ECLI:NL:RBLEE:2010:BP0820

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2179
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van kapvergunning en de toepassing van standaardvoorwaarden uit de APV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning die was verleend aan de Stichting Bouw- en Exploitatie Koninkrijkszaal De Greiden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. De verzoekers, bewoners van de gemeente, hadden bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning en vroegen om een voorlopige voorziening omdat zij een spoedeisend belang hadden bij het behoud van de bomen op het perceel Kattebos 150 te Heerenveen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestreden kapvergunning in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Heerenveen, omdat de standaardvoorwaarde die aan de kapvergunning verbonden had moeten worden, niet correct was toegepast. De voorzieningenrechter stelde vast dat de APV geen ruimte biedt voor het maken van een keuze uit de verschillende onderdelen van de standaardvoorwaarde en dat de schorsende werking van bezwaar en beroep niet was opgenomen in de bestreden voorwaarde. Hierdoor werd de bestreden kapvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van de correcte toepassing van de APV en de rechten van burgers in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/2179
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[verzoekers], allen wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: W.T. van der Leij, kantoorhoudende te Langweer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: J. Hofstee en I. de Graaf, beiden werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college Stichting Bouw- en Exploitatie Koninkrijkszaal De Greiden (hierna: de Stichting) kapvergunning verleend met toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen (hierna: de APV).
Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 29 oktober 2010 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 17 november 2010. [verzoeker 1] is in persoon verschenen. Namens hem en de overige verzoekers is voornoemde gemachtigde verschenen. Namens het college zijn beide voornoemde gemachtigden verschenen. Namens de Stichting zijn [X] en [Y] verschenen.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.3 De voorzieningenrechter constateert dat bij het verzoekschrift een machtiging is gevoegd voor (onder meer) het indienen van dit verzoek om voorlopige voorziening. Op deze machtiging staan naast de namen van verzoekers ook de namen van [A] en [B]. Deze personen hebben de machtiging echter niet ondertekend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers verklaard dat de reden daarvoor is dat Verbeek en Van der Velde op vakantie zijn (of waren) in de Verenigde Staten. Nu uit de stukken niet blijkt dat het verzoek mede namens Verbeek en Van der Velde is ingediend, kunnen deze beide personen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als verzoekers.
1.4 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.5 Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Feiten
2.1 De Stichting is eigenaar van het perceel Kattebos 150 te Heerenveen (hierna: het perceel). De Stichting heeft de bedoeling een gedeelte van het perceel te verkopen ten behoeve van de bouw van zeven woningen door een derde. Daarvoor is op 21 december 2007 bouwvergunning verleend.
2.2 Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college aan de Stichting kapvergunning verleend voor het vellen van tien platanen, vijf esdoorns, drie elzen, twee essen en één treurwilg op het perceel. Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college het bezwaar van (een deel van de) verzoekers tegen het besluit van 19 januari 2009 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 november 2009 heeft deze rechtbank het beroep van (een deel van de) verzoekers tegen het besluit van 14 april 2009 ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat (een deel van de) verzoekers tegen deze uitspraak heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingetrokken per brief van 16 april 2010.
2.3 Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het voorgenomen kappen van de hiervoor onder 2.1 genoemde bomen. Het college heeft nog geen besluit genomen op het bezwaar van (een deel van de) verzoekers tegen het besluit van 22 juni 2010.
2.4 Bij uitspraak van 20 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de zaak met procedurenummer 10/1134 geoordeeld dat de onder 2.2 vermelde kapvergunning is vervallen en dat daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt en dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het voorgenomen kappen van de in deze kapvergunning genoemde bomen.
2.5 Bij het thans bestreden besluit heeft het college aan de Stichting opnieuw kapvergunning verleend voor het vellen van tien platanen, vijf esdoorns, drie elzen, twee essen en één treurwilg op het perceel. Daarnaast heeft het college de Stichting bij het bestreden besluit kapvergunning verleend voor het vellen van één tamme kastanje. Het bestreden besluit zal hierna worden aangeduid als de bestreden kapvergunning.
Beoordeling van het verzoek
3.1 De voorzieningenrechter constateert dat het college twee versies van de bestreden kapvergunning aan de Stichting heeft verzonden. De eerste versie is gedateerd op 9 september 2010 en verzonden op 14 september 20010. De tweede versie is gedateerd op 15 september 2010 en op diezelfde datum verzonden. Behalve de datering zijn beide versies exact gelijk. Ter zitting is namens het college verklaard dat de tweede versie per abuis is verzonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat enkel de eerste versie van de bestreden kapvergunning kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb, omdat enkel deze versie op rechtsgevolg is gericht. Daarom moeten het bezwaar van verzoekers en hun verzoek om voorlopige voorziening worden geacht te zijn gericht tegen deze versie.
3.2 Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV wordt een vergunning verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:
a. de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;
b. beslist is op een verzoek om voorlopige voorziening;
c. beslist is op het beroep van derden en geen verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan.
3.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de in artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV vermelde standaardvoorwaarde aldus te worden uitgelegd dat een kapvergunning is geschorst gedurende de bezwaar- en beroepstermijn en dat het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen een kapvergunning schorsende werking hebben. Deze schorsing en deze schorsende werking kunnen worden opgeheven door het treffen van een daartoe strekkende voorlopige voorziening. De in dit artikellid genoemde onderdelen a, b en c dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter als één geheel te worden gezien. Deze onderdelen zijn zodanig met elkaar verbonden, dat het systeem van het artikellid zich niet verdraagt met het opsplitsen daarvan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter laat de tekst van artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV het college dan ook geen ruimte voor het opnemen in een kapvergunning van slechts één of twee van de onderdelen a, b en c. Voor zover de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 24 februari 2009 in de zaak met procedurenummer 09/273 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BH4019) heeft bedoeld te oordelen dat de nagenoeg gelijkluidende bepaling in de APV van de gemeente Opsterland de bevoegdheid geeft niet alle onderdelen van de standaardvoorwaarde aan een kapvergunning te verbinden, wordt dit oordeel dan ook niet gevolgd. Artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV verplicht het college aan iedere kapvergunning de standaardvoorwaarde te verbinden, welke bestaat uit de onderdelen a, b én c.
3.4 Het college heeft aan de bestreden kapvergunning de voorwaarde verbonden dat de vergunning pas gebruikt mag worden na afloop van de bezwarentermijn en/of na beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening (hierna: de bestreden voorwaarde). De bestreden voorwaarde wijkt af van de in artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV genoemde standaardvoorwaarde. Anders dan de standaardvoorwaarde verbindt de bestreden voorwaarde aan het instellen van bezwaar en beroep geen schorsende werking. Daarom is de voorzieningenrechter met verzoekers van oordeel dat de bestreden voorwaarde in strijd is met de APV. Ook het kapvergunningenbeleid van de gemeente Heerenveen, waarop het college de bestreden voorwaarde heeft gebaseerd, is in zoverre in strijd met de APV. De voorzieningenrechter kan het college niet volgen in zijn betoog dat de bestreden kapvergunning leidend is en daarom prevaleert boven hetgeen is bepaald in de APV. De APV is een algemeen verbindend voorschrift en een door het college verleende kapvergunning dient daarmee in overeenstemming te zijn. Voor het betoog van het college kan geen steun worden gevonden in de hiervoor onder 2.4 vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 juli 2010. In die uitspraak is geoordeeld dat een voorwaarde die was verbonden aan de eerder verleende kapvergunning en die volgens het college in strijd was met de APV, niet van rechtswege nietig was. Daaruit kan niet worden afgeleid dat een vergunningsvoorwaarde prevaleert boven de APV. Zolang een kapvergunning niet in rechte vaststaat, kunnen de daaraan verbonden voorwaarden die in strijd zijn met de APV met succes worden bestreden, ongeacht of zij al dan niet van rechtswege nietig zijn.
3.5 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de bestreden voorwaarde geen stand zal kunnen houden en dat in het besluit op bezwaar aan de kapvergunning alsnog de standaardvoorwaarde zal moeten worden verbonden. Hierin ziet de rechtbank aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat de bestreden kapvergunning wordt geschorst tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.
3.6 De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om te beoordelen of er grond bestaat om de door artikel 3.4.5, eerste lid, van de APV voorgeschreven schorsende werking van het door verzoekers gemaakte bezwaar op te heffen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening is gedaan door verzoekers (en niet door de Stichting) en dat zij met dit verzoek slechts wensen te bereiken dat de bestreden kapvergunning wordt geschorst.
Griffierecht en proceskosten
4.1 De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het college het door verzoekers gestorte griffierecht van € 150,00 dient te vergoeden.
4.2 Met toepassing van artikel 8:75, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers € 874,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 150,00 aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 874,00.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
w.g. C.H. de Groot
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.