ECLI:NL:RBLEE:2010:BO4250

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
90853/FA RK 08-1306
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen vader en minderjarigen in het familierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 10 november 2010 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen met zijn minderjarige kinderen [X] en [Y]. De man en de vrouw hadden een 'knipperlichtrelatie' en de man had zich niet betrokken getoond bij de zwangerschap van de vrouw, die het kind [X] ter wereld bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet bij de geboorte van [X] aanwezig was en dat er geen contact was tussen de man en de vrouw na de beëindiging van hun relatie. Gedurende de jaren na de geboorte van [X] heeft de man wel sporadisch contact gehad met de vrouw, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen de man en [X]. De rechtbank heeft getuigenverklaringen gehoord, maar deze gaven onvoldoende steun aan de stelling van de man dat er een band bestond die kon worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling. De beslissing kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 90853 / FA RK 08-1306
beschikking vervangende toestemming erkenning van de enkelvoudige familiekamer d.d. 10 november 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.C. Lich, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Jeulink, kantoorhoudende te Leeuwarden,
belanghebbenden:
[X], geboren [in 2006] in [gemeente]
en
[Y], geboren [in 2008] in [gemeente],
vertegenwoordigd door
mr. T.W. Delhaye, kantoorhoudende te Burgum,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over deze minderjarigen.
Procesverloop
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak wat betreft de omgang verwezen naar een nadere terechtzitting.
Op 25 juni 2009 heeft een getuigenverhoor aan de zijde van de man plaatsgevonden. Op 10 december 2009 is het getuigenverhoor voortgezet. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 17 december 2009 heeft de vrouw te kennen gegeven af te zien van contra-enquête.
Bij de stukken bevinden zich een brief van 11 februari 2010 van de zijde van de man en een brief van 11 februari 2010 van de zijde van de vrouw.
De zaak is pro forma behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 11 februari 2010.
Motivering
De rechtbank dient de vraag te beoordelen of de man is geslaagd in het hem opgedragen bewijs van zijn stelling, dat tussen hem en de minderjarige [X] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
Op grond van de inhoud van de gewisselde processtukken neemt de rechtbank het volgende
-als zijnde gesteld en niet weersproken- als vaststaand aan.
De man en de vrouw hebben gedurende enkele jaren een relatie met elkaar gehad, die te karakteriseren valt als een 'knipperlichtrelatie'. Reeds voor de verwekking van [X] is de relatie tussen beiden definitief beëindigd. De vrouw is zwanger geraakt door een incidenteel seksueel contact met de man, nadat de relatie tussen hen al was verbroken. De man wenste de zwangerschap niet en twijfelde eraan of hij de verwekker was. De man heeft, ondanks de herhaalde pogingen van de vrouw daartoe, zich niet betrokken getoond bij de zwangerschap van de vrouw. Ook was er geen contact meer tussen de vrouw en de ouders van de man.
De man is niet bij de geboorte van [X] [ in 2006] aanwezig geweest en heeft de vrouw daarna ook niet in het ziekenhuis bezocht. De man is door de vrouw op de hoogte gesteld van de geboorte van [X].
Er is regelmatig sms-verkeer geweest tussen partijen, in ieder geval in de periode van februari 2007 tot en met juni 2008. De vrouw heeft de man -blijkens deze sms-berichten- op de hoogte gebracht van epileptische aanvallen die [X] heeft gehad (mei 2007) en van het feit dat [X] koorts had (oktober, november 2007). Ook heeft de vrouw de man meermalen uitgenodigd om langs te komen of om samen, met [X], ergens heen te gaan of elkaar te ontmoeten (juni 2007, juli 2007, december 2007, februari 2008). Uit deze sms-berichten blijkt ook wel van geregelde strubbelingen tussen beiden. Omdat de overgelegde sms-berichten alleen van de vrouw (en enkele van haar moeder) afkomstig zijn, valt hieruit niet vast te stellen of één van de uitnodigingen geaccepteerd is door de man.
De man is niet op de eerste verjaardag van [X] geweest.
Op 15 december 2007 is de man bij de vrouw thuis geweest en is aanwezig geweest toen [X] in bad werd gedaan. Bij deze gelegenheid zijn door de man foto's gemaakt (overgelegd als fotosetje 1).
De man heeft niet in de kosten van verzorging en opvoeding van [X] bijgedragen.
De rechtbank acht de man niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs, dat tussen hem en [X] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
De man verklaart als partijgetuige dat hij vanaf februari/maart 2007 niet meer twijfelde aan zijn vaderschap van [X] en dat er toen iets bij hem veranderde in de acceptatie van [X] als zijn zoon. Vanaf dat moment heeft de man [X] regelmatig bij de vrouw thuis bezocht, zo verklaart hij.
Ten aanzien van de periode van februari/maart 2007 tot en met december 2007 acht de rechtbank hetgeen de volgende getuigen hebben verklaard van belang, naast hetgeen partijen zelf als getuige hebben verklaard.
De getuige A, vader van de man, verklaart dat hij de vrouw een aantal malen met [X] op het bedrijf van de man heeft gezien toen [X] ongeveer driekwart jaar oud was. A verklaart hierbij dat hij er een paar maanden naast kan zitten.
De getuige B verklaart dat de man haar wel verteld had dat hij [X] vóór september 2007 had gezien, maar dat dat veel minder intensief was dan in de periode van september 2007 tot januari 2008, waarin het contact tussen de man en [X] volgens deze getuige een tijdlang bijna wekelijks was.
De getuige C verklaart dat zij na de eerste verjaardag van [X] heeft koffiegedronken met de vrouw. Volgens C hebben zij en de vrouw toen veel gesproken over de man en [X] en over de omgang tussen beiden, waarbij de vrouw zei dat het moeizaam was omdat de man bleef twijfelen of hij de vader was van [X]. De vrouw heeft toen volgens deze getuige niet gezegd dat de man [X] had gezien. Verder verklaart deze getuige dat zij de man in het voorjaar van 2008 is tegengekomen en dat zij "een heel andere [verzoeker]" kreeg te zien, omdat hij vertelde dat hij [X] weer zag.
De getuige (zuster van de vrouw) verklaart dat zij de man meermalen heeft aangespoord om interesse voor [X] te tonen en dat de man in december 2007, nadat D hem dit had gezegd, Sinterklaascadeautjes voor [X] heeft gekocht, die D vervolgens naar het huis van de vrouw heeft gebracht. Volgens deze getuige was dat de eerste keer dat de man interesse toonde voor [X]. Zij had eerder niet van de vrouw gehoord en ook niet gezien dat de man bij haar thuis op bezoek was geweest in verband met [X]. D woonde in die tijd al bij de vrouw in huis en paste regelmatig op [X], zo verklaart zij.
Nu de man in zijn eigen verklaring heeft gezegd dat de vrouw het in 2007 nog belangrijk vond dat [X] wist wie zijn vader was en dat hij ook contact met zijn vader had, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de vrouw tegen derden geheimzinnig zou hebben gedaan over een bestaand contact tussen de man en [X] in die zin dat dit wel zou hebben plaatsgevonden, terwijl zij dat voor derden verborgen hield.
De rechtbank hecht daarom veel belang aan de verklaring van D en aan de verklaring van C. De verklaring van C betreft wat zij van de vrouw zelf heeft gehoord en de verklaring van D betreft daarnaast nog wat zij uit eigen wetenschap weet. Uit deze verklaringen komt naar voren dat de man in ieder geval niet eerder dan met Sinterklaas 2007 interesse voor [X] heeft getoond. Indien er toen al een regelmatig contact zou zijn geweest tussen de man en [X], zou de man openlijk aandacht aan de eerste verjaardag van [X] hebben kunnen besteden en ook zelf de Sinterklaascadeaus bij de vrouw hebben kunnen bezorgen.
De verklaring van B weegt de rechtbank minder zwaar, omdat deze alleen informatie bevat die de getuige van de man heeft gekregen; zij heeft niet zelf waargenomen dat de man regelmatig contact had met [X].
De verklaring van A is in strijd met hetgeen de vrouw als getuige heeft verklaard. Mogelijk is de verklaring van A juist, dat hij de vrouw meermalen met [X] op het bedrijf van de man heeft gezien, nu de vrouw hierover verklaart dat zij wel eens langs het bedrijf van de man, dat op haar looproute naar het centrum lag, is gelopen met [X]. De vrouw verklaart echter tevens hierover dat de man niet wilde dat zij door anderen op zijn bedrijf werd gezien en dat de man haar zelfs "een toegangsverbod heeft opgelegd". De rechtbank acht de verklaring van de vrouw op dit punt doorslaggevend, omdat A zich nooit de tijd gegund heeft om de situatie rustig op te nemen, of hij daadwerkelijk de vrouw en [X] bij de man zag, maar steeds direct weer is weggereden. Hij verklaart hier verder over dat het tussen hem en de vrouw niet goed klikte en dat hij haar zoveel mogelijk uit de weg ging en met deze situatie niet geconfronteerd wilde worden. Uit de verklaring van A kan daarom in ieder geval niet worden afgeleid dat er een goed contact tussen (de vrouw en) de man en [X] bestond, dat erop gericht was tussen de man en [X] een band dan wel een nauwe persoonlijke betrekking als ouder en kind te laten ontstaan of bestaan.
De verklaring van de man, dat hij in mei/juni 2007 met de vrouw en [X] naar Aqua Lutra is geweest, wordt niet ondersteund door een andere getuigenverklaring. De rechtbank acht de verklaring van de man op dit punt ook niet betrouwbaar. De man verklaart dat het die dag heel ontspannen ging, maar tegelijkertijd verklaart hij dat [X] die dag in de auto een epileptische aanval kreeg. De vrouw zou hem toen hebben verteld dat dit al vaker was gebeurd. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat partijen een dergelijke alarmerende gebeurtenis zonder consequenties zouden laten passeren en hun dagje uit zonder bijvoorbeeld raadpleging van een arts zouden hebben voortgezet. De vrouw verklaart hierover dat zij met [X] naar de eerste hulp is gegaan toen [X] uitvallen had, wat een veel begrijpelijker reactie is. [X] is hierna, volgens de vrouw, in de onderzoeksmolen gekomen, maar de man wilde hier volgens haar niets van weten. Uit de overgelegde sms-berichten van 29 mei en 6 juni 2007 blijkt dat de vrouw de man wel op de hoogte heeft gehouden van de epileptische aanvallen en neurologisch onderzoek.
De man is verder onduidelijk over de operatie van [X] aan zijn oortjes en keel, die in december 2007 zou plaatshebben, en die iets te maken zou hebben met de epileptische aanvalletjes. De rechtbank acht het vrijwel ondenkbaar dat de man niet precies op de hoogte zou zijn geweest van (de reden voor) een operatie die [X] moest ondergaan, als hij daadwerkelijk een zo regelmatig contact zou hebben gehad als hij zelf verklaart.
De rechtbank acht op grond van fotosetje 2 en op grond van de verklaring van D aannemelijk dat de man op 6 januari 2008 een bezoek heeft gebracht aan [X], kennelijk in de woning van de vrouw. De verklaring van de man, dat dit een normaal bezoekje was, waar de vrouw ook bij was, wordt niet ondersteund en zelfs tegengesproken door de verklaringen van D en de vrouw.
Over de periode na december 2007 verklaart de man dat de bezoekfrequentie na februari/maart 2008 minder werd in verband met de inmiddels openbaar gemaakte relatie tussen de vrouw en haar huidige partner E. De man verklaart dat hij steeds moest komen als E aan het werk was. Verder verklaart de man niet veel over deze periode.
De getuige B verklaart dat de man meer een papagevoel kreeg en dat er een periode is geweest (tussen september 2007 en maart 2008) dat de man [X] bijna wekelijks zag. Volgens deze getuige had de man tegen haar gezegd dat het contact vóór september 2007 veel minder intensief was. Dit laatste strookt niet met de verklaring van de man, dat hij [X] vanaf mei/juni -na het bezoek aan Aqua Lutra- gemiddeld tweemaal per week zag. Voorts heeft de getuige B, zoals hiervoor reeds overwogen, nooit zelf waargenomen dat de man en [X] elkaar zagen.
Wel heeft getuige D verklaard dat zij in maart 2008 nog eens met [X] op het bedrijf van de man is geweest. Tijdens dit bezoek zouden de foto's van fotosetje 3 gemaakt kunnen zijn, maar vast staat dit niet.
De getuige F heeft verklaard dat zij de man in het voorjaar van 2008 is tegengekomen en dat deze zei dat hij [X] weer zag op momenten dat de vrouw daar tijd voor had. Zij weet niet precies hoe vaak dat was. Wel verklaart ze dat de man, die zij eens in de twee à drie weken zag, steeds zei dat hij [X] weer had gezien. Deze getuige heeft echter zelf nooit de man en [X] samen gezien.
Ook deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende om uit te kunnen afleiden dat er een regelmatig contact is geweest tussen de man en [X].
Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de man, daarnaar gevraagd, nauwelijks iets weet te verklaren over het speelgoed waar [X] in die periode mee speelde. Dit wekt verbazing omdat bij een intensief contact als door de man gesteld, onwillekeurig kennis genomen wordt van de voorkeuren van een kind voor een bepaalde soort speelgoed. Ook overigens weet de man weinig te vertellen over belangrijke gebeurtenissen in het leven van een zo jong kind, als bijvoorbeeld het gaan staan, lopen en praten en over specifieke eigenschappen.
Fotosetjes 4 en 5 hebben naar het oordeel van de rechtbank geen op zichzelf staande bewijskracht, anders dan dat deze foto's kennelijk in bezit van de man zijn of zijn gekomen.
Uit het feit dat de opgeroepen getuige G zich heeft beroepen op haar verschoningsrecht kan geen enkele andere conclusie worden getrokken, dan dat zij omtrent de bewijsopdracht geen verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank neemt op grond van de getuigenverklaringen als vaststaand aan dat de man in december 2007 Sinterklaascadeaus voor [X] heeft gekocht, dat hij op 6 januari 2008 in de woning van de vrouw op bezoek is geweest en daarbij foto's van [X] heeft genomen en dat daarna door toedoen van D in ieder geval nog éénmaal contact is geweest tussen de man en [X], terwijl de man verder nog in bezit is van andere fotoseries van [X].
In samenhang met de overige vaststaande feiten komt de rechtbank tot het oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en [X] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en ook niet gebleken is dat deze heeft bestaan. Weliswaar is aannemelijk dat de man inmiddels graag contact met [X] wil hebben en dat zijn betrokkenheid er nu wel is, maar die omstandigheden geven geen wettelijke aanspraak op vaststelling van een omgangsregeling. De rechtbank zal daarom de man in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling niet ontvankelijk verklaren.
Partijen hebben er in hun brieven van 20 maart 2009 en 19 mei 2009 terecht op gewezen dat in de beschikking van 11 maart 2009 geen beslissing is opgenomen op het verzoek van de man, om een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige [Y] vast te stellen. De rechtbank verwijst naar de overwegingen daaromtrent in de beschikking van 11 maart 2009, met dien verstande dat vanwege de wetwijziging per 1 maart 2009 het van toepassing zijnde wetsartikel 1:377a BW luidt. Hoewel in de voorgaande beschikking is overwogen dat het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [Y] zal worden afgewezen, corrigeert de rechtbank dat in die zin dat de man in dit verzoek niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarigen [X], geboren [in 2006] in [gemeente] en [Y], geboren [in 2008] in [gemeente].
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 10 november 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 111)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.