ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3830

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/691
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling privégebruik auto en naheffingsaanslag loonbelasting voor bestelauto

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 29 oktober 2010, staat de vraag centraal of de inspecteur van de Belastingdienst terecht een naheffingsaanslag loonbelasting heeft opgelegd aan de belanghebbende, die een garagebedrijf exploiteert. De belanghebbende had een Volkswagen Transporter ter beschikking gesteld aan zijn werknemer voor pechhulpdiensten. De inspecteur stelde dat de auto ook voor privédoeleinden werd gebruikt en legde een naheffingsaanslag op, gebaseerd op 22% van de cataloguswaarde van de auto, omdat er geen rittenregistratie was bijgehouden.

De rechtbank oordeelde dat de auto naar aard en inrichting nagenoeg uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen. De belanghebbende had contractuele verplichtingen die vereisten dat hij snel op locatie moest zijn, wat de noodzaak voor het gebruik van de bestelauto voor privédoeleinden uitsloot. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.

De rechtbank benadrukte dat de auto, gezien de inrichting en het gebruik, niet als een auto voor privédoeleinden kon worden beschouwd. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet op de Loonbelasting 1964, met name artikel 13bis, dat de bijtelling voor privégebruik regelt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de auto ook voor privédoeleinden werd gebruikt, en dat de naheffingsaanslag derhalve onterecht was opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/691
Uitspraakdatum: 29 oktober 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Groningen,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting (aanslagnummmer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde], belastingadviseur te Sneek, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde]. Gelijktijdig is de zaak met procedurenummer 10/692 behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de naheffingsaanslag;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 437;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende exploiteert een garagebedrijf annex bergings- en pechhulpverleningsbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Met ingang van 1 januari 2006 heeft belanghebbende een pechhulpauto (hierna: de auto), zijnde een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken], met een cataloguswaarde van € 20.935, ter beschikking gesteld aan zijn werknemer, de heer [de werknemer] (hierna: de werknemer).
2.2.Belanghebbende heeft in verband met de werkzaamheden van zijn onderneming contractuele verplichtingen met verschillende nationale en internationale aanbieders van pechhulp. In deze contracten zijn specifieke bepalingen opgenomen binnen welk tijdsbestek na de pechhulpmelding belanghebbende op de desbetreffende locatie dient te zijn. Afhankelijk van het contract varieert dit tijdsbestek van 25 tot 30 minuten na de pechhulpmelding. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat met de werknemer primair is afgesproken dat hij buiten werktijden de pechhulpdienst verzorgt en derhalve de auto mee naar huis neemt.
2.3.Per 1 januari 2006 is een verklaring verbod privégebruik bedrijfsauto opgesteld tussen belanghebbende en de werknemer. In deze verklaring is in het tweede artikel opgenomen dat een sanctie wordt opgelegd bij overtreding van dit verbod. In dit artikel is eveneens opgenomen dat de werknemer aan zal moeten tonen dat hij niet meer dan 500 privékilometers heeft gereden.
2.4.Vast staat dat over de jaren 2006 en 2007 geen rittenregistratie is bijgehouden met betrekking tot de auto. De werknemer heeft bij de inspecteur niet verzocht om een verklaring geen privé gebruik auto.
2.5.Naar aanleiding van een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden in oktober 2007 naar de aanvaardbaarheid van de loonadministratie heeft de inspecteur ter zake van privé gebruik een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij het privé gebruik is vastgesteld op 22% van de cataloguswaarde van de auto.
2.6.In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een naheffingsaanslag loonbelasting heeft opgelegd terzake van de bijtelling voor privé gebruik auto.
2.7.Artikel 13bis van de Wet op de Loonbelasting 1964, tekst 2006 (hierna: Wet LB) bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalender jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
3. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan (..), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen (..).
2.8.Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de auto een verlengde uitvoering betreft van de Volkswagen Transporter. De achterklep kan niet geopend worden en aan de binnenkant zijn gereedschapslades tegen de achterwand en kisten aan de zijkant bevestigd. In deze kisten zitten benodigdheden voor het verlenen van pechhulp zoals onder andere uitlaatpijpen en koelvloeistoffen. Op de vloer van de auto is altijd een tank met luchtvoorraad aanwezig en daarnaast ook andere spullen. De benodigdheden voor het verlenen van pechhulp zijn altijd aanwezig en bevestigd aangezien het veelal dure apparatuur betreft. In de bestuurderscabine zijn twee stoelen aanwezig, bestemd voor de chauffeur en een bijrijderzitplaats. De bestuurderscabine is door middel van een dicht schot gescheiden van de achterkant van de auto, er is derhalve geen sprake van een dubbele cabine. Belanghebbende heeft eveneens geloofwaardig verklaard dat de bijrijderstoel wordt gebruikt om gestrande passagiers naar huis te brengen of, indien het om een omvangrijke klus gaat, om een extra personeelslid mee te kunnen nemen. De rechtbank is op grond hiervan, alsmede gezien de contractuele verplichtingen van belanghebbende, van oordeel dat de auto naar aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Het feit dat er een tweede stoel in de bestuurderscabine aanwezig is maakt dit, gelet op de gegeven verklaring van belanghebbende, niet anders (vergelijk Hoge Raad 29 mei 2009, nr. 43602, gepubliceerd in onder andere Vakstudie Nieuws 2009/27.20).
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig omdat belanghebbende niet om vergoeding van zodanige kosten heeft verzocht voordat de inspecteur uitspraak deed op het bezwaar (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).
De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder procedurenummers 10/691 en 10/692 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Nu in beide samenhangende zaken een vergoeding van de proceskosten is toegekend, wordt aan de onderhavige zaak de helft daarvan toegerekend zijnde € 437.
Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11 november 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.