ECLI:NL:RBLEE:2010:BO4263

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/259
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/259
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
verweerder (hierna: de raad),
gemachtigde: mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad.
Procesverloop
Bij brief van 28 december 2009 heeft de raad [X] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 3 september 2010, waarbij de raad zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [X] is met kennisgeving niet verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Op 5 maart 2007 heeft [X] namens [Y] een toevoeging aangevraagd in verband met een door [Y] bij de rechtbank ingesteld beroep tegen een besluit van de belastinginspecteur. Bij besluit van 13 april 2007 heeft de raad de verlangde toevoeging verleend (nummer 5BO4061). Bij uitspraak van 7 december 2007 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [Y] hoger beroep ingesteld. In verband met deze procedure heeft [X] op 18 december 2007 namens [Y] opnieuw een toevoeging aangevraagd. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft de raad de verlangde toevoeging verstrekt (nummer 5BR7727). Bij uitspraak van 6 februari 2009, voor zover hier van belang, heeft het gerechtshof de belastinginspecteur veroordeeld de kosten die [Y] heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 1.610 (beroep: € 644; hoger beroep: € 966) aan [Y] te vergoeden.
1.2 Bij separate besluiten van 1 april 2009 heeft de raad de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep vastgesteld op € 978,31 respectievelijk € 1.002,60. De raad heeft deze bedragen verrekend met de door het gerechtshof toegekende proceskostenvergoeding. De vergoedingen voor de kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep zijn aldus bepaald op € 334,41 respectievelijk € 36,60. Bij het bestreden besluit heeft de raad deze beslissingen gehandhaafd, overeenkomstig het advies van 20 november 2009 van de bezwaarschriftencommissie. Uit dit advies blijkt dat de raad de verrekening heeft gebaseerd op artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000).
Beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000 worden, indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan het bureau (lees: de raad) recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van de verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) of van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, deze bedragen tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering gebracht.
2.2 De rechtbank oordeelt dat er geen grondslag is voor verrekening van de rechtstreeks aan de rechtzoekende toegekende vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand met de op basis van een toevoeging aan een rechtsbijstandverlener te vergoeden bedragen, maar artikel 32, derde lid, van het Bvr 2000 die grondslag wel biedt indien die kostenvergoeding is toegekend aan de rechtsbijstandverlener. In het geval dat op basis van een toevoeging rechtsbijstand is verleend, moet de kostenvergoeding geacht worden te zijn toegekend aan de rechtsbijstandverlener, tenzij de vergoeding is toegekend aan de rechtzoekende. Steun voor deze opvatting vindt de rechtbank in de uitspraak van 14 april 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: BM1023). Die uitspraak ging weliswaar om een door een bestuursorgaan (het UWV) toegekende vergoeding voor de kosten van bezwaar, maar de rechtbank ziet niet in waarom deze uitspraak niet relevant is voor de onderhavige casus waarin het gerechtshof een vergoeding voor de kosten van beroep en hoger beroep heeft toegekend.
2.3 In het onderhavige geval heeft [X] aan [Y] weliswaar op basis van toevoegingen rechtsbijstand verleend in beroep en in hoger beroep, maar uit de uitspraak van het gerechtshof blijkt dat de proceskostenvergoeding is toegekend aan [Y]. In de uitspraak is [Y] immers als belanghebbende aangemerkt en is aangegeven "aan belanghebbende te vergoeden". Dit betekent dat de raad de vastgestelde vergoedingen voor de kosten van de door [X] aan [Y] verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep niet mocht verrekenen met de aan [Y] toegekende proceskostenvergoeding.
2.4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Voorts zal zij zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten van 1 april 2009 te herroepen en de vergoedingen vast te stellen op € 978,31 (beroep) en € 1.002,60 (hoger beroep). Een bespreking van hetgeen [X] naar voren gebracht omtrent artikel 24 van de Invorderingswet 1990 kan dus achterwege blijven.
Proceskosten
3.1 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat van dergelijke kosten niet is gebleken. [X] is weliswaar een professionele rechtsbijstandverlener, maar hij heeft in de onderhavige kwestie op eigen naam, zonder de hulp van (een) professionele rechtsbijstandverlener, geprocedeerd. [X] heeft zich weliswaar tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie laten vertegenwoordigen door mr. B.M.J.C. van Lee, maar omdat deze advocaat een kantoorgenoot is van [X] komen de kosten van deze rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking (vgl. JB 2007, 211).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten van 1 april 2009 en stelt de vergoedingen vast op € 978,31 (beroep) en € 1.002,60 (hoger beroep);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de raad het griffierecht van € 150 aan [X] vergoedt.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.