ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1860

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880193-10 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van hasjiesj via zeiljachten op de Waddenzee

Op 20 januari 2011 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van hasjiesj. De verdachte, geboren in 1987, werd bijgestaan door advocaat mr. E.C. van Nielen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van grote hoeveelheden hasjiesj in Nederland, gepleegd in de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 mei 2010. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte samen met medeverdachten op een zeiljacht heeft gevaren en betrokken was bij het overladen van pakketten met hasjiesj van het ene schip naar het andere. De verdachte verklaarde aanvankelijk dat zij dacht mee te gaan op een zeilreisje, maar later bleek dat zij betrokken was bij drugssmokkel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, omdat de verdachte actief heeft bijgedragen aan de invoer van de verdovende middelen. De rechtbank verwierp het verweer van psychische overmacht, omdat er geen bewijs was dat de verdachte onder druk stond om mee te werken aan de smokkel. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op gelijk aan de duur van het voorarrest, een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880193-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 11 november 2010, 15 november 2010 en 6 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.C. van Nielen, advocaat te Amsterdam.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2010 (tot en met 19 mei
2010), althans in de periode omvattende de dagen 1 mei 2010 tot en met 19 mei
2010, in elk geval op of omstreeks (respectievelijk) 15 mei 2010 en/of op 19
mei 2010, op het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de Vliestroom
(op de Waddenzee), en/of voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van
Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de gemeente Schoorl,
in elk geval in (de territoriale wateren van) Nederland,
te weten aan boord van een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen (te weten
(respectievelijk) genaamd [schip 1] en/of [schip 2]) en/of buiten
(de territoriale wateren van) Nederland (boven Vlieland en/of Terschelling
en/of de (kust)wateren voor Noord-Holland),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) van (respectievelijk (ongeveer) 3030 kilogram en/of 3214
kilogram van) een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader(s)
opzettelijk met een vaartuig/schip (genaamd [schip 2]) die/een (grote)
hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald (ter hoogte van Marokko) en/of
(vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip (genaamd [schip 2])
(door)gevaren naar de Noordzee, althans een vaarwater in de buurt van
Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een vaartuig/schip ([schip 1])
ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj (te weten (ongeveer)
3030 kilogram) op dat vaartuig/schip (die [schip 1]) en/of
(vervolgens) dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat vaartuig/schip (die
[schip 1]) waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) met
- dat vaartuig/schip (genaamd [schip 1]) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de
Vliestroom (op de Waddenzee) en/of
- dat vaartuig/schip (genaamd [schip 2]) met (het overige deel van) die
hasjiesj (te weten (ongeveer) 3214 kilogram) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en) voor de kust van Noord Holland, ter
hoogte van Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de
gemeente Schoorl,
en/of heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader(s) zodoende
(telkens) die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad;
(artikel 3 onder A en/of B en/of C ivm artikel 11 lid 2 en/of 3 en/of 4 en/of
5 van de Opiumwet)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting 11 november 2010 gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling van het bewijs
De raadsvrouw heeft primair het verweer gevoerd dat er geen sprake is van medeplegen en geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, zodat vrijspraak moet volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij op 7 mei 2010 aan boord is gegaan van het zeiljacht [schip 3], nadat zij daartoe was uitgenodigd door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] had gezegd dat het om een bedrijfsuitje ging en dat zij voorafgaande daaraan een week met hem mee kon. Toen verdachte aan boord ging, bleek een voor haar onbekende persoon ook als passagier aanwezig te zijn. Dit ging om medeverdachte [medeverdachte 2]. Zij had verwacht dat zij alleen met [medeverdachte 1] aan boord zou zijn.
Verdachte heeft gedurende een week met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het IJsselmeer gevaren. Dit omdat volgens verdachte, [medeverdachte 1] - volgens eigen zeggen - het zeilen nog moest leren. Uiteindelijk is ook nog een tweede zeiljacht - [schip 1] - opgehaald en daarmee is ook een aantal keren gevaren. Daarbij viel het verdachte telkens op dat de auto van [medeverdachte 2] in de haven van vertrek was geparkeerd en dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] aan boord waren van het zeiljacht waarmee zij gingen varen, maar dat de auto van [medeverdachte 2] bij aankomst in een andere haven op de parkeerplaats aldaar was neergezet. Door wie dat was gedaan en waarom, was haar niet bekend. Pas later in de verhoren heeft verdachte verklaard dat ene Pieter, over wie zij weinig kan vertellen, ook een paar keer bij hen op het zeiljacht is geweest en dat hij degene was die de auto van [medeverdachte 2] telkens verplaatst had. Over de reden waarom dit werd gedaan heeft zij niets kunnen verklaren.
Verdachte heeft verklaard dat zij gedurende die week diverse malen in Ede zijn geweest. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dan dingen moesten regelen voor het bedrijfsuitje of dat het voor haar niet duidelijk was wat zij gingen doen. Zij heeft verklaard dat 's nachts in de jachthaven van Lelystad ongeveer 30 jerrycans met brandstof aan boord zijn gekomen die benedendeks werden neergezet in onder andere de slaapcabines. Ook werd een aanzienlijke hoeveelheid boodschappen ingekocht. Verdachte heeft verklaard dat zij de tekst "100 liter water, 2 sloffen Siga Marlboro en Kent en 20 liter benzine" heeft opgeschreven op een briefje toen [medeverdachte 2] dit voor las vanaf een telefoon. Verdachte heeft verklaard dat de boodschappen in blauwe plastic kratten zijn gezet.
Nadat [medeverdachte 1] plotseling naar Ede was gegaan werd door hem bij terugkomst gemeld dat ze de volgende ochtend zouden gaan zeilen. Verdachte heeft toen niet gevraagd waar ze naar toe zouden varen. Ze zijn toen door een sluis gevaren en tijdens het varen zag zij in de verte land, waarschijnlijk een eiland. Zij had het idee dat ze later die middag alleen maar aan het ronddobberen waren. Toen het al donker was kwam zij aan dek en merkte dat de sfeer aan boord gespannen en haastig was. Zij zag een ander groter zeiljacht langszij liggen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vroegen aan haar om ruimte te maken in de hut waar zij sliep, hetgeen zij gedaan heeft. Toen zij daar mee klaar was zag zij een onbekende man aan dek staan die pakketten gaf aan [medeverdachte 1]. Zij kreeg de opdracht om mee te helpen. Toen zij de pakketten aan het opstapelen was zijn ook de jerrycans en de kratten met boodschappen naar boven geduwd. Deze werden aangepakt tussen het laden van de pakketten door.
Verdachte kent medeverdachte [medeverdachte 1] reeds 8 jaar, waarvan zij drie jaar een relatie met hem heeft gehad. Het was haar bekend dat [medeverdachte 1] recentelijk veroordeeld was voor zijn betrokkenheid bij de invoer van verdovende middelen door middel van een zeiljacht.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake was van de invoer van verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Voor het aannemen van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Daarnaast dient sprake te zijn van een gezamenlijke uitvoering van een bepaald strafbaar feit, zij het dat niet alle ten laste gelegde bestanddelen door alle medeplegers behoeven te worden vervuld.
Verdachte is betrokken geweest bij de invoer van verdovende middelen. Verdachte heeft zelfs uiteindelijk fysiek geholpen om de pakketten te verdelen in het ruim van het jacht. Verdachte heeft zich in het algemeen en meer in het bijzonder bij het overladen van de pakketten op geen enkele manier gedistantieerd van de gang van zaken, dan wel daartoe een poging ondernomen.
Het handelen van verdachte maakt derhalve deel uit van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering met de medeverdachten. Dit handelen moet dan ook worden aangemerkt als medeplegen van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode omvattende de dagen 1 mei 2010 tot en met 19 mei 2010, op de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee, aan boord van een schip genaamd [schip 1] boven Vlieland en Terschelling, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van 3030 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, immers is verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders
opzettelijk met dat schip, genaamd [schip 1], doorgevaren in de richting van de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee en heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders zodoende die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verboden.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte vanwege psychische overmacht moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte ging er vanuit dat zij meegevraagd werd om mee te gaan met een zeilreisje van haar ex-vriend [medeverdachte 1]. Nadat zij op de Noordzee voeren en er een zeiljacht langszij kwam liggen en er pakketten werden overgeladen, werd het verdachte duidelijk dat het ging om de smokkel van hasjiesj. Verdachte's ex vriend en medeverdachte [medeverdachte 1] gaf haar opdracht om mee te werken aan het overladen, geen vragen te stellen en te doen wat hij zei. Als gevolg van deze concrete omstandigheden is er druk ontstaan, bestaande uit de vrees dat haar iets aangedaan zou worden als zij zich zou verzetten. Zij kon toen haar medewerking niet meer weigeren.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor het aannemen van psychische overmacht moet sprake zijn van een zodanige van buiten komende druk dat in redelijkheid niet van verdachte gevergd kon worden dat zij daaraan weerstand zou bieden.
Verdachte heeft, nadat zij was aangehouden door de Koninklijke Marechaussee, niets verklaard over eventuele bedreigingen die haar op het zeiljacht ten deel zouden zijn gevallen. Pas na lange tijd kwam verdachte met een verklaring dat er sprake was geweest van een dreigende situatie en dat zij daarom had meegeholpen bij het overladen van de verdovende middelen; dit is in tegenstelling tot de verklaringen van haar medeverdachten.
Uit die verklaringen blijkt op geen enkele wijze dat er sprake zou zijn van bedreigingen aan boord. Voor het overige zijn er ook geen aanwijzingen die een dergelijk verweer kunnen staven.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan voortvloeien dat verdachte ten tijde van het delict onder invloed stond van een zodanige van buiten komende druk, dat van haar redelijkerwijze niet kon worden verlangd dat zij zou afzien van deelname aan de drugssmokkel. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid van ruim 3.000 kilo hasjiesj vanaf een groot zeiljacht op de Noordzee met een klein zeiljacht naar Nederland gesmokkeld. Het is onduidelijk of verdachte van tevoren volledig op de hoogte was van het plan van de drugssmokkel. Vast staat in ieder geval dat zij uiterst naïef is geweest door met haar ex-vriend - van wie zij wist dat hij eerder voor drugssmokkel was veroordeeld - en een haar onbekende persoon op een zeiljacht te gaan varen met een vaag doel. Bovendien vonden gedurende de dagen voorafgaande aan en tijdens het varen op dit zeiljacht tal van opvallende en zelfs verdachte zaken plaats. Uiteindelijk is verdachte fysiek behulpzaam geweest bij het overladen van de drugs van het grote zeiljacht op het kleinere zeiljacht. In vergelijking met de medeverdachten in deze zaak is haar rol in het geheel beperkter geweest.
Verdachte heeft door haar handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met geweld, bedreigingen en ripdeals.
Verdachte heeft verklaard dat zij door haar ex-vriend werd benaderd om er een weekje tussenuit te gaan door te gaan varen, voorafgaande aan een bedrijfsuitje. Zij heeft verklaard dat zij nietsvermoedend besloot om mee te gaan. De reclassering heeft gerapporteerd dat de indruk is dat het haar is overkomen, maar dat het ook mogelijk is dat zij onder invloed van haar ex-vriend is meegegaan omdat zij moeilijk nee tegen hem kon zeggen. Bij verdachte zou sprake zijn van enige mate van naïviteit en beïnvloedbaarheid. Zij is zich volgens de reclassering voldoende doordrongen van de ernst van de situatie waarin zij zich bevindt en zij vreest voor mogelijke maatschappelijk gevolgen.
Conclusie van de reclassering is dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Verdachte heeft haar leven voldoende op orde en heeft realistische doelen op het gebied van studie, wonen en werk, zodat een verplicht reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd is. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf.
De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en de conclusie van de reclassering. Gelet op de - in vergelijking met de andere medeverdachten - beperktere rol die verdachte bij de drugssmokkel heeft gehad, zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen en ter normbevestiging een voorwaardelijke gevangenisstraf. Anders dan de officier van justitie, komt de rechtbank slechts tot het bewijs van één van de ten laste gelegde feiten. Daardoor valt de door de rechtbank op te leggen straf lager uit dan door de officier van justitie is geëist.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
1. Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
2. Een gevangenisstraf voor de duur van 152 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf, een gedeelte groot 90 dagen gevangenisstraf, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2011.
Mr. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.