ECLI:NL:RBLEE:2010:BO4735

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880021-10 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting, bedreiging en mishandeling in Heerenveen met gevolgen voor de betrokkenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 23 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft op 19 januari 2010 opzettelijk brand gesticht in zijn woning in [plaats], waarbij hij benzine heeft gebruikt en gemeen gevaar voor goederen heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft hij medewerkers van een gezondheidscentrum bedreigd en geprobeerd de basisschool van zijn kinderen binnen te dringen met een sabel, wat leidde tot angst bij de aanwezigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting en de bedreigingen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere beschuldigingen, waaronder de poging tot ontploffing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het volgen van een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de daden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880021-10VON
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 17/880465-09 en 17/885191-10
ter berechting gevoegd parketnummer 17/755058-09
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 juni 2010, 21 september 2010 en 9 november 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te [adres].
Tenlasteleggingen
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 17/880021-10 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente
[naam], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan
of bij de [straatnaam] (nr.76), aldaar,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (op een of meer plaats(en)) de
begane grond en/of de 1e verdieping van die woning besprenkeld met benzine
en/of (vervolgens) een of meer bed(den) en/of beddengoed en/of een of meer
stoffen voorwerp(en) op de 1e verdieping van die woning in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan (ondermeer) een of meer vloer(en) en/of
vloerbedekking en/of een of meer bed(den) en/of beddengoed en/of een of meer
deur(en) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een of
meer ander(e) in die woning aanwezig(e) goed(eren) en/of een of meer
woning(en) in de directe nabijheid van die woning, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
(artikel 157 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente
[naam], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan of
bij de [straatnaam] (nr. 76), aldaar,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of een of
meer in die woning aanwezige goed(eren) en/of een of meer woning(en) in de
directe nabijheid van die woning en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te weten voor een of meer medewerker(s) van (een) hulpdienst(en)
((ondermeer) politie en/of brandweer) en/of voor (een) andere zich in de
nabijheid van die woning bevindende perso(o)n(en), te duchten was,
met dat opzet een (grote) hoeveelheid brandstof (te weten benzine) in een of
meer de(e)l(en) van die woning heeft gesprenkeld/gegoten en een of meer
gaspit(ten) van een zich in die woning bevindend kooktoestel/gasstel heeft
ontstoken,
en/of (aldus) met dat opzet, door het besprenkelen en/of gieten van benzine in
een of meer de(e)l(en) van die (gesloten) woning, een grote en/of (zeer)
brandbare en/of (zeer) ontploffingsgevaarlijke/ontploffingsgevoelige en/of
explosieve benzinedamp in die woning heeft laten ontstaan en een of meer
gaspit(ten)/gasbrander(s) heeft ontstoken, waardoor er gevaar voor ontploffing
bestond,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 157 lid 1/2 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht)
3.
A.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats] en/of te [plaats] en/of
elders in het arrondissement [adres], in elk geval in Nederland, ter
voorbereiding van (een) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de
wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld,
te weten moord op, althans doodslag op, althans zware mishandeling al dan niet
met voorbedachten rade van, althans opzettelijke vrijheidsberoving van,
althans gijzeling van, althans (een) poging(en) daartoe op/van, [naam]
en/of [naam] en/of [naam] en/of een of meer perso(o)n(en) in en/of
nabij de basisschool de "[naam school]",
hetgeen het misdrijf van artikel 289 of 287 of 302 of 303 of 282 of 282a
(jo. artikel 45) van het Wetboek van Strafrecht oplevert,
opzettelijk een vervoermiddel, te weten een personenauto en/of
een voorwerp, te weten een (groot) mes/sabel,
bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad;
(art. 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
B.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats], in de gemeente [plaats],
een of meer perso(o)n(en) in en/of nabij de basisschool de "[naam school]
(te weten (ondermeer) [naam]), aldaar, heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid) het (school)plein
van die "[naam school]" opgereden en/of (vervolgens)
- met in zijn hand een (groot) mes/sabel, althans een (groot) scherp en/of
puntig voorwerp, de/zijn personenauto verlaten en/of (vervolgens)
- met in zijn hand dat/een (gro(o)t(e)) mes/sabel, althans dat/een
(gro(o)t(e)) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp (met kracht) een of meer
(toegangs)deur(en) van die "[naam school]" geprobeerd te openen, althans
geprobeerd de "[naam school]" te betreden;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats], in de gemeente [plaats],
een of meer medewerker(s) van Gezondheidscentrum "[naam bedrijf]", te weten
(onder meer) [naam] en/of [naam]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend (in uiterlijk
verwarde toestand en/of ruikend naar benzine)
-het pand van dat Gezondheidscentrum binnengegaan en/of (vervolgens)
-over een afgeschermde balie geklommen en/of (vervolgens)
-achter die afgeschermde balie gaan zitten en/of gaan staan, althans verbleven
en/of (vervolgens)
-tegen een of meer deur(en) van dat pand getrapt en/of (vervolgens)
-die (vluchtende) [naam] en/of [naam], naar de/een uitgang van dat pand
gevolgd;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010
te [naam gemeente], (in elk geval) in de gemeente [naam gemeente] en/of te
[plaats], (in elk geval) in de gemeente [naam] en/of
[plaats] (in elk geval) in de gemeente [naam] en/of te
[plaats] (in elk geval) in de gemeente [plaats], in elk geval in
Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op
de persoonlijke levenssfeer van [naam] en/of [naam], in elk
geval van een ander, met het oogmerk die [naam] en/of [naam], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te
dulden en/of vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van
contact met verdachte,
immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met
voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode (telkens)
- voornoemde [naam] en/of [naam] opgewacht en/of
- zich in de nabijheid van die [naam] en/of [naam]
opgehouden en/of
- (via de computer) een of meer mailbericht(en) aan die [naam] en/of
[naam] gestuurd en/of
- op hinderlijke wijze contact gezocht met familieleden en/of vrienden en/of
collega's, althans bekenden, van die [naam];
(artikel 285b Wetboek van Strafrecht)
en na wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 17/880465-09 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2009 tot en met 14 oktober 2009
te [naam gemeente], althans in de gemeente [naam gemeente], in elk geval in
Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [naam], in elk geval van een ander, met
het oogmerk die [naam], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet
te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van
contact met verdachte,
immers heeft/is verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met
voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode (telkens)
- een of meer brief(ven) aan die [naam] gestuurd, althans een of meer
brief(ven) aan die [naam] doen toekomen en/of
- telefonisch contact gezocht met die [naam] en/of
- (telkens) die [naam] achtervolgd en/of klemgereden en/of
- (telkens) bij de woning waar die [naam] in bovengenoemde periode verbleef
gestaan, althans verschenen en/of (daarbij) (telkens, althans meermalen) de
woning ingekeken en/of (telkens, althans meermalen) die woning
binnengegaan en/of
- op hinderlijke wijze contact gezocht met een of meer familielid/leden van
die [naam];
(art. 285b Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente
[naam],
opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten
[naam], meermalen, althans eenmaal,
met (de punt van) een natte handdoek in het gezicht, althans tegen het hoofd,
heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
(art. 300 lid 1 juncto art. 304 aanhef sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente
[naam], opzettelijk [naam]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers
heeft/is hij, verdachte, met dat opzet,
- die [naam] naar de badkamer/douche gevolgd en/of (vervolgens)
- de deur van die badkamer/douche op slot gedaan en/of (vervolgens)
- die [naam] meermalen, althans eenmaal, onder de (koude) douche gezet en/of
onder de (koude) douche gehouden en/of
- die [naam] verhinderd de badkamer te verlaten;
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente
[naam], [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk voornoemde [naam] dreigend een (bad)handdoek om de keel/hals
gedaan en/of (vervolgens) die (bad)handdoek om de keel/hals van die [naam]
strak/stevig aangetrokken, althans aangedraaid en/of (daarbij) die [naam]
opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"ik trek net zo lang door totdat
je mij de naam geeft" en/of "ik houd niet eerder op dan dat je de naam van de
collega mij verteld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5.
(parketnummer 755058/09)
hij op of omstreeks 20 augustus 2009, te [plaats], in de gemeente
[naam], opzettelijk zijn echtgenoot, althans een persoon, te weten [naam], heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
-die [naam] (met kracht) vastgepakt en/of meermalen, althans eenmaal, tegen
het lichaam geduwd, tengevolge waarvan die [naam] al dan niet tegen een
muur terecht is gekomen en/of
-die [naam] aan een arm meegesleurd/meegetrokken, tengevolge waarvan
die [naam] ten val is gekomen, althans die [naam] door zijn gewelddadig
toedoen op de grond terecht doen komen en/of (vervolgens)
-die [naam] vastgepakt en/of op de grond gegooid, althans die [naam] door
zijn gewelddadig toedoen op de grond terecht doen komen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art. 300 lid 1 juncto art. 304 aanhef sub 1 Wetboek van Strafrecht)
en in de zaak met parketnummer 17/885191-10 dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te [plaats] in de gemeente
[naam], [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik je nog 1 keer
tegen kom dan snij ik je strot door, denk er maar goed om", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking.
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
In de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak voor het in de zaak met parketnummer 17/880021-10 onder 3.A. ten laste gelegde;
- veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 17/880021-10 onder 1., 2., 3.B., 4. en 5. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 17/880465-09 onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 17/885191-10 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de duur van het voorarrest;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/880021-10 de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
Ten aanzien van feit 1:
1. De verklaring van verdachte2, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik heb op 19 januari 2010 te [plaats]3 benzine verspreid in mijn woning. Ik heb de vloeren beneden en op de bovenverdieping besprenkeld met benzine. Vanaf de overloop heb ik benzine in de slaapkamers gegooid. Ik heb een aansteker in mijn hand gehad en was van plan mijn woning in de brand te steken.
2. Het proces-verbaal van bevindingen4 van [verbalisant], d.d. 19 januari 2010, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Naar aanleiding van het feit dat [naam], geboren op [geboortedatum] te [adres] en wonende te [plaats], [straatnaam] 76, moest worden aangehouden, is door mij een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over de toedracht met betrekking tot de aanhouding.
Vandaag, 20 januari 2010 (de rechtbank leest hier: 19 januari 2010), werd ik gebeld door [naam]. Ik heb hem toen herinnerd aan onze afspraak dat ik hem zou bellen als hij zich zou moeten melden op het politiebureau. Gaandeweg het gesprek werd hij steeds kwader en kon ik geen grip meer op hem krijgen. Ik hoorde dat hij zei dat hij niet meer in de cel wilde. Ik hoorde dat hij zei dat hij in zijn huis was en dat hij een jerrycan benzine bij zich had en dat hij zich daar zelf mee zou overgieten en zichzelf en zijn huis dan in de brand zou steken.
3. De verklaring van getuige [naam]5, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben als brandwacht 1e klas werkzaam bij de vrijwillige brandweer. Op 19 januari 2010 kreeg ik de melding van de betreffende woningbrand. Ik ging als eerste, samen met [naam], de brandende woning binnen gelegen aan de [straatnaam] 76 te [plaats]. [naam] liep de hal in en gleed onderuit. De tegels schitterden. Op de bovenverdieping troffen wij een brandhaard aan op de overloop. In de slaapkamer aan de voorzijde zag ik een vuurhaard op het bed in die kamer. Ik zag dat het beddengoed in de brand stond. Ook op de slaapkamer aan de achterzijde zag ik dat een bed in de brand stond.
4. Het proces-verbaal sporenonderzoek6, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Het onderzoek is verricht in de woning aan de [straatnaam] 76 te [plaats]. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. Naast het wasrekje dat op de trapopgang op de overloop stond, was de vloer ingebrand.
Gelet op de brandresten, had hier een stoffen voorwerp liggen branden, wat kennelijk aan het wasrekje had gehangen. Links van de trapopgang was een slaapkamer, waar een gedeelte van het beddengoed door brand was aangetast, evenals het houten bedframe en het houten knieschot. Recht tegenover de trapopgang was eveneens een slaapkamer gelegen. Hier zagen wij dat de deur door de brand was aangetast. Ook de vloer was ingebrand.
5. Het proces-verbaal sporenonderzoek7, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Door het veroorzaken van deze branden, was er gemeen gevaar voor goederen te duchten. De afstand tot het belendende perceel [straat] bedroeg 7,2 meter. Hierdoor was gevaar voor schade aan dit perceel meer dan denkbeeldig in geval van een uitslaande brand. Gelet op het brandbeeld (drie afzonderlijke brandhaarden) en de door de gehele woning aanwezige benzine, zijn wij van mening dat het aannemelijk is dat vuur ter plaatse is gebracht en dat de woning opzettelijk is aangestoken.
Verweer
Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die de brand heeft veroorzaakt. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er door de brandstichting geen gevaar voor goederen te duchten was. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch (Nieuwsbrief Strafrecht 2010,56). Ten slotte zou verdachte zijn eigen zaken in brand hebben gestoken, hetgeen niet strafbaar is in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die brand in diens woning heeft gesticht. Verdachte had die middag telefonisch contact met brigadier [naam] en deelde hem mede dat hij zijn huis in brand zou steken, nadat deze hem vroeg zich te melden op het politiebureau. Hij heeft vervolgens benzine in zijn woning verspreid op zowel de begane grond als de bovenverdieping en heeft op een drietal plekken op de bovenverdieping brand gesticht.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer dat er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten zou zijn geweest. Van gemeen gevaar voor goederen is sprake indien voor verscheidene goederen in enigszins uitgebreide kring gevaar dreigt (HR 10 oktober 1989, NJ 1990). In de door de raadsman aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Den Bosch oordeelde het gerechtshof dat bewijsmiddelen om vast te stellen dat er concreet gemeen gevaar was voor andere goederen dan de auto waarin brand was gesticht, ontbraken.
In de onderhavige zaak ligt dit naar het oordeel van de rechtbank anders. Uit de hiervoor onder 4. en 5. weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat, naast het rechtstreeks in brand gestoken voorwerp, een bedframe en een knieschot rond de brandhaarden zijn beschadigd en vernield.
Ook bevat het proces-verbaal sporenonderzoek een uitgebreide omschrijving van de woning en de situatie ter plekke, met diverse foto' en vermelding van de gemeten afstanden tussen de woningen op de percelen. De aldus onderbouwde conclusie van de onderzoekers luidt dat er gevaar voor goederen is ontstaan, welke zich bij een uitslaande brand ook zou kunnen uitstrekken tot de woning met nummer [straatnaam] 74. Er zijn kortom diverse zaken in uitgebreide kring waarvoor gevaar dreigde.
De rechtbank oordeelt op grond daarvan dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank overweegt ten slotte dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte enig eigenaar zou zijn van alle goederen, inclusief het huis van de buren, waarvoor gemeen gevaar te duchten viel. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit gehuwd en zijdens de verdediging is niet aangevoerd dat er geen sprake was van een algehele gemeenschap van goederen, noch dat deze gemeenschap reeds was ontbonden en verdeeld. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
Ten aanzien van feit 2:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er een reëel gevaar bestond op een explosie van de ontstane benzinedamp in de woning.
De rechtbank is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing met levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, vereist is dat verdachte het opzet heeft gehad op voltooiing van het betreffende delict.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing, noch dat sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft verklaard de bedoeling te hebben gehad de woning in de brand te steken, maar niet dat hij een ontploffing teweeg heeft willen brengen.
De rechtbank overweegt voorts dat, mede in aanmerking genomen de door verdachte gestichte brand, niet gezegd kan worden dat de handelingen die verdachte heeft verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op het teweegbrengen van een ontploffing waren gericht, dat uit die handelingen het opzet van verdachte, noch in voorwaardelijke zin, afgeleid kan worden. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat door zijn handelen een ontploffing zou hebben kunnen plaatsvinden. Op grond van voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3.A.:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3.A. ten laste gelegde, nu uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat verdachte de intentie had om zich schuldig te maken aan één van de in het ten laste gelegde feit opgesomde misdrijven.
Ten aanzien van feit 3.B.:
1. De verklaring van verdachte8, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben op 19 januari 2010 met de auto naar de [naam school] gereden. Ik ben het schoolplein van de [naam school] opgereden. Ik heb mijn personenauto verlaten en liep met het mes in mijn hand over het schoolplein. Ik heb met het mes in mijn hand de deur van de school geprobeerd te openen.
2. De verklaring van getuige [naam]9, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 19 januari 2010 zag ik een auto op het terrein van de [naam school] te [plaats]10 stoppen. Ik zag dat de mannelijke bestuurder uit de auto stapte. Ik zag dat de man een mes in een van zijn handen had.
3. De verklaring van getuige [naam]11, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
U heeft mij verteld dat u mij wenst te horen als getuige over het incident op de [naam school] te [plaats] op 19 januari 2010. Ik ben groepsleerkracht op deze school.
Ik zag dat een man in volle vaart op de toegangsdeur af kwam rennen en dat hij daar tegenaan liep. Het lukte hem echter niet de deur te openen. Hij rammelde hardhandig aan de deur om binnen te komen. Ik ben op het moment dat de man hard lopend tegen de deur aan botste en daarna ook nog trachtte de deur te openen door daar met enig geweld aan te rammelen wel bang geweest en ik was ook bang dat hij de school binnen zou dringen. De hele situatie joeg mij vrees aan.
4. De verklaring van getuige [naam]12, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op het moment dat ik bij [naam] en [naam] aankwam hoorde ik dat er iemand met barstens geweld tegen de deur knalde waar wij stonden. Ik was bang en voelde dat er van de hele situatie een enorme dreiging uitging.
5. De verklaring van getuige [naam],13 -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben werkzaam als leerkracht op de basisschool [naam school] te [plaats]. Op 19 januari 2010 hoorde ik dat er een knal tegen de deur van de kinderopvang werd gegeven. Direct daarop vertelde [naam] mij in tranen dat zij had gezien dat een man met een mes door die deur trachtte te breken. Ik zag dat er een man langs het raam van het speellokaal rende. Ik zag dat er half rennend een politieman achter deze man aan zat. Aan de buitenkant zag ik nog een tweede agent half rennend achter deze man aanzitten. Ik ben toen naar ingang drie gelopen. Deze deur bevindt zich naast het speellokaal. Ik zag toen die man weer. Hij stond stil bij de ingang van groep 3. Ik zag dat de man een mes in zijn hand had.
Het was een mes van minstens 50 cm groot.
6. Het proces-verbaal Wapens en Munitie14, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Mes/sabel. Het op 19 januari 2010 onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp, is een blank wapen met een handvat, een stootplaat en een lichtgebogen lemmet.
De totale lengte is 59 centimeter en de lengte van het lemmet is 38 centimeter. Het voorwerp is een sabel als bedoeld in Categorie IV, sub 2 van de Wet Wapens en Munitie.
Verweer
Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3.B. ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het aanjagen van vrees, maar dat hij slechts zijn kinderen wilde zien.
De rechtbank oordeelt te dien aanzien als volgt. Voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde de redelijke vrees kan ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met diens auto het schoolplein opgereden is, vervolgens is uitgestapt en een grote sabel met een lemmet van bijna 40 centimeter ter hand heeft genomen. Hij is met die sabel in zijn hand, zichtbaar voor een aantal van de aanwezigen in die school, het schoolplein opgelopen in de richting van de school. Daar is hij met enige snelheid tegen de deur opgelopen en heeft hij met kracht getracht de toegangsdeur van een van de schoolingangen te openen.
De rechtbank is van oordeel dat, door het waarnemen van de door verdachte verrichte handelingen, bij de personen die zich in de school bevonden, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de personen die zich in de school bevonden hem zouden waarnemen met de sabel in de hand, ook heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij deze personen de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat zij van het leven zouden kunnen worden beroofd. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer.
Ten aanzien van feit 4:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij de collega's van [naam] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij hun leven niet zeker waren, althans dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor een bedreiging met een misdrijf tegen het leven of zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde de redelijke vrees kan ontstaan dat hij bij een eventuele uitvoering zal sterven of zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Een bedreiging hoeft niet te worden uitgesproken, zij kan ook blijken uit gebaren of handelingen.
De kernvraag is of het binnengaan van het pand van het Gezondheidscentrum, het klimmen over de balie, het achter de balie verblijven, het trappen tegen de deuren en het volgen van medewerkers van het Gezondheidscentrum, bedreiging met een misdrijf tegen het leven dan wel zware mishandeling oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovengenoemde omstandigheden, weliswaar gezegd kan worden dat de personen die in het Gezondheidscentrum aanwezig waren angstige momenten hebben beleefd, maar dat niet gezegd kan worden dat bij deze personen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen of het leven zouden kunnen verliezen en dat het opzet van verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk was gericht. Op grond van voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 4. ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 5:
1. De verklaring van verdachte15, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben op 8 januari 2010 bij het huis van [naam] geweest. Ik ben midden en eind december door de straat gereden waar [naam] verblijft.
2. De verklaring van verdachte16, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Woonplaats: [plaats].17 V: Hoe vaak heb jij na 12 november 2009 contact gezocht met [naam] en/of de kinderen? A: Ik heb contact met haar gezocht toen ze op school in [naam]18 was. Ik vroeg haar om mee te werken om de kinderen vaker te zien. Ook ben ik nog een keer bij het voetballen geweest want [naam] moest trainen. Ik ben vanaf november 4 of 5 keer bij de woning van [naam] langs gereden. [naam] is een vriendin van [naam]. Ik ben langs de woning van de ouders van [naam] gereden.
3. De verklaring van aangeefster [naam]19, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Woonplaats: [plaats].20 Ik wil aangifte doen van belaging door mijn ex-echtgenoot [naam]. [naam] heeft in bewaring gezeten en is geschorst met bepaalde voorwaarden op 29 oktober 2009. Eén van deze voorwaarden was dat [naam] geen contact meer met mij mag opnemen op geen enkele wijze en dat hij de kinderen alleen mocht zien in het bijzijn van hulpverlening. Sinds [naam] weer vrij is, heb ik nagenoeg voortdurend last van hem gehad in die zin dat [naam] op diverse manieren met tussenpozen contact met mij of de beide kinderen zocht. [naam] en ik hebben twee jongens, [naam] en [naam]. Ik heb op 12 november 2009 ook aangifte gedaan bij de politie omdat [naam] steeds weer contact met mij en de kinderen zocht. Mij werd geadviseerd een logboek bij te houden. Op 30 november 2009 had ik een inpakavond op de school van de kinderen in [naam]. [naam] wachtte mij buiten bij de school op en sprak mij aan.
Hij zei dat hij met mij wilde praten en dat ik de politie nu niet mocht bellen. Hij zei nog dat ik anders maar toch moest bellen met de politie en dat het hem dan € 250,00 zou kosten en dat hij dat er wel voor over zou hebben. Ik voelde het als een dreiging en ik voelde mij ook bedreigd. [naam] wilde bepalen wat ik moest doen. Op een gegeven moment ging [naam] voor de auto staan en riep dat hij beslist met mij wilde praten. Op 7 december 2009 is [naam] bij de voetbaltraining van [naam] gaan kijken in [naam gemeente].21 Mijn vriendin [naam] heeft mij meerdere keren verteld dat [naam] haar regelmatig opbelde en aangaf dat hij met haar wilde praten. Hij vroeg dan of ik bij haar was. Ook mijn vriendin [naam] is diverse malen door [naam] benaderd om te praten of om te weten te komen of ik daar was. Op 9 december 2009 stond [naam] mij en [naam] weer op te wachten na de voetbaltraining van [naam]. [naam] kwam op 24 december 2009 aan de deur bij mijn ouders om te praten. Op 14 januari 2010 heeft [naam] tweemaal naar mijn ouders gebeld. Ook heb ik negen keer een mail van [naam] ontvangen. Tussen 12 en 14 januari 2010 heeft [naam] zeven berichten op de Hyves-pagina van [naam] achtergelaten.
4. Een schriftelijk stuk, te weten het vonnis van de voorzieningsrechter d.d. 14 oktober 2009 inzake [naam] tegen [verdachte] waarvan het dictum onder meer luidt:
De rechter, rechtdoende in kort geding, verbiedt de man dat hij, gedurende een jaar na betekening van dit vonnis, op enigerlei wijze waaronder in persoon, telefonisch, per brief of per mail of sms contact op zal nemen met de vrouw of haar directe familieleden, behoudens de aangewezen contactpersoon. Bepaalt dat de man aan de vrouw een dwangsom van € 250,- verbeurt voor iedere keer dat hij het hiervoor genoemde verbod zal overtreden.
5. De verklaring van getuige [naam]22, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Na afloop van de pakjesavond op 30 november 2009 stapte [naam] bij mij in de auto. Ik zag opeens de auto van [naam] schuin voor mijn auto staan zodat ik niet weg kon rijden. Ik hoorde dat [naam] tegen [naam] zei dat hij met haar wilde praten over de kinderen. Ik hoorde dat [naam] zei dat ze niet met hem kon en wilde praten. Hij bleef maar aandringen.
6. De verklaring van getuige [naam]23, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Woonplaats: [naam]. Ik heb op 28 augustus 2009 bij de politie gemeld dat [naam] mij steeds lastig valt en de politie heeft toen een gesprek met hem gehad. Het lastig vallen, bellen en langsrijden is echter doorgegaan. Hij heeft mij vaak op mijn werk gebeld. Hij rijdt vaak bij ons huis langs om te kijken of [naam] ook bij ons is. Op 8 januari 2010 zag ik dat [naam] bij ons huis langs fietste. Hij stopte voor ons huis en ging met beide handen staan zwaaien.
7. De verklaring van getuige [naam]24, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 11 november 2009 was ik aan het Sint Maarten lopen met de kinderen. Ik had [naam] van [naam] en [naam] ook bij me. [naam] stond toen met zijn auto op ons te wachten. [verdac hte] reed op 22, 23, 24 (2 keer) en 25 december voor onze woning langs. Op 15 januari 2010 heeft hij gebeld.
8. De verklaring van getuige [naam]25, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Nadat [naam] bij [naam] weg was gegaan, werd ik al vrij snel door [naam] gebeld. Het kwam er op neer dat ik met [naam] moest praten. Op 25 augustus 2009 kreeg ik weer een telefoontje van [naam]. Ik heb toen niet opgenomen. Later belde hij mij weer en hij zei tegen mij dat zijn zoontje, [naam], graag het nummer van zijn moeder, [naam], wilde hebben. Op 9 december 2009 werd ik weer door [verdachte] gebeld. Hij wilde met mij praten. Ik heb de telefoon uitgedrukt.
9. De verklaring van getuige [naam]26, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben een vriendin en collega van [naam]. Ik werd gisteren, 18 januari 2010, gebeld op mijn mobiele telefoon door een man genaamd [naam].
Hij wilde graag het nieuwe adres van [naam] hebben. Ik zei dat ik het niet gaf, maar hij bleef doorzeuren. Ik heb het nummer van de man die mij opbelde gecheckt bij [naam] en die zei meteen dat het [naam] was geweest die mij had gebeld. Vanmorgen werd ik weer gebeld door een man. Ik had meteen door dat het [naam] was. Hij bleef maar doorvragen over het adres van [naam].
De rechtbank past ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/8800465-09 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen27 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
Ten aanzien van feit 1:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [naam] nu zij meermalen uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij geen contact wenste met verdachte en hij deze wens opzettelijk en stelselmatig heeft genegeerd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de e-mailwisselingen die in het dossier zijn opgenomen blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode contact heeft gelegd met aangeefster. In het bijzonder om praktische zaken betreffende de afwikkeling van hun echtscheiding te regelen, waar door [naam] een aantal malen op is gereageerd. Ook het sturen van de brieven in kwestie vallen te kenschetsen als de gebruikelijke contacten die noodzakelijk zijn bij de zakelijke en emotionele afwikkeling van een relatiebreuk, in het bijzonder als daarbij, zoals in het onderhavige geval, minderjarige kinderen zijn betrokken.
Voor wat betreft het zoeken van telefonisch contact met aangeefster merkt de rechtbank op dat zich in het dossier geen uitdraai van de telefoongegevens bevindt die ondersteuning geeft aan de aangifte. Voorts was in de tenlastegelegde periode nog geen sprake van een contactverbod.
Hoewel het klemrijden van aangeefster niet valt goed te praten, is de rechtbank in het licht van het vorenstaande van oordeel dat de aard, de duur en de frequentie van de contacten in onderlinge samenhang bezien niet van dien aard zijn dat kan worden gesproken van het wederrechtelijk stelselmatig aantasten van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam]. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
1. De verklaring van verdachte28, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 4 augustus 2009 zijn we vroeg uit bed gegaan. In de badkamer ontstond onenigheid.
Ik heb haar met de handdoek, die mogelijk nat was op haar billen geslagen.
2. De verklaring van verdachte29, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Het klopt dat ik haar met de punt van de badhanddoek met zwaaiende bewegingen heb geraakt.
3. De verklaring van aangeefster [naam]30, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Het was dinsdagmorgen 4 augustus 2009. Ik wilde uit de douche en [naam] stond dit niet toe. Hij belemmerde mij om uit de douche te gaan. Steeds weer sproeide hij mij nat met de douchekop. Ook sloeg [naam] mij om te voorkomen dat ik uit de douche zou gaan met een natte punt van een handdoek steeds in het gezicht. Dit deed mij zeer.
Verweer
Door de raadsman is bepleit dat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu onvoldoende bewijs voorhanden is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het geen feit van algemene bekendheid is dat het slaan met een natte handdoek pijn oplevert.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster pijn heeft ondervonden van het slaan met de natte handdoek. Zij heeft hier over verklaard, evenals verdachte die heeft verklaard dat een natte handdoek harder aankomt dan een droge handdoek.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het slaan met een natte handdoek in het gezicht pijn oplevert. Ook verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Door desalniettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster door zijn handelen pijn zou ondervinden. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van feit 3:
1. De verklaring van verdachte31, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 4 augustus 2009 zijn we vroeg uit bed gegaan. In de badkamer ontstond onenigheid. Op een gegeven moment wilde zij de douche aan doen en heb ik deze op de koude temperatuur gedraaid, zodat we een gesprek konden voeren. De douche heeft een of twee tellen op koud gestaan. Ik stond in de deuropening en zij kon niet weg.
Haar ouders zijn op dat moment gekomen en wij stapten op dat moment de badkamer uit.
2. De verklaring van verdachte32, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ze ging naar beneden naar de douche. Ik ben haar toen gevolgd. Ik heb haar meerdere malen onder druk gezegd de naam te vertellen van haar toenmalige collega. Ze wilde toen weg uit de douche. Ik bleef haar toen tegenhouden. Ik deelde haar mede dat ze niet eerder weg kon, dan nadat zij mij de naam van de collega had verteld. Ik heb haar toen onder de douche gehouden. Zij kon niet wegkomen.
3. De verklaring van aangeefster [naam]33, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op dat moment liep ik naar de douche, om kleding te gaan halen. Ik werd door [naam] achtervolgd. Hij deed de deur van de douche op slot. Ik zat toen opgesloten. In mijn ondergoed hield hij mij onder de koude douche. Ik heb toen aan mijn zoon om hulp geroepen. Daarna kwamen mijn ouders binnen.
4. De verklaring van aangeefster [naam]34, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Het was dinsdagmorgen 4 augustus. [naam] liep mij achterna tot in de douche, waarna hij de deur van de douche op slot deed. Ik zag en voelde dat [naam] mij opeens bij mijn arm vastpakte en mij in het douchegedeelte plaatste. Ik zag dat hij gelijk de sproeikop van de douche pakte en de kraan opendraaide en op mij richtte terwijl er koud water uit kwam. Ik zag dat [naam] de mengkraan op het blauwe balkje zette, dat betekent dat er dan alleen maar koud water uit de kraan komt. [naam] wilde de naam van de collega. Ik wilde uit de douche gaan maar [naam] stond mij dat niet toe. Hij belemmerde mij uit de douche te gaan. Steeds weer sproeide hij mij nat met de douchekop. Ik denk dat [naam] mij in totaal wel 6 of 7 keer onder de koude douche gezet heeft. Ik stond nog steeds met [verdachte] in de afgesloten douche. [verdachte] liet mij niet uit de douche gaan. Hij sloeg mij met de handdoek en zei: "Je gaat hier niet eerder weg dan dat ik de naam van de collega van je heb." [verdachte] liet mij al los op het moment dat ik de voordeur van het slot hoorde gaan. Ik kon toen uit de douche komen en zei tegen mijn moeder: "Ik kom er aan." Ik denk dat het al met al een half uur heeft geduurd.
5. De verklaring van getuige [naam]35, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik kom nu bij de ruzie van 4 augustus. Ik keek naar buiten en ik zag [naam], de oudste zoon van [naam] en [verdachte], bij ons op het erf komen. Ik zag dat hij alleen in de onderbroek gekleed was. Hij zei dat heit mem in de douche had opgesloten. Wij wonen op ongeveer een kilometer afstand van [verdachte] en [naam]. Daarna zijn mijn man en ik naar de woning van [verdachte] en [naam] gereden. Ik zag dat [naam] een nachthemd aan had en ik zag dat ze sloffen aan had die erg nat waren.
Verweer
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde betoogd dat het niet aannemelijk is dat de badkamer op slot was en er, mede gelet op het geringe tijdsverloop, geen sprake is geweest van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat het voor de vraag of er sprake is geweest van vrijheidsberoving niet enkel relevant is of het slachtoffer werd opgesloten. Een persoon kan ook de vrijheid worden benomen door de fysieke aanwezigheid van een ander die hem tegen diens wil verhindert een ruimte te verlaten. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [naam] is gevolgd naar de badkamer en heeft haar belet de douche te verlaten op het moment dat zij dat wilde. Hij heeft haar tegengehouden, meerdere keren onder een koude douche gehouden en gezegd dat zij niet eerder de badkamer kon verlaten dan nadat zij de naam van de collega zou hebben genoemd.
Met betrekking tot de duur van de vrijheidsbeneming overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad (HR 23 april 1985, NJ 1985, 891 ) heeft bepaald dat, mede gelet op de omstandigheid dat naast het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven strafbaar is gesteld het opzettelijk wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroofd houden, het duidelijk is dat de wetgever doelt op het iemand doen vertoeven op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet de opzet de vrijheidsbeneming te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten. In de onderhavige zaak is niet aannemelijk geworden dat de beneming slechts van zeer korte duur is geweest. [naam] heeft verklaard dat zij al met al een half uur in de badkamer is verbleven. De rechtbank verwerpt op grond van deze omstandigheden het verweer.
De rechtbank past ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/8800465-09 onder 4. ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen36 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
Ten aanzien van feit 4:
1. De verklaring van verdachte37, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik heb [naam] op 4 augustus 2009 in de badkamer van onze woning te [plaats] een handdoek om haar nek en schouder gelegd en haar naar mij toe gehaald.
2. De verklaring van verdachte38, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben doorgegaan met het uitoefenen van druk. Ik zette haar de badhanddoek om de keel. Ik heb toen tegen haar gezegd: "Ik houd niet eerder op dan dat je mij de naam van de collega vertelt."
3. De verklaring van aangeefster [naam]39, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd door mijn man [verdachte] op 4 augustus 2009 te [plaats], binnen de gemeente [naam]. [verdachte] pakte een handdoek en ik zag dat hij deze om mijn keel deed. Hij trok de badhanddoek zodanig aan dat ik hierdoor werd gewurgd. Ik voelde de badhanddoek om mijn hals, maar ook bij mijn luchtpijp. Hij trok verder waarna ik voelde dat ik niet meer kon ademen. Ik was bang dat hij door zou gaan en mij zou wurgen. Ik weet nog dat hij zei: "Ik trek net zolang door totdat je mij de naam geeft."
De rechtbank past ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/8800465-09 onder 5. ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen40 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
Ten aanzien van feit 5:
1. De verklaring van verdachte41, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 20 augustus te [plaats] heb ik [naam] een duw gegeven. Zij is toen uitgegleden en ten val gekomen.
2. De verklaring van aangeefster [naam]42, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik doe aangifte van huiselijk geweld door mijn man [verdachte], gepleegd op 20 augustus 2009 te [plaats], binnen de gemeente [naam]. Ik voelde dat hij mij beetpakte. Ik voelde dat hij mij tegen de muur aan duwde. Ik voelde pijn toen hij mij tegen de muur duwde. Vervolgens pakte [verdachte] mijn arm beet en sleurde mij naar de eethoek. Hierdoor viel ik op de grond. Ik voelde pijn in mijn hoofd. Ik voelde dat er een bult op mijn hoofd zat. Hierna heeft hij mij nog een keer tegen de muur geduwd.
Verweer
Door de raadsman is ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat aangeefster geen letsel heeft opgelopen; zij is slechts gevallen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster heeft verklaard dat zij pijn heeft gevoeld in haar hoofd en dat zij een bult op haar hoofd had naar aanleiding van de handelingen van verdachte. Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster een duw heeft gegeven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het onder 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past ten aanzien van de zaak met parketnummer 17/885191-10 de hierna te noemen bewijsmiddelen43 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van aangeefster [naam] [naam]44, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik doe aangifte van bedreiging gepleegd op 16 januari 2010 te [naam]45 door [verdachte]. Ik werd bang toen ik [verdachte] zag en ik bedacht mij niet en dook het damestoilet in. Ik hoorde dat hij diverse keren op de toiletdeur bonsde. Ik reageerde totaal niet. Ik hoorde dat hij zei: "Als ik je nog één keer tegenkom dan snij ik je de strot door, denk er maar goed om."
2. De verklaring van getuige [naam]46, -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Terwijl ik met [naam] sprak, zag ik [verdachte] en zijn maat weer aankomen. Ik zag dat [naam] snel naar het damestoilet liep. Ik zag dat [verdachte] toen aan de deurkruk van het damestoilet zat te morrelen. Ik hoorde toen dat [verdachte] riep: "Als ik je nog één keer tref, dan snij ik je de strot door."
Verweer
Door de raadsman is ten aanzien van het ten laste gelegde bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het wettig bewijs wel voorhanden is maar de overtuiging ontbreekt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat getuige [naam] niets heeft gehoord, terwijl hij wel in het café aanwezig was. Voorts hebben de andere aanwezigen niets gehoord, terwijl zij, gezien hun positie in het café, iets hadden moeten horen als er daadwerkelijk wat was gezegd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van de bewijsmiddelen is het wettig bewijs geleverd. De rechtbank heeft ook de overtuiging gekregen, nu [naam], een onafhankelijke getuige, gedetailleerd heeft verklaard wat zij heeft gezien en gehoord, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangeefster. Dat andere aanwezigen niets hebben gehoord ontkracht hetgeen aangeefster en [naam] hebben gehoord niet. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten aanzien van parketnummer 17/880021-10 onder 1., 3.B. en 5. en het ten aanzien van parketnummer 17/880465-09 onder 2., 3., 4. en 5. en het ten aanzien van parketnummer 17/885191-10 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van parketnummer 17/880021-10:
1.
hij op 19 januari 2010 te [plaats], in de gemeente [naam], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [straatnaam] (nr.76), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de begane grond en de 1e verdieping van die woning besprenkeld met benzine en vervolgens bedden en beddengoed en een of meer stoffen voorwerpen op de 1e verdieping van die woning in brand gestoken, ten gevolge waarvan vloeren en bedden en beddengoed en een deur in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen en een woning in de directe nabijheid van die woning te duchten was;
3.B.
hij op 19 januari 2010 te [plaats], in de gemeente [plaats] personen in de basisschool de "[naam school] (te weten ondermeer [naam]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een personenauto het schoolplein van die "[naam school]" opgereden en vervolgens
- met in zijn hand een sabel, zijn personenauto verlaten en vervolgens
- met in zijn hand die sabel, met kracht een toegangsdeur van die "[naam school]" geprobeerd te openen;
5.
hij in de periode van 29 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010 te [naam gemeente], in de gemeente [naam gemeente] en te [plaats], in de gemeente [naam] en [plaats] in de gemeente [naam] en te [plaats], in de gemeente [plaats], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam] en [naam], met het oogmerk die [naam] en [naam] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van contact met verdachte, immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode
- voornoemde [naam] en [naam] opgewacht en
- zich in de nabijheid van die [naam] en [naam] opgehouden en
- via de computer mailberichten aan die [naam] en [naam] gestuurd en
- op hinderlijke wijze contact gezocht met familieleden en vrienden en collega's van die [naam];
ten aanzien van parketnummer 17/880465-09:
2.
hij op 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente [naam], opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, te weten [naam], meermalen met de punt van een natte handdoek in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente [naam], opzettelijk [naam] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet,
- die [naam] naar de douche gevolgd en vervolgens
- de deur van die douche op slot gedaan en vervolgens
- die [naam] meermalen onder de koude douche gezet en/of onder de koude douche gehouden en
- die [naam] verhinderd de badkamer te verlaten;
4.
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente
[naam], [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] dreigend een badhanddoek om de keel/hals gedaan en vervolgens die badhanddoek om de keel/hals van die [naam] stevig aangetrokken en daarbij die [naam] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"ik trek net zo lang door totdat je mij de naam geeft" en/of "ik houd niet eerder op dan dat je de naam van de collega mij verteld";
5.
hij op 20 augustus 2009, te [plaats], in de gemeente [naam], opzettelijk zijn echtgenoot, te weten [naam], heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
-die [naam] met kracht vastgepakt en tegen het lichaam geduwd, tengevolge waarvan die [naam] tegen een muur terecht is gekomen en
-die [naam] aan een arm meegesleurd, tengevolge waarvan die [naam] ten val is gekomen en vervolgens
-die [naam] vastgepakt en op de grond gegooid waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van parketnummer 17/885191-10:
hij op 16 januari 2010 te [plaats] in de gemeente [naam], [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik je nog 1 keer tegen kom dan snij ik je strot door, denk er maar goed om", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
in de zaak met parketnummer 17/880021-10:
1. Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3.B. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5. Belaging.
en in de zaak met parketnummer 17/880465-09:
2. Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
3. Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5. Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
en in de zaak met parketnummer 17/885191-10:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Verweer vormverzuim
De raadsman heeft ten aanzien van parketnummer 17/8800465-09 aangevoerd, dat op voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering rekening moet worden gehouden met de wijze van aanhouding door de politie van verdachte en dat strafvermindering dient te volgen. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte in strijd met de ambtsinstructie in zijn arm en in zijn been is geschoten en dat de ambtsinstructie in dit geval het gebruik van pepperspray niet wettigde. De agenten hebben disproportioneel gehandeld en er waren andere, minder vergaande mogelijkheden, voorhanden. Het feit dat verdachte zelfmoord wilde plegen was geen reden om op verdachte te schieten.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Met name gelet op het door de Rijksrecherche verrichte opsporingsonderzoek naar geweldstoepassing door een politieambtenaar van de Politie Fryslân gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken. Op 19 januari 2010 komen bij de politie meldingen binnen dat verdachte in verwarde toestand zijn huis in de brand zou hebben gestoken, mensen achterna zou hebben gezeten met een mes en mogelijk op zoek zou zijn naar zijn kinderen. Op zeker moment besluiten agenten [naam en naam] om naar de school van de kinderen van verdachte te gaan. Daar aangekomen geven zij het personeel van de school opdracht de deuren van de school te sluiten. Zelf gaan zij op het schoolplein staan. Kort daarna rijdt een personenauto met hoge snelheid het schoolplein op. Verdachte stapt uit de auto, met in zijn handen een sabel met een lemmet van ongeveer 40 cm lengte. De politie deelt verdachte mede dat hij aangehouden is, waarop verdachte antwoordt dat de politie hem dan neer zal moeten schieten. Verdachte loopt vervolgens in de richting van de ingang van de school. [naam agent] lost een schot op het onderlichaam van verdachte, maar het schot treft geen doel. Verdachte probeert met kracht de deur van de school te openen. Als hem dit niet lukt loopt hij in de richting van een andere ingang van de school. [naam agent], die zich op dat moment op een afstand van circa 8 meter van verdachte bevindt, schiet verdachte in zijn been. Verdachte strompelt een paar meter verder en valt vervolgens op de grond. Hij tracht zichzelf van het leven te beroven door de sabel in zijn buik te steken.
[naam agent], die zich inmiddels op ongeveer 3 meter van verdachte bevindt, schiet verdachte in zijn arm om hem te beletten zich van het leven te beroven. Agent [naam], die vlak bij verdachte staat, gebruikt vervolgens pepperspray, waarna verdachte de sabel los laat.
Op basis van bovengenoemde feiten komt de rechtbank met betrekking tot het schot waarbij verdachte in zijn been is geraakt tot het volgende oordeel.
Volgens het bepaalde in artikel 7 lid 1 onder b van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie) is het gebruik van een vuurwapen slechts geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van, of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
In het vierde lid van artikel 7 van de Ambtsinstructie is bepaald dat onder het plegen van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid onder b mede wordt begrepen de poging daartoe.
Bij de vraag of in een concreet geval van het vuurwapen gebruik mag worden gemaakt, spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol. Gelet op de mogelijk verstrekkende gevolgen van het gebruik van vuurwapens dient op grond van deze beginselen worden afgeleid dat vuurwapengebruik beperkt dient blijven tot uitzonderingssituaties.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat verdachte zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte heeft aangegeven dat de politieagenten op hem zouden moeten schieten als zij hem wilden aanhouden.
Gelet op de informatie die de agenten over verdachte hadden ontvangen en gelet op het feit dat verdachte met een sabel in de richting van de school is gelopen, is de rechtbank van oordeel dat op het moment van het schieten sprake was van een verdenking van een (poging tot) het plegen van een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit.
Ook is de rechtbank van mening dat agent [naam] redelijkerwijs mocht aannemen dat het uitstel van de aanhouding een onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich zou brengen. Weliswaar waren de deuren van de school in opdracht van de agenten op slot gedaan, maar desalniettemin mocht, gelet op de verwarde toestand waarin verdachte verkeerde, het feit dat hij eerder zijn huis in de brand had gestoken, diens gedrag in het gezondheidscentrum, de sabel die hij bij zich droeg en het feit dat hij zich niet liet afstoppen na het eerste schot, redelijkerwijs aangenomen worden dat uitstel van de aanhouding onaanvaardbaar was te achten.
De rechtbank is van oordeel dat agent [naam] op juiste gronden heeft geoordeeld dat hem geen andere middelen dan het gebruik van het vuurwapen te dienste stonden. De rechtbank acht het daarbij in het bijzonder van belang dat verdachte een sabel voorhanden had en aangegeven had dat men op hem zou moeten schieten om hem aan te kunnen houden. Bovendien bevond agent [naam] zich, op het moment dat verdachte nog steeds van hem wegliep, op een afstand van ongeveer 8 meter van verdachte. Door doelbewust op het been van de verdachte te richten heeft agent [naam] vervolgens proportioneel gehandeld.
Voor wat betreft het schot dat verdachte in zijn arm en/of hand heeft geraakt overweegt de rechtbank het volgende.
Op het moment dat agent [naam] dit schot loste deed zich niet langer de situatie voor dat redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding een onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich bracht. Verdachte lag immers op dat moment, gewond aan zijn been, op de grond. Dat neemt niet weg dat het gebruik van het vuurwapen naar het oordeel van de rechtbank wel gerechtvaardigd was.
Toen het agent [naam] duidelijk werd dat verdachte zich met behulp van het mes van het leven wilde beroven, stond hij voor de indringende keuze tussen het gebruik van geweld en het voorkomen van suïcide door verdachte. Gelet op de hieraan voorafgaande situatie, de afstand van agent [naam] tot verdachte, waarbij agent [naam] het vuurwapen reeds ter hand had genomen en de indringendheid van het moment die onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maakte, is de rechtbank van oordeel dat agent [naam] op juiste gronden gericht op de onderarm van verdachte heeft geschoten om te bewerkstelligen dat hij de sabel losliet. Dat verdachte als gevolg van dit schot de sabel niet aanstonds heeft losgelaten, kan daaraan niet afdoen.
Met betrekking tot het gebruik van pepperspray door agent [naam] overweegt de rechtbank het volgende.
Nog daargelaten de vraag of het gebruik van pepperspray in dit geval onder het toepassingsbereik van de Ambtsinstructie zou kunnen vallen, geldt dat ook agent [naam]
zich in een situatie bevond waarin zij zich voor de indringende keuze gesteld stond tussen het gebruik van geweld en het voorkomen van suïcide door verdachte. De rechtbank is gelet op de hierboven geschetste gang van zaken van oordeel dat zij op juiste gronden heeft kunnen kiezen voor het gebruik van pepperspray.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat van een vormverzuim in de zin van artikel 359a geen sprake is en dat strafvermindering in verband met de op verdachte toegepaste geweldsuitoefening niet aan de orde is.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport d.d. 13 april 2010, de Pro Justitia rapportages opgemaakt door psychiater [naam] van 10 mei 2010 en 4 november 2010, het maatregelenrapport van de reclassering d.d. 9 september 2010, de Pro Justitia rapportages opgemaakt door psycholoog [naam] d.d. 10 mei 2010 en 3 november 2010 en
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, twee gevallen van bedreiging, stalking, het tweemaal mishandelen van zijn echtgenote en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het betreft hier allemaal delicten die verband houden met de verbreking van de relatie met zijn echtgenote. Een aantal delicten is zeer ernstig. In het oog springen hierbij de brandstichting in de echtelijke woning en de bedreiging. Brandstichting is voor de omgeving een angstaanjagend feit, waarbij de gezondheid van brandweerlieden en/of andere reddingswerkers nodeloos in de waagschaal wordt gesteld.
Zeer ernstig is het feit dat verdachte met een sabel naar de school van zijn kinderen is gegaan en heeft geprobeerd de ingang van de school te forceren.
Sommaties van de gealarmeerde politie heeft verdachte hierbij genegeerd, waardoor hij uiteindelijk door kogels uit een politiepistool gestopt moest worden.
Het moge voor zich spreken dat de sfeer op en rond een basisschool rust en veiligheid moet uitstralen waarbij kinderen zich volledig op hun gemak kunnen voelen. Verdachte heeft dit belang met de voeten getreden, enkel en alleen omdat hij niet in staat was om op een adequate manier met zijn echtscheiding om te gaan. Kinderen mogen nooit de dupe worden van een conflict tussen volwassenen, hoe pijnlijk een echtscheiding ook kan zijn. Door het gedrag van verdachte heeft hij zijn kinderen op de desbetreffende school in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd.
Uit het onderzoek door de psycholoog is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van narcistische persoonlijkheidsproblematiek die mede bepalend is geweest bij de door verdachte gepleegde delicten. Er is bij verdachte geen sprake van inzicht in intra-psychische dynamiek die bij hem, onbehandeld, wederom kan leiden tot acting-outgedrag. Behandeling is noodzakelijk om herhaling te voorkomen. Het gebrek aan probleeminzicht en motivatie is dusdanig dat niet volstaan kan worden met een ambulante behandeling. De psychiater onderschrijft de visie van de psycholoog. Hij merkt daarbij verder nog op dat er bij verdachte sprake is van een agressie-regulatieprobleem waarbij in het geval van een disbalans tussen draagkracht en draaglast zich opnieuw een agressiedoorbraak kan voordoen. De beide deskundigen stellen vast dat er bij verdachte een gebrek is aan probleeminzicht en achten hem licht verminderd toerekeningsvatbaar. Zij adviseren een klinische behandeling in een FPK.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusie van de beide deskundigen over.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank dat gelet op de ernst van de delicten een forse gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Ten aanzien van de gevorderde TBS met dwangverpleging, acht de rechtbank het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de bevindingen van de deskundigen en de aard van de persoonlijkheidsproblematiek in samenhang met de aard van de delicten, een behandeling in een FPK-kliniek noodzakelijk is.
Verdachte heeft een intake gehad bij de FPK te Assen. Deze FPK heeft bepaald dat verdachte niet in aanmerking komt voor een opname in Assen.
Overwegingen daartoe zijn onder meer dat verdachte geen hulpvraag heeft gericht op preventie van nieuwe delicten en dat er overduidelijk een gebrek aan motivatie is om stil te staan bij zijn eigen aandeel in het gebeuren.
De rechtbank vindt deze overwegingen niet in al hun onderdelen geheel begrijpelijk. Immers, uit het onderzoek door zowel de psycholoog als de psychiater blijkt dat er bij verdachte een gebrek aan probleeminzicht is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit gebrek aan probleeminzicht was nu juist de reden voor genoemde deskundigen om een behandeling in een FPK te adviseren, terwijl de FPK te Assen verdachte om diezelfde reden afwijst.
Met andere woorden: het klinisch te behandelen gebrek is de reden voor afwijzing door de FPK te Assen. Het standpunt van de FPK te Assen brengt volgens het reclasseringsrapport met zich mee dat hij in geen enkele andere FPK-kliniek welkom is. Op grond van dit standpunt komt de officier van justitie in haar nadere requisitoir tot de conclusie dat TBS met dwangverpleging aangewezen is.
Nu de conclusies van de deskundigen van het NIFP en de FPK Assen betreffende de behandeling niet op elkaar aansluiten, is de rechtbank van oordeel dat daarmee nog niet zonder meer gegeven is dat dan de zwaardere maatregel van TBS met dwangverpleging aangewezen is. Dit temeer niet nu geen van de deskundigen dit geadviseerd heeft, verdachte geen justitieel verleden heeft en hij in slechts lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar is.
Nu behandeling in een FPK niet mogelijk is en TBS met dwangverpleging niet aan de orde is, zal de rechtbank het ondergaan van een ambulante behandeling in een gedwongen kader opleggen, in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Om zoveel mogelijk te waarborgen dat verdachte zich aan deze voorwaarde zal houden, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van drie jaren, alles zoals hierna in het dictum te bepalen.
Benadeelde partij
[naam] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten aanzien van parketnummer 17/880021-10 onder 1. en 5. en ten aanzien van parketnummer 17/8800465-09 onder 2., 3. 4. en 5. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op het ten aanzien van parketnummer 17/8800465-09 onder 1. ten laste gelegde, nu verdachte van dat feit wordt vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen, kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 157, 282, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte ten aanzien van parketnummer 17/880021-10 onder 2., 3.A. en 4. en ten aanzien van parketnummer 17/880465-09 onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten aanzien van parketnummer 17/880021-10 onder 1., 3.B. en 5. en ten aanzien van parketnummer 17/880465-09 onder 2., 3. en 4. en 5. en ten aanzien van parketnummer 17/885191-10 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot één jaar niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Nederland of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam], postadres: [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.289,28 (zegge: vijfduizend tweehonderd negenentachtig euro en achtentwintig eurocent).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam], te betalen een som geld ten bedrage van € 5.289,28 (zegge: vijfduizend tweehonderd negenentachtig euro en achtentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 61 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. L.G. van Dijk, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2010.
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2010005925, gesloten op 12 mei 2010.
2 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
3 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] is gelegen in de gemeente [naam].
4 Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant], d.d. 19 januari 2010, pagina's 61 en 63.
5 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 11 februari 2010, pagina's 603 en 604.
6 Het proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 20 januari 2010, pagina's 622 en 623.
7 Het proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 23 februari 2010, pagina 636.
8 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
9 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 19 januari 2010, pagina 792.
10 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] is gelegen in de gemeente [plaats].
11 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 23 februari 2010, pagina's 816 en 817.
12 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 22 januari 2010, pagina 803.
13 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] in het Rijksrecherche-onderzoek, d.d. 20 januari 2010, pagina's 62 en 63. Het genoemde proces-verbaal is in wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met zaaknummer 2010006, gesloten op 31 maart 2010.
14 Het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie d.d. 3 februari 2010, pagina 1001.
15 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
16 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 28 januari 2010, pagina's 124 en 125.
17 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] is gelegen in de gemeente [naam].
18 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [naam] is gelegen in de gemeente [naam].
19 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 15 januari 2010, pagina's 248 t/m 251 en pagina's 254 t/m 283.
20 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [plaats] is gelegen in de gemeente [plaats].
21 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [naam gemeente] is gelegen in de gemeente [naam gemeente].
22 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 17 maart 2010, pagina 349.
23 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] d.d. 16 januari 2010, pagina's 286 en 287.
24 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 26 januari 2010, pagina's 296 en 297.
25 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 10 februari 2010, pagina 325.
26 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], d.d. 19 januari 2010, pagina's 378 en 379.
27 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2009104119, gesloten op 19 november 2009.
28 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
29 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 4 augustus 2009, pagina 14.
30 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 15 oktober 2009, pagina's 37 en 38.
31 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
32 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 4 augustus 2009, pagina 14.
33 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 4 augustus 2009, pagina 9.
34 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 15 oktober 2009, pagina's 37 en 38 en 39.
35 Het proces-verbaal van getuige [naam] , d.d. 14 oktober 2009, pagina 53.
36 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2009081439-1, gesloten op 19 november 2009.
37 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
38 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 4 augustus 2009, pagina 14.
39 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 4 augustus 2009, pagina's 9 en 11.
40 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2009088186, gesloten op 25 augustus 2009.
41 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2010.
42 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], d.d. 21 augustus 2009, pagina's 18 en 19.
43 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt, gesloten op 16 februari 2010.
44 Het proces-verbaal van aangifte door [naam], nummer 2010013204-1, d.d. 10 februari 2010, pagina's 1018 en 1021.
45 De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat [naam] is gelegen in de gemeente [naam].
46 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam], nummer 2010005925-87, d.d. 14 februari 2010, pagina 1027.