ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1400

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2784
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorkeursrecht gemeenten na rechterlijke vernietiging van bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] en de raad van de gemeente Franekeradeel. Het geschil betreft de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en de bevoegdheid van de raad om percelen opnieuw aan te wijzen voor voorkeursrecht na een rechterlijke vernietiging van een bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raad op 27 januari 2009 de percelen voorlopig heeft aangewezen, met het oog op de realisatie van een woonwijk in Franeker-Zuid. De rechtbank heeft de feiten uiteengezet, waaronder de goedkeuring van het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten van Fryslân en de daaropvolgende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de goedkeuring gedeeltelijk heeft vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad bevoegd was om de percelen opnieuw aan te wijzen, ondanks het herhalingsverbod in artikel 9c van de Wvg, omdat de wetgever heeft beoogd dat na een rechterlijke vernietiging van een bestemmingsplan opnieuw voorkeursrechten kunnen worden gevestigd, mits binnen een jaar een aangepast bestemmingsplan is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van [X] tegen besluit A niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen besluit B ongegrond verklaard. Tevens is de raad veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/2784
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
gemachtigde: mr. P. van Wijngaarden, advocaat te Groningen,
en
de raad van de gemeente Franekeradeel,
verweerder (hierna: de raad),
gemachtigden: mr. J.G. Bossink, werkzaam bij Purple Blue te Deventer, en D. Wolbers, werkzaam bij de gemeente Franekeradeel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Franekeradeel (hierna: het college) met toepassing van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) de percelen, zoals aangewezen op de als zodanig gewaarmerkte kadastrale tekening en perceellijst (hierna: de percelen), voorlopig aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij besluit van 2 april 2009 heeft de raad overeenkomstig de voorlopige aanwijzing van het college van 27 januari 2009 met toepassing van artikel 2 van Wvg de percelen aangewezen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Het bezwaar van [X] van 6 maart 2009 tegen het besluit van het college van 27 januari 2009 wordt ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wvg geacht te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 2 april 2009. Op 25 november 2009 heeft [X] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift (hierna: besluit A). Bij besluit van 4 februari 2010 (hierna: besluit B) heeft de raad het bezwaarschrift op voorstel van het college en in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) ongegrond verklaard en zijn besluit van 2 april 2009 gehandhaafd.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 17 september 2010, waarbij [X] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de raad zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 Op 7 juni 2007 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied Franeker-Zuid" vastgesteld. Hieraan voorafgaand, vanaf 7 juni 2005, zijn de percelen, die toebehoren aan [X] en een agrarische bestemming hebben, middels aanwijzingsbesluiten belast met een voorkeursrecht om de uiteindelijke doelstelling van het bestemmingsplan, de realisatie van een woonwijk, te waarborgen.
1.2 Bij besluit van 29 januari 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân (hierna: GS) het bestemmingsplan goedgekeurd, behoudens artikel 5.2, onder 5.2.1 en onder b, van de planvoorschriften en vier plandelen met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (WU)", aangezien de ontwikkeling van de woonwijk in de derde en vierde fase, gelet op de geprognosticeerde daling van de bevolkingsgroei in Fryslân, binnen de planperiode niet uitvoerbaar wordt geacht.
1.3 Bij de onder meer tussen [X] en GS gewezen uitspraak van 26 november 2008 (LJN: BG5313) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) zich verenigd met het onder 1.2 weergegeven oordeel betreffende de onthouding van de goedkeuring door GS. Het goedkeuringsbesluit is echter wel vernietigd, voor zover goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" en de aanduiding "verwerkelijking in de naaste toekomst noodzakelijk" en het plandeel met de bestemming "Water (W)". In verband hiermee heeft de raad het onderhavige aanwijzingsbesluit genomen.
Beoordeling van het geschil
2.1 Gesteld noch gebleken is dat [X] nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van besluit A. Het beroep, voor zover gericht tegen besluit A zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, met veroordeling van de raad in de proceskosten, omdat de raad niet tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist.
2.2 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de raad na de uitspraak van de AbRS bevoegd was tot het opnieuw aanwijzen van de percelen hier in geding, gelet op het in artikel 9c van de Wvg opgenomen herhalingsverbod.
2.3 Tot 30 juni 2010 luidde de tekst van artikel 9c van de Wvg als volgt: "Gronden die zijn aangewezen ingevolge artikel 2 in samenhang met artikel 3,4 of 5, artikel 6 of artikel 9a, eerste of tweede lid, kunnen niet binnen twee jaar na het intrekken of het van rechtswege vervallen van zodanige aanwijzing opnieuw ingevolge een zodanig besluit worden aangewezen". Per 30 juni 2010 is aan deze tekst toegevoegd, na "worden aangewezen": "tenzij de intrekking het gevolg is van het na een vernietiging van het bestemmingsplan, respectievelijk inpassingsplan niet langer voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat een aldus verlengd voorkeursrecht vervalt als niet binnen een jaar een bestemmingsplan is vastgesteld op grondslag waarvan de aanwijzing kan plaatsvinden". In de Nota van Wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 285, nr. 7, p. 7) is over deze toevoeging het volgende aangegeven: "De formulering van het herhaalverbod levert problemen op indien als gevolg van een rechterlijke vernietiging van het bestemmingsplan respectievelijk inpassingsplan niet langer voldaan wordt aan de eisen gesteld in artikel 3 en het voorkeursrecht als gevolg daarvan op grond van artikel 8, eerste lid, door burgemeester en wethouders moet worden ingetrokken. In dat geval staat de formulering van het herhaalverbod in de weg aan handhaving van het voorkeursrecht. Dit probleem deed zich onder de oude formulering van het herhaalverbod (voordat dit werd gewijzigd in de Invoeringswet Wro) niet voor. De wijziging van dit artikel strekt ertoe dit te corrigeren. Overigens is de tijdsduur van de uitzondering op het herhaalverbod wel aan een limiet gebonden. Binnen een jaar moet de aanpassing van het vernietigde plan(deel) zijn vastgesteld, anders vervalt het voorkeursrecht alsnog".
2.4 Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de wetgever ook ten tijde in geding steeds voor ogen heeft gehad dat indien sprake is van een rechterlijke vernietiging van (delen van) het bestemmingsplan opnieuw een voorkeursrecht gevestigd kan worden, met dien verstande dat de aanpassing van het bestemmingsplan moet zijn vastgesteld binnen een termijn van een jaar. De raad was dus bevoegd om na de AbRS-uitspraak op de percelen hier in geding opnieuw voorkeursrechten te vestigen.
2.5 De rechtbank is, terughoudend toetsend, van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de raad de belangen van [X] bij het niet (langer) vestigen van een voorkeursrecht had moeten laten prevaleren boven de algemene belangen die beschermd worden door het vestigen van een voorkeursrecht, waaronder de regiefunctie en de functie van het tegengaan van speculatie.
2.6 Het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, is ongegrond.
Proceskosten
3.1 Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van [X] vastgesteld op € 109,25 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; gewicht van de zaak: zeer licht, wegingsfactor 0,25; waarde per punt € 437).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit A, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de raad in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 109,25;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzitter, en door mrs. C.H. de Groot en K.J. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2011.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.