Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 100d van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt. In hoofdstuk II van de Woningwet zijn voorschriften met betrekking tot het slopen opgenomen. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, onder d is het verboden te slopen, tenzij daarbij wordt voldaan aan de op dat slopen van toepassing zijnde voorschriften bedoeld in artikel 8, onderdeel d en g. Laatstgenoemd lid ziet op in de bouwverordening op te nemen voorschriften met betrekking tot de veiligheid op de bouw- of sloopplaats. Ingevolge artikel 8, negende lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang, brengt de gemeenteraad binnen een jaar na het in werking treden van de krachtens het achtste lid gegeven voorschriften de bouwverordening met die voorschriften in overeenstemming. Zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overeenstemming is gebracht, gelden die voorschriften rechtstreeks.
3.2 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, dient een bedrijf in het bezit te zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 4:54d, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, of te wel een SCA Procescertificaat SC-530, bij -voor zover hier van belang- de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten indien in die bouwwerken of objecten asbest of een asbesthoudend product is verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit bouwwerken of objecten;
c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen. Nu de bouwverordening van de gemeente Opsterland nog niet is aangepast aan het Asbestverwijderingsbesluit 2005, heeft bovengenoemde bepaling gelet op artikel 8, negende lid, van de Woningwet rechtstreekse werking.
3.3 Het betoog van [naam eiseres] dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, volgt de rechtbank niet. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. In dit geval is niet in geschil dat [naam eiseres] niet in het bezit was van een certificaat als hiervoor onder 3.2 genoemd. Daarnaast is [naam eiseres] in het meldingformulier van de werkzaamheden genoemd als het bedrijf dat de werkzaamheden als onderaannemer uitvoerde. Bovendien waren de medewerkers van [naam eiseres] feitelijk aan het werk. Het college heeft daarom de aanschrijving terecht aan [naam eiseres] gericht.
3.4 Het standpunt van [naam eiseres] dat zij de werkzaamheden - anders dan op het meldingsformulier is vermeld - niet als onderaannemer heeft verricht, acht de rechtbank niet voldoende aannemelijk gemaakt. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank uit kunnen gaan van de vermelding van [naam eiseres] op het meldingsformulier als onderaannemer. Voor de stelling dat de werkzaamheden feitelijk door [naam bedrijf] zijn aangenomen, die vervolgens medewerkers van [naam eiseres] heeft ingehuurd ontbreken schriftelijke bewijsstukken. Uit de verklaringen van [B] en J.J. van de Akker, inhoudende dat in de praktijk vaker gecertificeerde medewerkers van een ander bedrijf worden ingehuurd en dat dit een toegestane gang van zaken is, kan niet afgeleid worden dat er in dit specifieke geval sprake is geweest van het inlenen van arbeidskrachten. Mede gezien de regelgeving, waarin een duidelijke verantwoordelijkheid is gelegd bij het bedrijf dat de asbestverwijderingswerkzaamheden uitvoert, had het voor de hand gelegen dat eventuele afspraken hierover op schrift zouden zijn gesteld. Dat [naam eiseres] en [naam bedrijf] in dit geval niet een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot het inlenen van arbeidskrachten hebben gesloten, moet voor hun rekening en risico blijven.
3.5 Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd om wegens overtreding van artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, de sloopwerkzaamheden stil te leggen.
3.6 Niet gebleken is dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Ter zitting is namens [naam eiseres] nog aangevoerd dat het college naar aanleiding van de melding preventief had kunnen optreden. De rechtbank stelt vast dat de melding op 10 augustus 2009 is gedaan, dat daarin staat dat de werkzaamheden op 12 augustus 2009 zullen aanvangen en dat bij controle op 11 augustus 2009 al een start was gemaakt met de werkzaamheden. Het college had gelet hierop niet anders en eerder op kunnen treden en van onzorgvuldig handelen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.6 De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van [naam eiseres] ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.