ECLI:NL:RBLEE:2010:BO6141

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103676/FA RK 10-585
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om alimentatie en erkenning van buitenlandse uitspraak in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Peters, de rechtbank verzocht om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C.M. Brandjes, te veroordelen tot het betalen van een onderhoudsbijdrage voor hun drie kinderen, alsook tot vergoeding van schoolgelden en proceskosten. De vrouw baseert haar verzoek op een uitspraak van het High Court in Kameroen, waar de man is veroordeeld tot het betalen van alimentatie en andere kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding tussen partijen op 20 februari 2009 door het High Court is uitgesproken en op 3 augustus 2009 onherroepelijk is geworden. De man heeft echter verweer gevoerd, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en dat de uitspraak uit Kameroen niet in Nederland kan worden erkend vanwege een gebrek aan behoorlijke rechtspleging en de schijn van partijdigheid van de rechter in Kameroen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat zij rechtsmacht heeft op basis van artikel 3 Rv en dat de uitspraak van het High Court in Kameroen niet uitvoerbaar is in Nederland. De rechtbank heeft de vereisten van commuun internationaal privaatrecht toegepast en geconcludeerd dat de uitspraak van het High Court niet voldoet aan de eisen van behoorlijke rechtspleging, omdat de vrouw als rechter betrokken was bij de zaak. Hierdoor is de schijn van partijdigheid gewekt, wat in strijd is met de Nederlandse beginselen van openbare orde. De rechtbank heeft daarom besloten om aan de uitspraak van het High Court geen gezag toe te kennen en de zaak inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de overige verweren van de man niet slagen en dat de alimentatieplicht tot het einde van de studie van de kinderen niet in strijd is met de openbare orde. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een pro forma behandeling en bepaald dat hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking. De uitspraak is gedaan door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer en kinderrechter, op 1 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 103676 / FA RK 10-585
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 1 december 2010 (alimentatie)
inzake
[VERZOEKSTER],
wonende te [woonplaats/land],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.G. Peters, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[VERWEERDER],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P.C.M. Brandjes, kantoorhoudende te Amsterdam.
Procesverloop
De vrouw heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoekschrift, ertoe strekkende dat de man wordt veroordeeld:
- tot het betalen aan haar van een onderhoudsbijdrage voor [X], [Y] en [Z] van € 150,- per kind per maand met terugwerkende kracht per 18 augustus 2008 totdat zij afstuderen aan de universiteit;
- tot vergoeding van alle schoolgelden voor de genoemde kinderen;
- tot vergoeding van de proceskosten in [land] in verband met de echtscheiding en alimentatie;
- tot betaling van een som van € 3.737,50 als compensatie aan haar.
De man heeft binnen de daarvoor gestelde termijn een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 31 augustus 2010.
Bij de stukken bevinden zich:
- een brief van 30 juli 2010 namens de vrouw, met bijlagen;
- een brief van 27 augustus 2010 namens de man, met bijlagen;
- een brief van 23 september 2010 namens de man, met bijlagen;
- een antwoordakte van 18 oktober 2010 namens de vrouw.
Motivering
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en op de aanwezige bescheiden, overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaande feiten
Door het High Court te [plaats] (Kameroen) is op 20 februari 2009 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze uitspraak is op 3 augustus 2009 onherroepelijk geworden.
In deze echtscheidingsprocedure heeft het High Court van [plaats] onder meer bepaald dat de man een onderhoudsbijdrage van fr. 100.000 (€ 149,50) per kind per maand moet voldoen aan de vrouw tot het moment dat de kinderen hun universitaire studie hebben afgerond, dat de man tot dat moment alle schoolgelden moet voldoen, dat de man de proceskosten moet betalen en dat de man als zijnde verantwoordelijk voor de scheiding aan de vrouw moet voldoen de som van fr. 2.500.000 (€ 3.737,50). De vrouw was ten tijde van de uitspraak rechter in het High Court van [plaats] .
Partijen hebben samen drie kinderen: [X], geboren [in 1991] te [woonplaats/land], [Y], geboren [in 1993] te [woonplaats/land], en [Z], geboren [in 1997] te [woonplaats/land].
Verzoek/verweer
De vrouw voert aan dat de man tot op heden geen onderhoudsbijdrage heeft voldaan zodat hij veroordeeld moet worden tot nakoming van de uitspraak van het High Court. De man voert verweer en stelt in de eerste plaats dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft omdat de zaak onvoldoende binding heeft met de Nederlandse rechtssfeer. Voorts stelt de man dat tussen Nederland en Kameroen geen verdrag geldt zodat de rechterlijke uitspraak uit Kameroen in Nederland geen rechtskracht heeft. Subsidiair voert de man aan dat er in deze procedure geen behoorlijke rechtspleging heeft plaatsgevonden en dat de uitspraak in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Ook voert de man aan dat de vrouw geen behoefte heeft aan alimentatie en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om alimentatie te kunnen voldoen. De vrouw heeft de stellingen van de man op haar beurt gemotiveerd weersproken.
Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 Rv rechtsmacht om van de zaak kennis te nemen. Dat het verzoek geen binding met de Nederlandse rechtssfeer heeft, zoals de man aanvoert, doet hieraan niet af.
Gezag buitenlandse uitspraak
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van de rechter in Kameroen in Nederland niet uitvoerbaar is op grond van een verdrag of de wet. Volgens vaste jurisprudentie (HR 14 november 1924, NJ 1925,91) is de Nederlandse rechter echter bevoegd om binnen de grenzen van de Nederlandse beginselen van openbare orde aan een buitenlands vonnis gezag toe te kennen. Hierbij zal gekeken worden naar de maatstaven van commuun internationaal privaatrecht, waarbij aan drie minimumvereisten moet worden voldaan te weten
a. de buitenlandse rechter was volgens internationaal aanvaarde maatstaven bevoegd om van de zaak kennis te nemen;
b. het buitenlandse vonnis is na behoorlijke rechtspleging tot stand gekomen;
c. het buitenlandse vonnis is niet in strijd met de openbare orde.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het buitenlandse vonnis in kracht van gewijsde moet zijn gegaan.
De man voert als verweer onder meer aan dat geen sprake is geweest van een behoorlijke rechtspleging onder meer omdat de vrouw rechter is in het High Court van [plaats] die in deze zaak uitspraak heeft gedaan. Volgens de vrouw is er geen reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de betreffende rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de vrouw werkzaam was in het High Court van [plaats] op het moment dat een collega-rechter haar echtscheidingszaak behandelde in strijd is met een behoorlijke rechtspleging. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen sprake was van een gemeenschappelijk verzoek, dat de vrouw verweer heeft gevoerd en dat de zaak mondeling is behandeld. De rechtbank merkt hierbij op dat het in Nederland in zo'n situatie ongebruikelijk is om als rechter een zaak van een collega-rechter te behandelen. In ieder geval kan hierdoor de schijn van partijdigheid van de beoordelend rechter worden gewekt. Deze schijn van partijdigheid is door de stellingen van de vrouw niet weggenomen.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet voldaan is aan één van de vereisten van commuun internationaal privaatrecht, te weten een behoorlijke rechtspleging. De rechtbank zal aan de onderhavige uitspraak van het High Court van [plaats] daarom geen gezag toekennen, hetgeen in het dictum zal worden opgenomen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw derhalve inhoudelijk beoordelen waartoe de zaak zal worden aangehouden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de overige verweren van de man betreffende de vereisten zoals hiervoor vermeld onder a, b en c, evenmin slagen. De man voert aan dat Kameroen corrupt is zodat er geen onpartijdige rechtspraak is, dat de vrouw corrupt is omdat zij haar villa niet kan aanschaffen met haar inkomen als rechter, dat het verweerschrift van de man ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, dat de uitspraak in strijd is met de openbare orde omdat hij alimentatie verschuldigd is totdat de kinderen van de universiteit komen en dat de tekst van de uitspraak partijdig is. De man verwijst wat betreft dit laatste onder andere naar de passage: the hunter had become the hunted.
De rechtbank is van oordeel dat de verweren betreffende de corruptheid van het land en de vrouw en de partijdige tekst van de uitspraak onvoldoende geconcretiseerd zijn en hierdoor niet kunnen leiden tot het oordeel dat de uitspraak partijdig, danwel niet onbevooroordeeld is. Voorts blijkt onvoldoende uit de stukken dat het verweerschrift van de man ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Gebleken is dat de man meermaals in de gelegenheid is gesteld verweer te voeren. Het door hem thans overgelegde verweerschrift is een niet gedateerd en ondertekend stuk. Bovendien heeft de advocaat van de man geen beroep ingesteld tegen de uitspraak. Voorts levert een alimentatieplicht ten aanzien van de kinderen tot het einde van hun studie geen strijd met de openbare orde op; ook in Nederland bestaat de mogelijkheid van alimentatieplicht na meerderjarigheid van het kind.
Partijen kunnen van deze tussenuitspraak in hoger beroep. In afwachting van een eventueel hoger beroep zal de zaak drie maanden worden aangehouden. Partijen dienen de rechtbank tijdig te berichten of zij hoger beroep hebben ingesteld danwel of zij daarvan afzien, in welk geval de zaak eerder voortgezet kan worden.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat aan de uitspraak tussen partijen terzake de alimentatie van het High Court van [plaats] van 18 augustus 2008, bindend verklaard op 19 februari 2009, geen gezag wordt toegekend;
bepaalt dat van deze tussenbeschikking hoger beroep mogelijk is;
verwijst de zaak naar de terechtzitting met gesloten deuren van deze kamer van 10 maart 2011, voor een pro forma behandeling;
draagt op aan beide partijen om uiterlijk één week voor voormelde zitting aan de griffier van de rechtbank en de wederpartij aan te geven of zij van bovenstaande uitspraak in hoger beroep zijn gegaan danwel of zij afzien van hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 1 december 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 149)
Van deze beschikking kan, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.