ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1853

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880195-10 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smokkel van grote hoeveelheden hasjiesj met zeiljachten vanuit Marokko naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van grote hoeveelheden hasjiesj in Nederland. De verdachte, bijgestaan door mr. W. Boonstra, werd beschuldigd van het vervoeren en aanwezig hebben van respectievelijk 3030 kilogram en 3214 kilogram hasjiesj, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De tenlastelegging betrof een periode van 2010, waarin de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de smokkeloperatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte twee zeiljachten had gehuurd, die gefinancierd waren met geld van derden, en dat hij op de hoogte was van de smokkelactiviteiten. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de verdachte en zijn medeverdachten op 15 mei 2010 op de Noordzee contact hadden gemaakt tussen de jachten voor het overladen van de hasjiesj. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er verdovende middelen aan boord waren. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de teruggave gelast van een inbeslaggenomen personenauto, een Audi A3, aan de verdachte. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in de smokkel en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880195-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 12 november 2010, 15 november 2010 en 6 januari 2011.
De verdachte is op 12 november 2010 verschenen, bijgestaan door mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2010 (tot en met 19 mei
2010), althans in de periode omvattende de dagen 1 mei 2010 tot en met 19 mei
2010, in elk geval op of omstreeks (respectievelijk) 15 mei 2010 en/of op 19
mei 2010, op het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de Vliestroom
(op de Waddenzee), en/of voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van
Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de gemeente Schoorl,
in elk geval in (de territoriale wateren van) Nederland,
te weten aan boord van een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen (te weten
(respectievelijk) genaamd [schip 1] en/of [schip 2]) en/of buiten
(de territoriale wateren van) Nederland (boven Vlieland en/of Terschelling
en/of de (kust)wateren voor Noord-Holland),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) van (respectievelijk (ongeveer) 3030 kilogram en/of 3214
kilogram van) een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
opzettelijk met een vaartuig/schip (genaamd [schip 2]) die/een (grote)
hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald (ter hoogte van Marokko) en/of
(vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip (genaamd [schip 2])
(door)gevaren naar de Noordzee, althans een vaarwater in de buurt van
Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een vaartuig/schip ([schip 1])
ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj (te weten (ongeveer)
3030 kilogram) op dat vaartuig/schip (die [schip 1]) en/of
(vervolgens) dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat vaartuig/schip (die
[schip 1]) waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) met
- dat vaartuig/schip (genaamd [schip 1]) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de
Vliestroom (op de Waddenzee) en/of
- dat vaartuig/schip (genaamd [schip 2]) met (het overige deel van) die
hasjiesj (te weten (ongeveer) 3214 kilogram) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en) voor de kust van Noord Holland, ter
hoogte van Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de
gemeente Schoorl,
en/of heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) zodoende
(telkens) die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad;
(artikel 3 onder A en/of B en/of C ivm artikel 11 lid 2 en/of 3 en/of 4 en/of
5 van de Opiumwet)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 november 2010 gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van 20 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 7.500,-- subsidiair 72 dagen hechtenis alsmede teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het ten laste gelegde deel betrekking hebbende op het binnen het grond gebied brengen van Nederland van hasjiesj door de [schip 2] niet wettig en overtuigend bewezen is te achten, zodat vrijspraak van dat deel van de tenlastelegging dient te volgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft twee zeiljachten, respectievelijk genaamd [schip 1] en [schip 3] op naam van zijn bedrijf gehuurd. De huur van deze zeiljachten is gefinancierd met geld van derden. Verdachte heeft geweigerd de naam van de financier mee te delen. Vast staat ook dat het zeiljacht [schip 1] is gebruikt voor de smokkel van hasjiesj. Verdachte heeft vanaf 7 mei 2010 tot het moment van zijn aanhouding samen met zijn twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de [schip 1] verbleven.
Op 14 mei 2010 is verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Noordzee opgevaren. Verdachte wist vanaf het moment dat hij de zeiljachten huurde waarvoor deze gebruikt zouden worden. Verdachte wist ook dat er gesmokkeld zou worden. Blijkens zijn eigen verklaring ter terechtzitting zou het gaan om elektronische apparatuur.
Verdachtes medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben verklaard dat zij in de periode dat zij verbleven op het zeiljacht [schip 2] ook meerdere malen telefonisch contact hadden met een persoon genaamd [naam].
Verdachte heeft verklaard dat dat zijn bijnaam was. Ook medeverdachte [medeverdachte 5] heeft meerdere malen via sms berichten contact gehad met verdachte.
De [schip 2] was ten tijde van deze contacten onderweg vanuit Marokko naar Nederland met aan boord een grote partij hasjiesj.
Nadat op 15 mei 2010 op de Noordzee contact was gemaakt tussen de [schip 1] en de [schip 2], heeft verdachte meegeholpen om een deel van de lading over te laden op de [schip 1]. Verdachte heeft het standpunt betrokken dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van hasjiesj aan boord van de [schip 2].
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het risico heeft genomen dat de goederen aan boord van de [schip 2] een andere inhoud konden hebben dan hij gedacht had.
Toen verdachte tijdens het overladen merkte dat er sprake was van pakketten met een andere inhoud, heeft hij zich op geen enkele manier gedistantieerd van de gang van zaken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van het vorenstaande willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake zou kunnen zijn van de invoer van verdovende middelen. De rechtbank is aldus van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Het handelen van verdachte maakt derhalve deel uit van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering met de medeverdachten op zowel de [schip 1] als de [schip 2]. Dit handelen moet dan ook worden aangemerkt als medeplegen van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode omvattende het jaar 2010 tot en met 19 mei 2010, op de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee en voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen, aan boord van meerdere schepen, te weten respectievelijk genaamd [schip 1] en [schip 2] en buiten de territoriale wateren van Nederland, boven Vlieland en Terschelling en de kustwateren voor Noord-Holland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden van respectievelijk 3030 kilogram en 3214 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers
heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk met een schip, genaamd [schip 2], een grote hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald ter hoogte van Marokko
en
is vervolgens met dat schip doorgevaren naar de Noordzee, en vervolgens aldaar een schip, genaamd [schip 1], ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj, te weten 3030 kilogram en vervolgens dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat schip, genaamd [schip 1],
waarna verdachte en verdachtes mededaders met
- dat schip, genaamd [schip 1], zijn doorgevaren in de richting van de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee
en
- dat schip, genaamd [schip 2], met het overige deel van die hasjiesj, te weten ongeveer 3214 kilogram, is doorgevaren in de richting van het vaarwater voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen
en
heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders zodoende telkens die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verboden.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid van ongeveer 6.000 kilo hasjiesj met een groot zeiljacht van Marokko naar Nederland gesmokkeld. Verdachte heeft met anderen de smokkel georganiseerd en heeft samen met een medeverdachte twee kleinere zeiljachten gehuurd waarop de hasjiesj vanaf het grote jacht zouden worden overgeladen. Hij heeft ervoor zorg gedragen dat die jachten vervolgens werden bevoorraad en heeft ze overgevaren naar andere havens. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de veronderstelling was dat er - illegaal - i-phones zouden worden ingevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte er echter ernstig rekening mee moeten houden dat het niet om elektronica, maar om verdovende middelen zou gaan. Daarbij komt dat verdachte, in de maanden voordat de hasjiesj daadwerkelijk werden overgeladen, al diverse voorbereidingshandelingen heeft getroffen waaronder het huren van de twee kleinere jachten. Verdachte heeft derhalve ruimschoots de gelegenheid gehad zich te bedenken en zich te distantiëren, hetgeen hij heeft nagelaten.
Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met geweld, bedreigingen en ripdeals.
Over verdachte, die niet eerder in aanraking is geweest met justitie, is door de reclassering een rapportage uitgebracht. Daaruit komt naar voren dat verdachte een probleemloos leven leek te leiden als zelfstandig ondernemer, waarmee het plegen van het onderhavige delict moeilijk valt te rijmen. De reclassering kan de kans op herhaling niet goed inschatten en geeft geen strafadvies.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf zal de rechtbank rekening houden met de rol die verdachte bij het hasjtransport heeft gehad. De rechtbank zal echter, anders dan door de officier van justitie is geëist, geen geldboete aan verdachte opleggen aangezien de rechtbank van oordeel is dat een forse deels voorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval de meest passende straf is en het juiste signaal ter preventieve werking aan verdachte. Voorts kan deze straf voldoende als afschrikking dienen aan andere personen die dergelijke drugssmokkel zouden overwegen. De op te leggen gevangenisstraf dient naar het oordeel van de rechtbank lager te zijn dan door de officier van justitie is geëist. Dit enerzijds omdat de rechtbank in sterkere mate rekening wil houden met het ontbreken van eerdere veroordelingen en anderzijds omdat de rechtbank van oordeel is dat de hierna te vermelden straf recht doet aan verdachtes rol in de zaak, ook in vergelijking tot zijn medeverdachten.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient vooral ter normbevestiging.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen personenauto, Audi A3, nu het belang van Strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [verdachte] voornoemd van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto, merk Audi A3, kenteken
[kenteken].
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2011.