Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser is geboren op [geboortedatum] en gehuwd met [echtgenote]. Ze hebben drie kinderen.
1.2 Eiser woont in [woonplaats] aan de [adres], waar hij, in de vorm van een eenmanszaak, een schapenhouderij en rundveehandel exploiteerde. Daarnaast is eiser fulltime in loondienst bij [X] B.V.
1.3 De bedrijfswoning aan de [adres] is door eiser geëtiketteerd als ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelastingdoeleinden.
1.4 Naast het woongedeelte, wordt tevens het achterhuis of 'de deel' als gedeelte van de bedrijfswoning voor privédoeleinden gebruikt, onder andere voor de stalling van privé-paarden en voor de opslag van goederen (grasmaaier, tuinstoelen, wasmachine en dergelijke). Ook een gedeelte van het bedrijfskavel wordt van tijd tot tijd privé gebruikt, bijvoorbeeld voor het ophangen van de was of als terras. Volgens eiser worden het achterhuis en het bedrijfskavel voor 77% privé gebruikt. Verweerder betwist dit percentage.
1.5 Op 22 oktober 2002 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiftes IB/PVV over de jaren 2000 en 2001. Van voormeld boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt, gedagtekend 2 december 2002. In het controlerapport schrijft de controlemedewerker - voor zover hier van belang - het volgende:
"Bron van inkomen
De bedrijfsresultaten zijn de laatste jaren aanzienlijk negatief. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat het negatieve resultaat van 2001 is beïnvloed door de MKZ crisis. Negatieve resultaten kunnen slechts dan als verlies uit onderneming worden aangemerkt, wanneer er sprake is van een bron van inkomen. Daarvoor moet worden voldaan aan een drietal voorwaarden, te weten; a. deelname aan het economisch verkeer, b. geldelijk voordeel beoogd; c. redelijkerwijs is te verwachten dat met de activiteiten een positieve opbrengst is te behalen. Met name punt c. is van wezenlijk belang. Een belangrijk criterium is tevens, in hoeverre het ondernemingsresultaat bijdraagt aan het gezinsinkomen. ([eiser] is in loondienst)
Indien de bedrijfsresultaten de eerstkomende jaren opnieuw negatief zijn, zal het al dan niet nog aanwezig zijn van een bron van inkomen kritisch moeten worden beoordeeld.
[…]
De gevolgen van het boekenonderzoek heb ik besproken met [eiser] en [adviseur 1]. De belastingplichtige en zijn adviseur gaan met de inhoud van dit rapport akkoord."
1.6 Over de jaren 2002 tot en met 2006 is het resultaat van de onder 1.2 genoemde eenmanszaak negatief.
1.7 Op 26 augustus 2005 doet eiser aangifte IB/PVV 2004 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.092.
1.8 Op 14 december 2006 wordt door verweerder opnieuw een boekenonderzoek ingesteld. Van voormeld boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt, welke met dagtekening 31 oktober 2007 door verweerder aan eiser is gezonden. Middels het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiftes IB/PVV 2004 tot en met 2006 onderzocht. Het boekenonderzoek heeft zich beperkt tot het beoordelen van het ondernemerschap.
1.9 In het onder 1.8 genoemde controlerapport schrijven de controlemedewerkers - voor zover hier van belang - het volgende:
"De laatste 10 jaren is er alleen maar een negatief resultaat geweest. Er is met deze activiteiten geen positief resultaat te verwachten. Bij het boekenonderzoek over het jaar 2001 is dit ook al aangegeven. Er is hier sprake van 'hobby'. Er is afgesproken dat de onderneming per 31-12-2004 wordt gestaakt.
[…]
Over 2006 zijn geen activiteiten meer in de aangifte verwerkt, alleen de rente over de persoonlijke lening is in aftrek gebracht. Met adviseur is afgesproken dat de aangiften over 2005 en 2006 ook in dit onderzoek zullen worden meegenomen en worden gecorrigeerd.
[…]
De belastingplichtige en zijn adviseur gaan met de staking akkoord. Belastingplichtige wil de hoogte van de schatting van het onroerend goed nog wel door een makelaar laten bekijken. De adviseur is van mening dat de 65% voor leeftijd en duurzame zelfbewoning ook zou moeten worden toegepast op de bedrijfsopstallen en verhardingen. Ik heb adviseur telefonisch op de hoogte gebracht dat ons standpunt is dat de waardedrukkende factor alleen op woongedeelte betrekking heeft."
1.10 Op 12 januari 2007 is met de toenmalige adviseur van eiser, [adviseur 2], afgesproken de onroerende zaak gezamenlijk te taxeren om zo de stakingswinst op de onroerende zaak te bepalen. Er wordt een formulier "verzoek gezamenlijke taxatie" verzonden.
1.11 Uiteindelijk besluit eiser niet mee te werken aan de onder 1.10 genoemde gezamenlijke taxatie. Er wordt eenzijdig door verweerder getaxeerd. Het taxatierapport van verweerder dateert van 4 juli 2007. De taxateur van verweerder waardeert de onroerende zaak op € 300.000. De taxateur van verweerder heeft bij de waardering geen rekening gehouden met een waardedrukkend effect wegens duurzame zelfbewoning noch met de landbouwvrijstelling.
1.12 Op 11 oktober 2007 belt de controlerend ambtenaar met de toenmalige adviseur van eiser, [adviseur 2]. Voormelde adviseur verklaart dat eiser op zichzelf wel akkoord gaat met staking, maar dat eiser zich over de hoogte van de waardeschatting nog wil beraden.
1.13 Bij de aanslagregeling wordt door verweerder afgeweken van de door eiser ingediende, onder 1.6 genoemde, aangifte over 2004. Verweerder telt een bedrag aan stakingswinst bij van € 168.862, hetgeen leidt tot een lagere aftrek buitengewone uitgaven ten bedrage van € 1.359, vanwege een verhoging van de drempel.
1.14 Op 2 juli 2008 is eiser op verzoek gehoord. Van het horen is een verslag gemaakt dat door verweerder op 9 juli 2008 aan eiser toegezonden is. In voormeld verslag staat - voor zover hier van belang - het volgende:
"[belastingambtenaar] wijst er op dat er is gevraagd of er een gezamenlijke taxatie plaats moest vinden en dat [eiser] dit geweigerd heeft. Ze ziet geen reden alsnog een gezamenlijke taxatie toe te staan. Indien de belastingplichtigen van mening zijn dat de taxatie niet juist is kunnen zij een tegentaxatie laten uitvoeren dan wel met argumenten komen waarom de taxatie van de rijkstaxateur niet juist is.
[…]
[echtgenote] beaamt zij wisten van niets. Zij hebben de controle gehad en daar is gesteld dat de onderneming zou worden gestaakt per 31 december 2004. Maar zij hadden er geen idee van dat de consequentie zou zijn dat er afgerekend moest worden over de meerwaarde van de boerderij. Zij hadden het idee dat de schapenhouderij vanaf dat moment privé als hobby zo worden uitgeoefend en verder niets.
[…]
[echtgenote] stelt nog dat het niet meewerken aan een gezamenlijke taxatie niet voort is gekomen uit onwil. Maar er kwam destijds zoveel op hen af dat ze bang was dat ze de woning zouden moeten verkopen. Zij wilden meer tijd om te bezien welke stappen ze moesten nemen. [eiser] zegt: als de Belastingdienst eerder was gekomen hadden we nog mee kunnen doen met de werkafspraak."
1.15 Bij brief van 7 september 2008 van eiser aan verweerder stelt eiser een aantal vragen aan de rijkstaxateur ten aanzien van diens taxatie.
1.16 Bij brief van 12 november 2008 stuurt verweerder de antwoorden van de rijkstaxateur door aan eiser.
1.17 Bij brief van 17 december 2008 verzoekt eiser verweerder om uitstel van de behandeling van het bezwaarschrift tot eind januari 2009 zodat hij een tegentaxatie kan laten uitvoeren.
1.18 Verweerder antwoordt bij brief van 23 december 2008 dat dit uitstel verleend zal worden, doch slechts tot 15 januari 2009. Verweerder wijst eiser er in voormelde brief op dat er geen sprake meer kan zijn van gezamenlijke of minnelijke waardering.
1.19 Bij brief van 6 januari 2009 verzoekt eiser verweerder om een uitspraak op bezwaar.
1.20 Eiser heeft een tegentaxatie laten verrichten. Dit taxatierapport dateert van 27 oktober 2009. De taxateur van eiser, [taxateur], waardeert de onroerende zaak op € 260.000.
1.21 Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met eiser om te vragen of het zinvol zou zijn de beide taxateurs met elkaar in contact te brengen en zo eventueel overeenstemming over de waardering te verkrijgen. Eiser heeft aangegeven hier geen heil in te zien.
1.22 Ter zitting verklaart de taxateur van eiser dat hij in zijn taxatie ten onrechte niet perceel [perceelnummer] heeft meegenomen. Naar zijn mening heeft dit perceel een waarde van € 30.000, zodat de waarde van de onroerende zaak naar zijn mening € 290.000 bedraagt.