBR in oktober 2009 is verzonden. Op vragen van de rechtbank hoe verdachte zijn post ontving sinds hij geen woning meer heeft, antwoordde hij dat hij gebruik maakt van een postbusadres, te weten [postbusnummer].
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs9 door het CBR naar dit postbusadres is verzonden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij steeds van deze postbus gebruik heeft gemaakt. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs niet heeft ontvangen en zal het tenlastegelegde bewezen verklaren in die zin dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was.
De rechtbank merkt tevens op dat verdachte blijkens het uittreksel van zijn justitiële documentatie op 22 november 2009 staande is gehouden, waarbij reeds werd geconstateerd dat verdachte in overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet was. Dit moet hem destijds ook zijn medegedeeld.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 23 mei 2010 te Surhuisterveen, in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een hoofdagent van politie, te weten [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet meermalen die [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen en vervolgens de keel met kracht heeft dichtgeknepen en vervolgens de keel enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden en aldus telkens gedurende enige tijd voornoemde [slachtoffer] de ademhaling heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 mei 2010, te Surhuisterveen, in de gemeente Achtkarspelen, als bestuurder van een motorrijtuig ([merk/type], voorzien van het kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, Dr. van Kammenstraat, de Langelaan, de Molenweg, de Warreboslaan, het Wildveld en de Heidelaan, opzettelijk - toen één of meer zich in en bij een politievoertuig bevindende politieambtenaren, en wel opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften van verdachte vorderden of verdachte bevolen het door verdachte, bestuurde motorrijtuig te doen stilhouden,
welke vorderingen of welk bevelen door die politie-ambtenaren, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten, werden gedaan
- door aan hem, verdachte, een stopteken te geven als bedoeld in de bijlage 2 onder 1 van het RVV90 (te weten: het met de rechter arm/hand gegeven stopteken) en vervolgens
- door het gebruik maken van een aan het politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond verlicht werden,
niet heeft voldaan aan genoemde vorderingen of genoemde bevelen gedaan door
genoemde politieambtenaren;
3.
hij op 23 mei 2010 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
4.
hij op 23 mei 2010 te of bij Surhuisterveen, in de gemeente Achtkarspelen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AL en AZ en B en BE en C en CE en D en DE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, ondermeer op de weg, de Warreboslaan, als bestuurder een motorrijtuig, (bestelauto, voorzien van het kenteken [kenteken]), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door de verdediging is met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde een beroep op noodweer gedaan, stellende dat verdachte handelde uit zelfverdediging. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat in deze sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte do or verbalisant [slachtoffer]. Het door [slachtoffer] toegepaste geweld moet als disproportioneel worden aangemerkt en leverde een feitelijke aanranding op waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen, daar onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte genoodzaakt was zich op deze wijze te verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding aangezien [slachtoffer] bezig is geweest in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. [slachtoffer] en diens collega [naam] hebben verdachte meerdere malen aangezegd dat hij was aangehouden en hem bevolen zijn hand uit zijn zak te halen. Verdachte heeft aangegeven dat hij half doof is, maar de rechtbank merkt daarbij op dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wel degelijk door had dat de politie hem moest hebben en dat hij in ieder geval heeft gehoord dat hij moest gaan liggen. Verdachte heeft de bevelen van de politie herhaaldelijk genegeerd en heeft gezegd dat hij de hond(en) los zou laten. Dat [slachtoffer] hierop besloot om verdachte van achteren te bespringen teneinde hem naar de grond te werken en aan te houden, is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig, noch disproportioneel. Er was derhalve geen sprake van noodweer en de rechtbank zal het daartoe strekkende verweer verwerpen.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. primair Poging tot doodslag.
2. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
3. Overtreding van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994.
4. Overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Door de verdediging is met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde een beroep op afwezigheid van alle schuld gedaan, stellende dat van verdachte niet kon worden verwacht dat hij mee zou werken aan het ademonderzoek. Verdachte had een hersenschudding en veel bloed verloren en in die toestand was het voor verdachte niet mogelijk om mee te werken aan de ademanalyse, aldus de raadsman. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen, nu verdachte precies wist waaraan hij weigerde mee te werken blijkens het proces-verbaal van bevindingen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Hierbij heeft hij onder meer gezegd: "Nu moet ik plotseling meewerken. Ik heb een klap op mijn hoofd gehad. Jullie kunnen allemaal de boom in met je machtsvertoon. Ik werk niet mee aan de ademanalyse."
De rechtbank oordeelt dat verdachte kennelijk precies wist wat hij weigerde en waarom hij dat deed. Zijn weigering om mee te werken aan de ademanalyse lijkt blijkens zijn woorden slechts gelegen in zijn frustratie jegens de politie. Dat het voor verdachte buiten zijn schuld niet mogelijk was om mee te werken is geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer derhalve.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het trajectconsult d.d. 16 juli 2010 en het reclasseringsadvies d.d. 8 december 2010;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft geprobeerd een politieman van het leven te beroven door hem gedurende enige tijd de keel dicht te drukken. Van betekenis is daarbij geweest dat verdachte fors en zwaar gebouwd is en (met zijn volle gewicht) op deze politieman is blijven liggen. Deze actie van verdachte was het sluitstuk van een achtervolging door de politie en vergeefse pogingen van verbalisanten om verdachte tot staan te dwingen. Hierbij verkeerde verdachte ook onder invloed van alcoholhoudende drank.
Het onttrekken aan aanhouding en vervolgens ernstig fysiek geweld gebruiken, waardoor het leven van de verbalisant in gevaar wordt gebracht, gaat alle perken te buiten.
Dergelijk geweld laat een diepe indruk na bij de direct betrokkenen en kan ernstige negatieve gevolgen hebben voor de beroepsuitoefening van aangever en zijn collega's.
Dat verdachte de ernst van zijn gedrag niet inziet heeft hij getoond door op het politiebureau medewerking aan een ademanalyse te weigeren omdat hij aan de verbalisanten verweet aan zijn hoofd gewond te zijn geraakt. Ook ter zitting heeft verdachte er blijk van gegeven zichzelf als slachtoffer te zien en zich niet te willen verplaatsen in de positie van de verbalisant.
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat in dezen alleen het opleggen van een forse gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, passend en geboden is. Levensbedreigend geweld tegen een politiefunctionaris gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening dient zwaar te worden bestraft.
Bij de hoogte van de op te leggen straf zal de rechtbank in het voordeel van verdachte wel rekening houden met het geweld dat in een later stadium door de politieagenten bij de aanhouding en het boeien van verdachte is gebruikt. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat fysiek ingrijpen geboden was om het door verdachte uitgeoefende geweld te stoppen en verdachte aan te houden en te boeien, zijn daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit wel enigszins overschreden.
Zo is gebleken dat de onder verdachte liggende verbalisant is doorgegaan met het slaan met zijn staaflantaarn terwijl verdachte al werd geboeid en is de bij verdachte aangelegde wurggreep om het verzet te breken langer doorgezet dan nodig was.
Bij verdachte is sprake van sociale en maatschappelijke teloorgang als gevolg van het verbreken van een relatie, werkloosheid, financiële problemen en verlies van woonruimte. Verdachte heeft meerdere hulpvragen doch lijkt niet bij machte op eigen gelegenheid de juiste instanties te benaderen en vervalt in drankgebruik waardoor hij komt tot agressie.
De rechtbank acht begeleiding en toezicht door de reclassering geboden. Daarom zal de rechtbank dit als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel opleggen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank stelt dat de immateriële schade naar redelijkheid tot een bedrag van € 500,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, derhalve deels gegrond en voor toewijzing vatbaar. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen, nu toewijzing van het meerdere een onevenredige belasting van het strafrecht zou betekenen omdat beoordeling van de civielrechtelijke leerstukken van eigen schuld en causaliteit hiervoor noodzakelijk is.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade niet bij wijze van voorschot opleggen, zoals gevorderd, nu dit niet past in het wettelijk systeem (zie HR 19 maart 2002, NJ 2002, 497). De benadeelde partij is in dit onderdeel van de vordering niet ontvankelijk.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 63, 184, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde en
de artikelen 9, 163 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 3. voorts een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van tien maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], postadres [postbusnummer], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van een 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. Y. Huizing en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2011.
..................................
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02R2 2010050623-1, gesloten op 23 mei 2010.
2 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 24 mei 2010, pagina 20 tot en met 24.
3 Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door aangever [slachtoffer] en collega [naam], d.d. 24 mei 2010.
4 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02R2 2010050623-1, gesloten op 23 mei 2010.
5 De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 23 mei 2010, pagina's 36 en 37.
6 Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door aangever [slachtoffer] en collega [naam], d.d. 24 mei 2010.
7 De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 23 mei 2010, pagina 39 van het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02R2 2010050623-1, gesloten op 23 mei 2010.
8 Het besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs d.d. 8 oktober 2009, opgenomen in het proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02AD 2010050623-A, gesloten op 23 mei 2010.
9 Het besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs d.d. 8 oktober 2009, opgenomen in het proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02AD 2010050623-A, gesloten op 23 mei 2010.