Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
3.2 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Van dat ontslag zal, in het algemeen, niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren en gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Op dit uitgangspunt laat de jurisprudentie uitzonderingen zien in gevallen waarin de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van concrete gedragingen van eiser voldoende heeft aangetoond dat hij op essentiële punten is tekortgeschoten in de eisen die aan hem als afdelingshoofd Beheer werden gesteld. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang. Bij de gedingstukken bevindt zich een afschrift van een door eiser op 21 januari 2008 verzonden e-mailbericht aan wethouder [B]. De inhoud van dit e-mailbericht luidt als volgt:
'' [voornaam B],
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de locatie van de brandweergarage? Hoewel het mij persoonlijk niet uitmaakt waar die komt, vind ik het als (interne) klant eigenlijk vreemd dat zonder enig overleg een optie op een kavel wordt geannuleerd. Als externe klant zou ik dat nimmer accepteren en zou gauw een andere gemeente zoeken! Het is voor de voortgang nu wel belangrijk dat ik weet van welke locatie ik uit moet gaan. Kun je dit tijdens de informele ronde van het college morgen misschien ook even aan de orde stellen?
[voornaam eiser]''
Bij de stukken bevindt zich eveneens een afschrift van een door eiser op 9 september 2008 verzonden e-mailbericht gericht aan wethouder [C]. De inhoud van dit e-mailbericht luidt als volgt:
''vanmorgen hebben [D], [E], [F] en ik hier uitvoerig gesproken en ik heb toegezegd schriftelijk te rapporteren. Ik krijg nu net van [E] te horen dat, in afwachting van die rapportage over de gang van zaken omtrent de subsidieverlening van Foarut, jij, [G] en [D] al een plan hebben opgesteld om de vereniging tegemoet te komen, met als resultaat 30.000 meer subsidie. Dit zal dan a.s. dinsdag worden besproken en daar mag [E] dan live kennis van nemen. Dit is gemaakt zonder enig overleg, ruggespraak of dergelijke met direct betrokkenen en die medewerker(s) worden nu publiekelijk afgevallen. Schandelijk en beschamend en onacceptabel. Als dit zo is (ik heb het uit de eerste hand van [E]) dan ga ik hier op geen enkele wijze mee akkoord en ik vind het zelfs onbehoorlijk, om niet te zeggen schofterig! Op voorhand wordt de integriteit van mijn medewerker [E] verkwanseld en dat tast mijn gevoel van rechtvaardigheid en integriteit in hoge mate aan. Als er zo met de integere inzet van Beheer en in deze ook andere zaken wordt omgegaan, dan kan de hele afdeling beter worden opgedoekt (mooie bezuiniging!) Als anderen zonder enige kennis van zaken dit gaan regelen dan doen ze dat maar, maar niet over de rug van mijn medewerker en mijzelf. Als we toch spreken over integriteit, dan heb ik nog wel wat! Ik neem hier op geen enkele wijze genoegen mee en heb behoorlijk de pest in over deze gang van zaken en dan druk in mijn nog netjes uit!
[eerste letter voornaam eiser]''
Op 10 september 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen gemeentesecretaris [A] en eiser. In dit gesprek is ondermeer het op 9 september 2008 aan wethouder [C] verzonden e-mailbericht aan de orde gesteld. Daarnaast is eiser aangesproken op een tweetal incidenten die hebben plaatsgevonden op respectievelijk 29 augustus 2008 en 9 september 2008. Het eerste incident betreft een emotionele uitval door eiser op straat en in de hal van het gemeentehuis richting wethouders [C] en [H] in aanwezigheid van derden. De emotionele uitval hield verband met het feit dat het College, naar het oordeel van eiser, onjuist is omgegaan met een advies van de afdeling Beheer. Op 9 september 2008 heeft eiser de vraag vanuit het College, of hij er niet voor kon zorgen dat een advies van Burgemeesters en Wethouders ook daadwerkelijk in de daarvoor bestemde verzamelmap terecht zou komen, publiekelijk afgewezen met de opmerking dat hij geen postbode is. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de incidenten plaats hebben gevonden op de wijze zoals zij in het gespreksverslag zijn opgenomen. Deze feitelijke gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank niet, dan wel onvoldoende door eiser weersproken.
Toen eiser in het gesprek van 10 september 2008 werd geconfronteerd met bovengenoemde incidenten en e-mailberichten, gaf hij aan dat er sprake is van één grote politieke inteelt en dat hij pal achter zijn uitspraken staat. Op de vraag van [A] of hij niet op een andere manier had kunnen reageren, antwoordde eiser ''dat we dan dus allemaal van die stille bruinhemden worden die niets meer zeggen''.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich met bovengenoemde uitlatingen en gedragingen meermalen op ongepaste wijze uitgelaten en zich gedragen in de richting van wethouders van de gemeente Menaldumadeel. De toonzetting van eiser droeg allerminst een zakelijk en professioneel karakter en de daarbij gekozen bewoordingen waren beledigend, dan wel anderszins niet passend tegenover politiek-bestuurlijk leidinggevenden. Met zijn opmerkingen en gedrag heeft eiser blijk gegeven het gevoel voor verhoudingen te ontberen en niet op behoorlijke wijze te kunnen functioneren binnen de politiek-bestuurlijke context zoals die zich voordeed in de gemeente Menaldumadeel. Gelet hierop heeft verweerder terecht gesteld dat eiser de eigenschappen, de mentaliteit en de instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn ontbeert.
3.5 De rechtbank is eveneens van oordeel dat eiser in voldoende mate op zijn functioneren is aangesproken en dat hem de gelegenheid is geboden tot verbetering. Nadat eiser in januari 2008 weer volledig arbeidsgeschikt was en aan de slag kon gaan in zijn functie als afdelingshoofd Beheer, is een terugkeerplan vastgesteld en besproken met eiser. In dit plan is onder meer opgenomen dat het een kader wil bieden voor de verandering van eiser als leidinggevende. Als gewenste eindsituatie is geformuleerd, dat wanneer het terugkeerplan is beëindigd, eiser functioneert als afdelingshoofd Beheer in een door hem, zijn medewerkers en het bestuur als anders ervaren situatie dan de situatie voor november 2006. Anders moet, volgens het terugkeerplan, in dit geval worden verstaan als plezieriger, prettiger en verbeterd ten opzichte van de periode voorafgaand aan het ziek worden van eiser. Eén van de uitgangspunten van het terugkeerplan is dat eiser zorgt voor een optimale afstemming met de betrokken portefeuillehouders door zich te verplaatsen in de politiek bestuurlijke context en zich hiervoor meer open te stellen. Aangegeven is dat dit in principe binnen een half jaar gerealiseerd moet zijn en dat er in het kader van de evaluatie van de voortgang elke vier weken formele gesprekken plaats zullen vinden.
3.6 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud en de strekking van het terugkeerplan, het terugkeerplan het karakter heeft van een verbeterplan en niet gezien kan worden als een re-integratieplan. Daar komt bij, dat blijkens een gespreksverslag d.d. 28 januari 2008, [A] aan eiser heeft aangegeven dat het terugkeerplan in principe niet vrijblijvend is en dat de voortgang voortdurend gemonitord zal moeten worden om ook daadwerkelijk de vinger aan de pols te kunnen houden. Bij de interpretatie van het terugkeerplan betrekt de rechtbank ook de periode voorafgaand aan de burn-out van eiser. In dit verband wijst de rechtbank op het zich bij de stukken bevindende verslag van een gesprek tussen ondermeer de (toenmalige) gemeentesecretaris en eiser dat op 15 augustus 2005 heeft plaatsgevonden. Uit dit verslag blijkt dat geconstateerd is dat de samenwerking tussen de (toenmalige) gemeentesecretaris en eiser nog steeds niet succesvol is. Eiser gaf aan zich niet gelukkig te voelen in een politieke omgeving. Door de gemeentesecretaris is aangegeven, dat eiser verantwoording af dient te leggen en dat niet meer geaccepteerd wordt dat eiser de gemeentesecretaris ontloopt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat ook in de periode voorafgaand aan zijn burn-out sprake is geweest van aanmerkingen op het functioneren van eiser. Eiser heeft ook in dat licht moeten kunnen begrijpen dat het terugkeerplan gericht was op verbetering van zijn functioneren.
3.7 Nadat gemeentesecretaris [A] in september 2008 meermalen zijn verontrusting heeft uitgesproken over de heftigheid van de reactie van eiser op bepaalde situaties, heeft eiser aangegeven dat men daar maar aan moet wennen. Eiser heeft gesteld harder, directer en impulsiever te zullen reageren en niet van plan te zijn te veranderen. Eiser heeft tevens gesteld dat hij geen probleem ervaart in de communicatie met het bestuur. Ook ter zitting van de rechtbank heeft eiser door middel van zijn uitlatingen bevestigd onvoldoende gevoel te hebben voor de politiek-bestuurlijke verhoudingen die bij zijn functie pasten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met juistheid gesteld dat op grond van deze door eiser gedane uitlatingen het bieden van een nadere verbeterkans niet zinvol moest worden geacht.
3.8 Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet geoordeeld kan worden dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om eiser met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO te ontslaan. Het beroep van eiser wordt derhalve ongegrond verklaard.