ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1635

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108659 / KG ZA 10-369
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en overdracht van een assurantiekantoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Assurantiekantoor Lodewijk Hattem B.V. (hierna: Lodewijk) en [gedaagde]. Lodewijk vorderde dat [gedaagde] zou worden veroordeeld om zijn activiteiten als assurantieadviseur te staken, omdat hij na de verkoop van zijn onderneming aan Lodewijk, dezelfde werkzaamheden bleef verrichten in de directe omgeving. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] door zijn concurrerende activiteiten in strijd handelde met de overeenkomst die hij met Lodewijk had gesloten, waarin was vastgelegd dat hij geen concurrentie mocht aangaan met Lodewijk. De voorzieningenrechter stelde vast dat [gedaagde] na de verkoop van zijn onderneming een eenmanszaak had opgericht en zich bezighield met vergelijkbare verzekeringsactiviteiten. Dit leidde tot meerdere opzeggingen van verzekeringsovereenkomsten door cliënten van Lodewijk, wat schade voor Lodewijk betekende. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Lodewijk gerechtvaardigd was, maar beperkte het verbod tot een straal van 25 kilometer rondom [woonplaats] en voor een periode van achttien maanden. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van Lodewijk.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 108659 / KG ZA 10-369
Vonnis in kort geding van 19 januari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASSURANTIEKANTOOR LODEWIJK HATTEM B.V.,
gevestigd te Hattem,
eiseres,
advocaat mr. F. Kolkman, kantoorhoudende te Wierden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.H.M. Poort, kantoorhoudende te Heerenveen.
Partijen zullen hierna Lodewijk en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding (met producties)
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Lodewijk
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Partijen hebben nog aanvullende producties ingebracht.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Lodewijk exploiteert een assurantiekantoor en bemiddelt bij het tot stand komen van koopovereenkomsten met betrekking tot roerende en onroerende zaken.
2.2. Lodewijk heeft bij overeenkomst van 16 oktober 2008 diverse activa van [gedaagde] (en zijn echtgenote) gekocht en met ingang van 1 januari 2009 de activiteiten van de vennootschap onder firma [gedaagde] Assurantiën V.O.F. voortgezet.
2.3. Het gekochte omvatte onder meer de ondernemingsactiviteiten, zijnde de exploitatie van een assurantiekantoor, de assurantieportefeuille van [gedaagde], de goodwill en het tot het bedrijf van [gedaagde] behorende klantenbestand. Voor de goodwill heeft Lodewijk aan [gedaagde] een bedrag van € 350.000,00 betaald.
2.4. De hiervoor bedoelde vennootschap onder firma is op 31 december 2008 ontbonden. [gedaagde], die tot die tijd tezamen met zijn echtgenote vennoot was in deze vennootschap onder firma, is met ingang van 1 januari 2009 voor 32 uur per week als relatiebeheerder in (loon)dienst getreden van Lodewijk. De arbeidsovereenkomst eindigde op 15 mei 2010. Lodewijk heeft [gedaagde] nadien een arbeidsovereenkomst voor 12 uur per week aangeboden voor de duur van een jaar.
2.5. De arbeidsovereenkomst tussen Lodewijk en [gedaagde] is met ingang van 1 augustus 2010 met wederzijds goedvinden geëindigd.
2.6. [gedaagde] heeft, blijkens een uittreksel uit het handelsregister, met ingang van 1 juni 2010 de éénmanszaak [gedaagde] Verzekeringen opgericht. Met ingang van 1 november 2010 handelt [gedaagde] onder de naam “[handelsnaam]”. Zijn werkzaamheden bestaan uit het vergelijken van verzekeringspakketten en het onderbrengen van verzekeringen bij assurantietussenpersonen, niet zijnde Lodewijk. Lodewijk is na 1 augustus 2010 geconfronteerd met meerdere opzeggingen van de, zich in haar portefeuille bevindende, verzekeringsovereenkomsten.
2.7. De advocaat van Lodewijk heeft [gedaagde] bij brief van 4 november 2010 gesommeerd zijn activiteiten op assurantiegebied te staken en gestaakt te houden en zich te onthouden van ieder contact met relaties die [gedaagde] aan Lodewijk had overgedragen. Tevens is [gedaagde] bij deze brief aansprakelijk gesteld voor de door Lodewijk geleden schade.
3. Het geschil
3.1. Lodewijk vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om:
I. zich met onmiddellijke ingang na betekening van het te wijzen vonnis voor onbeperkte duur, althans een periode zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, te onthouden van iedere zakelijke betrokkenheid bij activiteiten, werkzaamheden of transacties die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de activiteiten, werkzaamheden of transacties waarop Lodewijk zich toelegt, in het bijzonder bij activiteiten als assurantietussenpersoon en/of assurantieadviseur, zulks op welke wijze dan ook, althans zich te onthouden van handelingen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
II. zich met onmiddellijke ingang na betekening van het te wijzen vonnis te onthouden van zakelijke contacten met alle relaties van Lodewijk, althans te onthouden van zakelijke contacten met de huidige relaties van Lodewijk, althans te onthouden van zakelijke contacten met de relaties welke Lodewijk in het kader van de overdracht van de onderneming van destijds [gedaagde] Assurantiën V.O.F. heeft overgenomen, zulks op welke wijze dan ook, hetzij als zelfstandige, hetzij in dienstverband, althans zich te onthouden van handelingen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
III. dit alles op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom gesteld op
€ 5.000,00 voor iedere overtreding en een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het vonnis;
IV. alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij de vorderingen van Lodewijk voldoende gebleken.
4.2. Lodewijk heeft als grondslag voor haar vorderingen gesteld dat [gedaagde] haar, door binnen korte termijn na de verkoop en overdracht van de activiteiten van [gedaagde] Assurantiën V.O.F., concurrentie aan doet door dezelfde werkzaamheden als Lodewijk te (blijven) verrichten door middel van de door hem opgerichte eenmanszaak in de directe omgeving van de onderneming van Lodewijk. Volgens Lodewijk is [gedaagde] door aldus te handelen jegens haar toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de koopovereenkomst van [gedaagde] Assurantiën V.O.F. d.d. 16 oktober 2008. Subsidiair stelt Lodewijk dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig handelt.
4.3. Bij de beoordeling van dit geschil neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt de rechtsregel die de Hoge Raad in zijn arrest van 1 juli 1997 (NJ 1997, 685) heeft gegeven en die inhoudt dat een overeenkomst, waarbij iemand een handelsonderneming aan een ander overdraagt, zich in beginsel verzet tegen een handelwijze die er op neerkomt dat de overdrager zijn rechtsopvolger concurrentie aandoet door in de directe omgeving van de overgedragen onderneming dezelfde werkzaamheden te blijven verrichten die hij voor de overdracht van de onderneming ook reeds verrichtte.
4.4. De vraag die in dit geding aldus moet worden beantwoord is of [gedaagde] dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten als die hij voor de overdracht van zijn onderneming aan Lodewijk ook reeds verrichtte. De voorzieningenrechter oordeelt ten aanzien van die vraag als volgt.
4.5. Vast staat dat [gedaagde] een eenmanszaak, eveneens gevestigd te [woonplaats], heeft opgericht en zich in dat kader bezig houdt met advisering en bemiddeling in verzekeringen, met dien verstande dat – anders dan voorheen – de bemidddeling formeel gezien door een derde (een assurantietussenpersoon) wordt gedaan. Lodewijk exploiteert eveneens in [woonplaats] een assurantiekantoor. Ofschoon [gedaagde] zelf geen assurantiekantoor meer exploiteert en ook niet zelf handelt als assurantietussenpersoon en hij derhalve niet exact dezelfde werkzaamheden als Lodewijk verricht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de werkzaamheden die [gedaagde] thans in het kader van zijn eenmanszaak verricht zodanig identiek, althans zo nauw verwant zijn aan de werkzaamheden die hij in het kader van de aan Lodewijk overgedragen onderneming verricht, dat sprake is van concurrentie in de zin van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad. Dit geldt temeer nu [gedaagde] ter plaatse bekendheid (en kennelijk ook vertrouwen) geniet. Gebleken is bovendien dat [gedaagde] 53 cliënten van Lodewijk behulpzaam is geweest bij het opzeggen van verzekeringsovereenkomsten die behoorden tot de portefeuille van Lodewijk. [gedaagde] heeft immers de opzeggingsformulieren deels zelf ingevuld. Tevens heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij, in verband met hetgeen zich tussen hem en Lodewijk heeft voorgedaan, zijn cliënten niet zou adviseren hun verzekering(en) bij Lodewijk onder te brengen. In plaats daarvan brengt [gedaagde] deze cliënten (in de regel) onder bij [A] Verzekeringen te Lemmer, een onderneming waar ook Lodewijk zaken mee doet. De voorzieningenrechter is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de handelwijze van [gedaagde] in strijd is met de aard en strekking van de tussen partijen gesloten overeenkomst waarbij de onderneming van [gedaagde] aan Lodewijk werd verkocht, waarbij niet van belang is of [gedaagde] de relaties al dan niet zelf heeft benaderd. Op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen is daarbij tevens voldoende aannemelijk dat Lodewijk als gevolg van deze handelwijze van [gedaagde] schade heeft geleden.
4.6. Hetgeen [gedaagde] heeft gesteld omtrent de bedoelingen van partijen met betrekking tot het doorlopen van het dienstverband van [gedaagde] bij Lodewijk na het bereiken van de 65-jarige leeftijd en de wijze waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen desondanks is geëindigd doet aan het vorenstaande niet af, reeds vanwege de omstandigheid dat, ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van het verweer van [gedaagde] op dit punt, het onrechtmatige karakter van zijn concurrerende activiteiten daarmee als zodanig niet wordt weggenomen. Een rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond levert dit immers niet op, nu het de eigen keuze van [gedaagde] is geweest om in [woonplaats] wederom met verzekeringsactiviteiten te beginnen.
4.7. Aldus acht de voorzieningenrechter de vordering onder punt I van het petitum, strekkende tot – kort gezegd – het staken van de werkzaamheden van [gedaagde] als assurantieadviseur gerechtvaardigd, met dien verstande echter dat de voorzieningenrechter dit verbod in geografisch opzicht zal beperken tot een straal van 25 kilometer buiten [woonplaats] en in tijd zal beperken tot een periode van achttien maanden na de datum van dit vonnis. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze termijn voldoende recht doet aan de gerechtvaardigde belangen van Lodewijk, rekening houdend enerzijds met de datum van overdracht van de activa en anderzijds de hoogte van de betaalde goodwill en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten, waaronder de factor van 3,7 maal de doorloopprovisie. Hetgeen door Lodewijk wordt gevorderd zou neerkomen op een zodanig ruim verbod dat het voor [gedaagde] in het geheel niet meer mogelijk zou zijn om werkzaamheden op assurantiegebied te verrichten, hetgeen tot (evident) onbillijke gevolgen voor [gedaagde] zou leiden.
4.8. De vordering onder punt II van het petitum, welke ertoe strekt dat [gedaagde] zich dient te onthouden van het onderhouden van zakelijke contacten met alle relaties van Lodewijk, zal de voorzieningenrechter afwijzen, nu dit verbod reeds voortvloeit uit de toe te wijzen vordering onder punt I van het petitum. Lodewijk heeft derhalve geen (zelfstandig) belang meer bij toewijzing van deze vordering.
4.9. De voorzieningenrechter zal bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van
€ 5.000,00 voor iedere overtreding van het toe te wijzen verbod. De gevorderde dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] zich niet aan het verbod houdt zal de voorzieningenrechter afwijzen, nu de hiervoor toegewezen dwangsom moet worden geacht voor [gedaagde] een zodanig afdoende sanctie te zijn dat hij zich aan het gebod zal houden. Daarbij is tevens van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard de beslissing van de voorzieningenrechter te zullen naleven. De voorzieningenrechter zal tevens een maximum van € 100.000,00 verbinden aan de te verbeuren dwangsommen.
4.10. Ten slotte zal [gedaagde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om zich gedurende een periode van achttien maanden na de datum van dit vonnis binnen een straal van 25 kilometer van [woonplaats], te onthouden van iedere zakelijke betrokkenheid bij activiteiten, werkzaamheden of transacties die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de activiteiten, werkzaamheden of transacties waarop Lodewijk zich toelegt, in het bijzonder bij activiteiten als assurantietussenpersoon en/of assurantieadviseur, zulks op welke wijze dan ook, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding, met een maximum van
€ 100.000,00;
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Lodewijk tot op heden vastgesteld op € 816,00 aan geliquideerd salaris en op € 648,89 aan verschotten;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.?