ECLI:NL:RBLEE:2011:BP2438

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880194-10 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van grote hoeveelheden hasjiesj via zeiljachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden hasjiesj. De verdachte was betrokken bij de smokkel van ongeveer 6.000 kilogram hasjiesj van Marokko naar Nederland, waarbij hij samen met medeverdachten zeiljachten huurde en gebruikte voor het transport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en in vereniging met anderen handelde, en dat hij een actieve rol speelde in de organisatie van de smokkeloperatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet liet beïnvloeden door anderen en dat hij zich bewust was van de risico's van zijn handelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd is, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijke overtreding van de Opiumwet. De uitspraak benadrukt de ernst van de smokkel van verdovende middelen en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880194-10 VEV
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/880293-07
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh, Kinholtsweg 7 te Hoogeveen.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 november 2010 en 6 januari 2011.
De verdachte is op 15 november 2010 verschenen, bijgestaan door mr. B.H.J. van Rijn, advocaat te Veenendaal.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2010 (tot en met 19 mei
2010), althans in de periode omvattende de dagen 1 mei 2010 tot en met 19 mei
2010, in elk geval op of omstreeks (respectievelijk) 15 mei 2010 en/of op 19
mei 2010, op het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de Vliestroom
(op de Waddenzee), en/of voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van
Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de gemeente Schoorl,
in elk geval in (de territoriale wateren van) Nederland,
te weten aan boord van een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen (te weten
(respectievelijk) genaamd "[naam]" en/of "[naam]") en/of buiten
(de territoriale wateren van) Nederland (boven Vlieland en/of Terschelling
en/of de (kust)wateren voor Noord-Holland),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) van (respectievelijk (ongeveer) 3030 kilogram en/of 3214
kilogram van) een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
opzettelijk met een vaartuig/schip (genaamd "[naam]") die/een (grote)
hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald (ter hoogte van Marokko) en/of
(vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip (genaamd "[naam]")
(door)gevaren naar de Noordzee, althans een vaarwater in de buurt van
Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een vaartuig/schip ("[naam]")
ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj (te weten (ongeveer)
3030 kilogram) op dat vaartuig/schip (die "[naam]") en/of (vervolgens) dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat vaartuig/schip (die "[naam]") waarna verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met
- dat vaartuig/schip (genaamd "[naam]") is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de
Vliestroom (op de Waddenzee) en/of
- dat vaartuig/schip (genaamd "[naam]") met (het overige deel van) die
hasjiesj (te weten (ongeveer) 3214 kilogram) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en) voor de kust van Noord Holland, ter
hoogte van Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de
gemeente Schoorl,
en/of heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) zodoende
(telkens) die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad;
(artikel 3 onder A en/of B en/of C ivm artikel 11 lid 2 en/of 3 en/of 4 en/of
5 van de Opiumwet)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 november 2010 gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van 30 maanden gevangenisstraf alsmede een geldboete van € 10.000,-- subsidiair 85 dagen hechtenis;
- tenuitvoerlegging van de op 1 december 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- ter terechtzitting van 15 november 2011 een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan, teneinde nader onderzoek te laten verrichten omtrent de wegneming van de op de "[naam]" aangetroffen pakketten hasjiesj, en de aangetroffen neppakketten, mocht de rechtbank tot het wettig en overtuigend bewijs komen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier, zoals dat in aanvang was samengesteld, blijkt het volgende. Op 19 mei 2010 was bij de Kustwacht informatie binnengekomen dat er ter hoogte van Camperduin, Noord-Holland een zeiljacht voor anker lag. Dit zeiljacht lag ongeveer 100 meter uit de kust. Op 19 mei 2010 omstreeks ongeveer 22.50 uur is het zeiljacht, dat verlaten was, betreden.
Het zeiljacht is vervolgens door middel van een sleepverbinding overgebracht naar de haven van IJmuiden. Op 20 mei 2010 is onder leiding van de rechter-commissaris op het zeiljacht een doorzoeking gestart.
Tijdens deze doorzoeking zijn 195 pakketten aangetroffen en in beslag genomen.
Aan de hand van opgedane kennis en ervaring stelde forensisch technisch rechercheur [naam] aan de hand van geur, kleur en verschijningsvorm, vast dat de stof in één van de inbeslaggenomen pakketten hasjiesj betrof. Op 21 mei 2010 zijn de pakketten wederom geteld. Het betrof nog steeds 195 pakketten.
Na weging bleek dat het totaalgewicht van de pakketten 3.214 kg bedroeg. Na deze inventarisatie, markering en weging zijn de pakketten op rolrekken geplaatst en in een waardetransportwagen geladen.
De wagen is vervolgens onder begeleiding overgebracht naar de districtsgarage van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Aldaar is de laadruimte van de waardetransport-wagen verzegeld met uniek genummerde zegels.
Op 26 mei 2010 is er nader onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen pakketten, met als doel monsterneming en vaststelling verpakkingswijze. Daarbij is voorafgaande aan dit onderzoek door de verbalisant geconstateerd dat de uniek genummerde zegels nog intact en onverbroken waren. Een voor een zijn daarop de rolrekken uit de waardetransportwagen gehaald. Verbalisant heeft vervolgens een aantal willekeurig gekozen pakketten geopend, teneinde de verpakkingswijze vast te stellen en de partij te bemonsteren. Nadat verbalisant deze onderzoeken had afgerond is de partij wederom in de laadruimte geladen en afgesloten en verzegeld met een tweetal zegels. De op 26 mei 2010 veiliggestelde monsters zijn vervolgens onderzocht door het NFI.
Nadien is gebleken dat een deel van de inbeslaggenomen pakketten op 7 juni 2010 is ontvreemd uit de districtsgarage. Op 7 juni 2010 is dit deel - nagenoeg direct na het wegnemen - wederom inbeslaggenomen. Naast een deel van de eerder inbeslaggenomen pakketten van de [naam], werd er bij de hernieuwde inbeslagname van deze pakketten ook een grote hoeveelheid neppakketten aangetroffen.
Uit het dossier, zoals dat in aanvang was samengesteld, kon derhalve worden opgemaakt dat een deel van de op de [naam] inbeslaggenomen pakketten was weggenomen en dat dit had plaatsgevonden, nadat op 26 mei 2010 de bemonstering aan de partij inbeslaggenomen pakketten voor het NFI-onderzoek had plaatsgevonden. Ook bevond zich in het dossier informatie waaruit bleek dat er in verband met deze wegneming een strafrechtelijk onderzoek liep tegen een medewerker van de Koninklijke Marechaussee. Voorts bleek uit deze stukken dat er bij de hernieuwde inbeslagname van de weggenomen pakketten, neppakketten waren aangetroffen.
Het openbaar ministerie heeft aldus reeds in het dossier zoals dat in aanvang was samengesteld, melding gemaakt van dit incident. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin het openbaar ministerie cruciale informatie heeft achtergehouden. Hoogstens kan worden gesteld dat de in het dossier in aanvang verstrekte informatie betreffende de gang van zaken met betrekking tot de diefstal summier was en dat de informatie betreffende de gang van zaken en de herkomst van de neppakketten zeer summier was.
Bij vonnis van 29 november 2010 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter terechtzitting onvolledig is geweest en heeft de rechtbank de heropening van het onderzoek ter terechtzitting gelast. De rechtbank heeft bij die uitspraak bepaald dat het openbaar ministerie alle relevante stukken betreffende de gang van zaken over de wegneming van een deel van de pakketten hasjiesj en de gang van zaken betreffende en de herkomst van de nadien eveneens aangetroffen neppakketten aan het dossier diende toe te voegen.
De rechtbank is van oordeel dat de door het openbaar ministerie overgelegde stukken voldoende relevant zijn. Aan de hand van deze aanvullende stukken kan - in samenhang met de reeds in aanvang beschikbare stukken - voldoende inzicht worden verkregen omtrent de gang van zaken met betrekking tot de wegneming en hernieuwde inbeslagneming van een deel van de pakketten hasjiesj en de gang van zaken omtrent en de herkomst van de nadien eveneens aangetroffen neppakketten.
De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid kan worden uitgesloten dat de later aangetroffen neppakketten onderdeel uitmaakten van de lading pakketten die op 20 mei 2010 in beslag is genomen aan boord van de "[naam]". De processen-verbaal van verbalisant [naam] en de verklaringen van de twee verdachten in het onderzoek "[naam]", bieden daarvoor voldoende ondersteuning.
De op de "[naam]" aangetroffen en inbeslaggenomen pakketten zijn op 26 mei 2010 bemonsterd. Een en ander is volgens de geldende regels geschied, althans dit is niet dan wel onvoldoende door de verdediging weersproken. Pas na de bemonstering is een aantal van de pakketten weggenomen. Deze wegneming doet derhalve niet meer ter zake voor wat betreft het ten laste gelegde feit. De inbeslaggenomen pakketten waren immers reeds op 26 mei 2010 geteld, genummerd, gewogen en bemonsterd. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de bij de hernieuwde inbeslagname van 7 juni 2010 ontdekte neppakketten zijn gemaakt door de verdachten in het onderzoek "[naam]" en dat deze neppakketten eerst begin juni 2010, bij de diefstal van een deel van de op de "[naam]" inbeslaggenomen pakketten, door de verdachten in het onderzoek "[naam]" zijn gebruikt en deels bij de originele pakketten zijn neergelegd.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voor verdachte ook het ten laste gelegde ten aanzien van de "[naam]" bewijsbaar is.
Daarnaast heeft de raadsman het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde deel betrekking hebbende op de invoer door de "[naam]", nu er geen sprake is van medeplegen met betrekking tot het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het aannemen van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Daarnaast dient sprake te zijn van een gezamenlijke uitvoering van een bepaald strafbaar feit, zij het dat niet alle ten laste gelegde bestanddelen door alle medeplegers behoeven te worden vervuld.
In de maand mei 2010 zijn er twee zeiljachten gehuurd, te weten de "[naam]" en de "[naam]". Verdachte heeft met het zeiljacht "[naam]", samen met zijn medeverdachten [naam] en [naam] verbleven op het IJsselmeer dan wel in de havens rondom het IJsselmeer. Verdachte heeft aan medeverdachte [naam] verklaard dat het doel hiervan het oefenen met het omgaan van een zeiljacht betrof, nu hij een bedrijfsuitje zou verzorgen met behulp van deze zeiljachten. Na verloop van tijd is verdachte samen met medeverdachte [naam] en [naam] de Noordzee opgevaren. Na enige tijd rondgedobberd te hebben op de Noordzee, kwam een ander zeiljacht langszij, genaamd "[naam]". Vanuit dit zeiljacht werd een groot aantal pakketten overgeladen op de "[naam]". Verdachte heeft geholpen om deze pakketten over te laden op "zijn" zeilboot.
Blijkens de verklaring van medeverdachte [naam] bleek tijdens de ontmoeting op de Noordzee dat medeverdachte [naam] (die zich aanvankelijk op de [naam] bevond) en verdachte elkaar kenden, gelet op de wijze waarop verdachte medeverdachte [naam] bejegende. Voorts heeft verdachte de bevoorrading geregeld en heeft hij medeverdachte [naam] op verzoek van medeverdachte [naam] naar Schiphol gebracht.
Verdachte is derhalve betrokken geweest bij de invoer van verdovende middelen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij wist dat het om iets ging dat niet mocht. Daarnaast heeft verdachte, toen de "[naam]" langszij kwam van de "[naam]", opdrachten gegeven aan de aan boord zijnde medeverdachten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als medeplegen van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet.
De raadsman heeft tevens het verweer gevoerd dat geen sprake is van invoer in Nederland, nu de overdracht niet heeft plaatsgevonden op Nederlands grondgebied.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Blijkens het bepaalde in artikel 1, lid 1 onder 4 van de Opiumwet hebben de onder lid 2 en 3 bedoelde handelingen niet alleen betrekking op het feitelijk binnenbrengen van de in de Opiumwet bedoelde middelen. Ook handelingen die in het kader van de invoer in het buitenland hebben plaatsgevonden, zoals in de onderhavige zaak de reis naar en van Marokko met het zeilschip "[naam]", vallen derhalve onder het begrip "binnen het grondgebied van Nederland brengen". Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van artikel 3 van de Opiumwet, kan ook dit deel van de tenlastelegging worden bewezen verklaard.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode omvattende het jaar 2010 tot en met 19 mei 2010, op de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee en voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen, aan boord van meerdere schepen, te weten respectievelijk genaamd "[naam]" en "[naam]" en buiten de territoriale wateren van Nederland, boven Vlieland en Terschelling en de kustwateren voor Noord-Holland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden van respectievelijk 3030 kilogram en 3214 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers
heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk met een schip, genaamd "[naam]", een grote hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald ter hoogte van Marokko
en
is vervolgens met dat schip doorgevaren naar de Noordzee, en vervolgens aldaar een schip, genaamd "[naam]", ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj, te weten 3030 kilogram en vervolgens dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat schip, genaamd "[naam]",
waarna verdachte en verdachtes mededaders met
- dat schip, genaamd "[naam]", zijn doorgevaren in de richting van de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee en
- dat schip, genaamd "[naam]", met het overige deel van die hasjiesj, te weten ongeveer 3214 kilogram, is doorgevaren in de richting van het vaarwater voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen
en
heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders zodoende telkens die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verboden.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid van ongeveer 6.000 kilo hasjiesj met een groot zeiljacht van Marokko naar Nederland gesmokkeld.
Verdachte heeft met de hoofdverdachte (en anderen) de smokkel georganiseerd en heeft samen met een medeverdachte twee kleinere zeiljachten gehuurd waarop de hasjiesj vanaf het grote jacht zouden worden overgeladen.
Hij heeft ervoor zorg gedragen dat die jachten vervolgens werden bevoorraad en heeft ze overgevaren naar andere havens. Voorts heeft verdachte al dan niet onder valse voorwendselen een of meer medeverdachten als noodzakelijke "handjes" voor de overheveling van de hasjpakketten gerekruteerd. Verdachte had tevens de leiding aan boord, onderhield contact met de hoofdverdachte op het grote zeiljacht en gaf tijdens het overladen van de hasjpakketten instructies aan medeverdachten.
Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met geweld, bedreigingen en ripdeals.
Verdachte is in december 2009 door de rechtbank veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, proeftijd twee jaar ter zake een soortgelijke overtreding van de Opiumwet. De onderhavige feiten zijn door verdachte vijf maanden na de veroordeling en derhalve tijdens de proeftijd gepleegd. Over zijn motieven heeft verdachte slechts verklaard te zijn gedreven door zakelijke problemen waardoor inkomsten uitbleven en voor het overige heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. De reclassering is in het over verdachte uitgebrachte rapport tot de conclusie gekomen dat verdachte zich niet door anderen laat beïnvloeden en bewuste keuzes maakt. Hij realiseert zich goed wat de risico's van zijn keuzes zijn en accepteert die.
De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico doch schat het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog in, nu verdachte zo snel na de veroordeling is gerecidiveerd en zich kennelijk van een proeftijd niet veel aantrekt. De reclassering heeft zich onthouden van een advies over een op te leggen sanctie. De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en de conclusies van de reclassering en acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf zal de rechtbank rekening houden met de belangrijke rol die verdachte bij het hasjtransport heeft gehad en zijn recente veroordeling voor een zelfde soort feit. De rechtbank zal echter, anders dan door de officier van justitie is geëist, geen geldboete aan verdachte opleggen aangezien de rechtbank van oordeel is dat een forse gevangenisstraf in dit geval de meest passende straf is en het juiste signaal ter preventieve werking aan verdachte en in het algemeen. Wel zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bevelen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 december 2009, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 december 2009. Bij vordering d.d. 11 november 2010 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hiervoor bewezenverklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 1 december 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/880293-07:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Leeuwarden d.d. 1 december 2009, te weten:
6 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2011.
Mr. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.