ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1391

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880196-10 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden hasjiesj met zeiljachten

Op 19 januari 2011 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van grote hoeveelheden hasjiesj in Nederland. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel en werd bijgestaan door mr. S. Schuurman. De tenlastelegging betrof de invoer van respectievelijk 3030 kilogram en 3214 kilogram hasjiesj in de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 mei 2010, waarbij de verdachte samen met anderen op verschillende zeiljachten handelde. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting op 15 november 2010 en 5 januari 2011, en op de relevante stukken in het dossier.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met mededaders opzettelijk hasjiesj had opgehaald ter hoogte van Marokko en deze naar Nederland had vervoerd. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van invoer, omdat de pakketten op volle zee waren overgezet. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de intentie om de hasjiesj in Nederland in te voeren voldoende was aangetoond. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte in de smokkeloperatie en het recidiverisico. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, aangezien er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De uitspraak benadrukte de ernst van drugssmokkel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880196-10 VEV
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 januari 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 november 2010 en 5 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2010 (tot en met 19 mei
2010), althans in de periode omvattende de dagen 1 mei 2010 tot en met 19 mei
2010, in elk geval op of omstreeks (respectievelijk) 15 mei 2010 en/of op 19
mei 2010, op het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de Vliestroom
(op de Waddenzee), en/of voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van
Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de gemeente Schoorl,
in elk geval in (de territoriale wateren van) Nederland,
te weten aan boord van een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen (te weten
(respectievelijk) genaamd "[naam zeiljacht]" en/of "[naam zeiljacht]") en/of buiten
(de territoriale wateren van) Nederland (boven Vlieland en/of Terschelling
en/of de (kust)wateren voor Noord-Holland),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) van (respectievelijk (ongeveer) 3030 kilogram en/of 3214
kilogram van) een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
opzettelijk met een vaartuig/schip (genaamd "[naam zeiljacht]") die/een (grote)
hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald (ter hoogte van Marokko) en/of
(vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip (genaamd "[naam zeiljacht]")
(door)gevaren naar de Noordzee, althans een vaarwater in de buurt van
Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een vaartuig/schip ("[naam zeiljacht]")
ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj (te weten (ongeveer)
3030 kilogram) op dat vaartuig/schip (die "[naam zeiljacht]") en/of (vervolgens) dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat vaartuig/schip (die "[naam zeiljacht]") waarna verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met
- dat vaartuig/schip (genaamd "[naam zeiljacht]") is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en), de (Zuider) Stortemelk en/of de
Vliestroom (op de Waddenzee) en/of
- dat vaartuig/schip (genaamd "[naam zeiljacht]") met (het overige deel van) die
hasjiesj (te weten (ongeveer) 3214 kilogram) is/zijn (door)gevaren in de
richting van/naar het/de vaarwater(en) voor de kust van Noord Holland, ter
hoogte van Camperduin en/of Groet en/of Schoorl, althans in of bij de
gemeente Schoorl,
en/of heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) zodoende
(telkens) die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad;
(artikel 3 onder A en/of B en/of C ivm artikel 11 lid 2 en/of 3 en/of 4 en/of
5 van de Opiumwet)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard:
a. Omdat het openbaar ministerie in aanvang cruciale informatie achtergehouden heeft. Daardoor zijn de rechten van verdachte geschonden. Bij het openbaar ministerie was kennelijk bekend dat een deel van de op het zeiljacht "[naam zeiljacht]" inbeslaggenomen verdovende middelen naderhand was ontvreemd. Desondanks heeft het openbaar ministerie er voor gekozen om deze informatie achterwege te laten. Er zijn geen andere stukken bij het dossier gevoegd waarin iets wordt gezegd over dit strafrechtelijk onderzoek of wat er zich precies heeft afgespeeld.
b. Omdat het openbaar ministerie - na aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, met opdracht aan de officier van justitie om alle relevante stukken in het dossier te voegen - niet alle relevante stukken in het dossier heeft gevoegd. Daarmee is het voegen van cruciale stukken thans uitgebleven en is er sprake van een inbreuk op een fundamenteel element van het recht dat een verdachte recht heeft op een eerlijk proces. (art. 6 lid 1 EVRM en/of schending van het Zwolsman-criterium). Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat direct van belang is in de zaak van verdachte. Aangezien uiterst relevante en cruciale informatie voor verdachte doelbewust en met grote veronachtzaming niet aan het dossier is toegevoegd, wordt tekort gedaan aan de belangen van verdachte en diens recht op een eerlijk proces.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer het volgende.
Uit het dossier, zoals dat in aanvang was samengesteld, blijkt het volgende.
Op 19 mei 2010 was bij de Kustwacht informatie binnengekomen dat er ter hoogte van Camperduin, Noord-Holland een zeiljacht voor anker lag. Dit zeiljacht lag ongeveer 100 meter uit de kust. Op 19 mei 2010 omstreeks ongeveer 22.50 uur is het zeiljacht, dat verlaten was, betreden. Het zeiljacht is vervolgens door middel van een sleepverbinding overgebracht naar de haven van IJmuiden.
Op 20 mei 2010 is onder leiding van de rechter-commissaris op het zeiljacht een doorzoeking gestart. Tijdens deze doorzoeking zijn 195 pakketten aangetroffen en in beslag genomen. Aan de hand van opgedane kennis en ervaring stelde forensisch technisch rechercheur [naam] aan de hand van geur, kleur en verschijningsvorm, vast dat de stof in één van de inbeslaggenomen pakketten hasjiesj betrof. Op 21 mei 2010 zijn de pakketten wederom geteld. Het betrof nog steeds 195 pakketten. Na weging bleek dat het totaalgewicht van de pakketten 3.214 kg bedroeg. Na deze inventarisatie, markering en weging zijn de pakketten op rolrekken geplaatst en in een waardetransportwagen geladen. De wagen is vervolgens onder begeleiding overgebracht naar de districtsgarage van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Aldaar is de laadruimte van de waardetransportwagen verzegeld met uniek genummerde zegels.
Op 26 mei 2010 is er nader onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen pakketten, met als doel monsterneming en vaststelling verpakkingswijze. Daarbij is voorafgaande aan dit onderzoek door de verbalisant geconstateerd dat de uniek genummerde zegels nog intact en onverbroken waren. Één voor één zijn daarop de rolrekken uit de waardetransportwagen gehaald. Verbalisant heeft vervolgens een aantal willekeurig gekozen pakketten geopend, teneinde de verpakkingswijze vast te stellen en de partij te bemonsteren. Nadat verbalisant deze onderzoeken had afgerond, is de partij wederom in de laadruimte geladen en afgesloten en verzegeld met een tweetal zegels. De op 26 mei 2010 veiliggestelde monsters zijn vervolgens onderzocht door het NFI.
Nadien is gebleken dat een deel van de inbeslaggenomen pakketten op 7 juni 2010 is ontvreemd uit de districtsgarage. Op 7 juni 2010 is dit deel - nagenoeg direct na het wegnemen - wederom inbeslaggenomen. Naast een deel van de eerder inbeslaggenomen pakketten van de "[naam zeiljacht]", werd er bij de hernieuwde inbeslagname van deze pakketten ook een grote hoeveelheid neppakketten aangetroffen.
Uit het dossier, zoals dat in aanvang was samengesteld, kon derhalve worden opgemaakt dat een deel van de op de "[naam zeiljacht]" inbeslaggenomen pakketten was weggenomen en dat dit had plaatsgevonden, nadat op 26 mei 2010 de bemonstering aan de partij inbeslaggenomen pakketten voor het NFI-onderzoek had plaatsgevonden. Ook bevond zich in het dossier informatie waaruit bleek dat er in verband met deze wegneming een strafrechtelijk onderzoek liep tegen een medewerker van de Koninklijke Marechaussee. Voorts bleek uit deze stukken dat er bij de hernieuwde inbeslagname van de weggenomen pakketten, neppakketten waren aangetroffen.
Het openbaar ministerie heeft aldus reeds in het dossier zoals dat in aanvang was samengesteld, melding gemaakt van dit incident. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin het openbaar ministerie cruciale informatie heeft achtergehouden. Hoogstens kan worden gesteld dat de in het dossier in aanvang verstrekte informatie betreffende de gang van zaken met betrekking tot de diefstal summier was en dat de informatie betreffende de gang van zaken en de herkomst van de neppakketten zeer summier was.
Ter terechtzitting van 15 november 2010 heeft de rechtbank -mede naar aanleiding van het verweer van de raadsman- aan het openbaar ministerie verzocht om alle relevante stukken betreffende de gang van zaken over de wegneming van een deel van de pakketten hasjiesj en de gang van zaken betreffende en de herkomst van de nadien eveneens aangetroffen neppakketten aan het dossier toe te voegen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de door het openbaar ministerie
overgelegde stukken voldoende relevant zijn. Aan de hand van deze aanvullende stukken kan - in samenhang met de reeds in aanvang beschikbare stukken - voldoende inzicht worden verkregen omtrent de gang van zaken met betrekking tot de wegneming en hernieuwde inbeslagneming van een deel van de pakketten hasjiesj en de gang van zaken omtrent en de herkomst van de nadien eveneens aangetroffen neppakketten. Met name de ter terechtzitting van 15 november 2010 door de raadsman als cruciaal aangemerkte vraag: "Als ik lees dat bij deze diefstal ook 241 neppakketten inbeslaggenomen zijn, wie zegt mij dan dat deze neppakketten niet uit de "[naam zeiljacht]" kwamen", kan naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van het huidige dossier, waarin zich de aanvullende stukken bevinden, afdoende worden beantwoord.
De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid kan worden uitgesloten dat de later aangetroffen neppakketten onderdeel uitmaakten van de lading pakketten die op 20 mei 2010 in beslag is genomen aan boord van de "[naam zeiljacht]". De processen-verbaal van verbalisant [naam] en de verklaringen van de twee verdachten in het onderzoek "Gans", bieden daarvoor voldoende ondersteuning.
De op de "[naam zeiljacht]" aangetroffen en inbeslaggenomen pakketten zijn op 26 mei 2010 bemonsterd. Een en ander is volgens de geldende regels geschied, althans dit is niet dan wel onvoldoende door de verdediging weersproken. Pas na de bemonstering is een aantal van de pakketten weggenomen. Deze wegneming doet derhalve niet meer ter zake voor wat betreft het ten laste gelegde feit. De inbeslaggenomen pakketten waren immers reeds op 26 mei 2010 geteld, genummerd, gewogen en bemonsterd. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de bij de hernieuwde inbeslagname van 7 juni 2010 ontdekte neppakketten zijn gemaakt door de verdachten in het onderzoek "Gans" en dat deze neppakketten eerst begin juni 2010, bij de diefstal van een deel van de op de "[naam zeiljacht]" inbeslaggenomen pakketten, door de verdachten in het onderzoek "Gans" zijn gebruikt en deels bij de originele pakketten zijn neergelegd.
Met betrekking tot de door de raadsman geopperde theorieën, zoals vermeld op bladzijde 6 van de pleitnota, is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal van politie dan wel het verhandelde ter terechtzitting, voor deze theorieën geen enkel aanknopingspunt bieden, nog afgezien van de realiteitszin van deze theorieën.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er slechts sprake zijn van een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde of doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort hebben gedaan.
Het is de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet gebleken dat aan de voorwaarden van een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is voldaan.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zoals door de raadsman is bepleit, zodat het verweer wordt verworpen en het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Evenmin is sprake van omstandigheden die zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 november 2010 gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is geweest van invoer in Nederland van de op het zeiljacht "[naam zeiljacht]" aangetroffen hasjiesj, nu de pakketten op volle zee zijn overgezet en er op dat moment geen enkel voornemen was om richting Nederland te varen, zodat vrijspraak moet volgen van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de diverse verklaringen van de medeverdachten is voldoende komen vast te staan dat het met betrekking tot de op de "[naam zeiljacht]" aangetroffen hasjiesj de bedoeling was dat deze in Nederland zou worden ingevoerd.
De enkele omstandigheid dat de daadwerkelijke handeling van het binnen Nederland brengen van de hasjiesj met de "[naam zeiljacht]" niet door verdachte zelf, maar door diens mededaders is verricht, betekent niet dat de invoer in strafrechtelijke zin niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook de ten laste gelegde invoer van hasjiesj met de "[naam zeiljacht]" bewijsbaar is te achten voor wat betreft verdachte.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode omvattende het jaar 2010 tot en met 19 mei 2010, op de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee en voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen, aan boord van meerdere schepen, te weten respectievelijk genaamd "[naam zeiljacht]" en "[naam zeiljacht]" en buiten de territoriale wateren van Nederland, boven Vlieland en Terschelling en de kustwateren voor Noord-Holland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden van respectievelijk 3030 kilogram en 3214 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers
heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk met een schip, genaamd "[naam zeiljacht]", een grote hoeveelheid pakketten hasjiesj opgehaald ter hoogte van Marokko
en
is vervolgens met dat schip doorgevaren naar de Noordzee, en vervolgens aldaar een schip, genaamd "[naam zeiljacht]", ontmoet voor het overladen van een deel van die hasjiesj, te weten 3030 kilogram en vervolgens dat deel van die hasjiesj overgeladen op dat schip, genaamd "[naam zeiljacht]",
waarna verdachte en verdachtes mededaders met
- dat schip, genaamd "[naam zeiljacht]", zijn doorgevaren in de richting van de vaarwateren, het Stortemelk en de Vliestroom, op de Waddenzee
en
- dat schip, genaamd "[naam zeiljacht]", met het overige deel van die hasjiesj, te weten ongeveer 3214 kilogram, is doorgevaren in de richting van het vaarwater voor de kust van Noord Holland, ter hoogte van Camperduin, gemeente Bergen
en
heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders zodoende telkens die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, onder A, B en C, van de Opiumwet gegeven verboden.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- het overige ad informandum bij de stukken gevoegde feit, zoals schriftelijk aan verdachte meegedeeld en zoals door verdachte erkend, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid van ongeveer 6.000 kilo hasjiesj met een groot zeiljacht van Marokko naar Nederland gesmokkeld. Of verdachte de uiteindelijke initiatiefnemer van de drugssmokkel is geweest, laat zich niet vaststellen. Hij heeft zich echter in ieder geval wel bezig gehouden met het benaderen van personen die bij de smokkel behulpzaam konden zijn. Ook heeft hij gezorgd voor de aankoop van dit zeiljacht en onderhield hij het contact met de opvarenden van het andere kleinere zeiljacht waarop uiteindelijk de helft van de lading hasjiesj is overgeladen. Verdachte had duidelijk de leiding aan boord van het grote zeiljacht. Zo bepaalde hij de koers van het jacht en gaf hij de andere opvarenden instructies. Daardoor heeft verdachte een leidende en essentiële rol bij de drugssmokkel gespeeld. Aan verdachte werd voorts een aanzienlijke beloning in het vooruitzicht gesteld. Dit onderstreept de belangrijke positie die hij in de organisatie van de drugssmokkel innam.
Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald en dat deze niet zelden hand in hand gaan met geweld, bedreigingen en ripdeals.
Verdachte heeft verklaard dat hij, door hoge schulden in verband met een eerdere veroordeling wegens drugssmokkel, geen andere uitweg zag en dat dit voor hem een makkelijke manier was om weer een tijdje vooruit te kunnen en opgebouwde schulden te kunnen betalen. Dit sluit aan bij de bevindingen van de reclassering dat verdachte de hoogte van zijn schuld uit de eerdere drugssmokkelzaak als oorzaak van zijn probleem ziet en niet de smokkelactiviteiten zelf. Hiermee neemt verdachte, aldus de reclassering, geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag.
Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog gemiddeld, aangezien de schuld van verdachte nog steeds bestaat en daarmee zijn financiële motief om over te gaan tot het plegen van drugssmokkel. Daarbij speelt volgens de reclassering een belangrijke rol de omstandigheid dat verdachte overtuigd is van zijn eigen opvattingen en niet open staat voor andere suggesties. De reclassering komt dan ook, mede ingegeven door de manipulatieve houding van verdachte, tot de conclusie dat reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd is. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en de conclusie van de reclassering. Bij het bepalen van de op de leggen straf, houdt de rechtbank rekening met het ad informandum gevoegde feit, namelijk het gebruiken van een vals paspoort en vals rijbewijs. Hiervoor zal de rechtbank een aantal maanden gevangenisstraf opleggen.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde feit een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van aanzienlijke duur. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de belangrijke rol die verdachte, die in dit verband als hoofdverdachte kan worden aangemerkt, bij de drugssmokkel heeft gehad.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde en de artikelen 3 en 11van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2011.