ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8466

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1735
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanlegvergunning voor het verwijderen en herplanten van heggen en bomen in beschermd stadsgezicht Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een aanlegvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden is verleend aan Elkien voor het verwijderen en herplanten van heggen en bomen in de Saskiabuurt, een beschermd stadsgezicht. De verzoekers, bewoners van Leeuwarden, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers, ondanks dat niet alle verzoekers een rechtstreeks belang hebben, in ieder geval een deel van hen als belanghebbenden kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek inhoudelijk behandeld en is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de aanvraag van Elkien voor de aanlegvergunning beoordeeld aan de hand van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het geldende bestemmingsplan. Het college heeft voorwaarden verbonden aan de vergunning, waaronder de verplichting om een vooronderzoek en uitvoeringsplan in te dienen voordat met de herinrichting kan worden begonnen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het verwijderen en herplanten van de heggen en bomen geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand kan blijven.

De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2010. Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/1735
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X] en anderen, allen wonende te Leeuwarden,
verzoekers (hierna: [verzoekers]),
gemachtigde: mr. E.A. van Wieren, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: A.J. Grondsma, Mulder en Van der Velde, allen werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2010 heeft het college aan Elkien met toepassing van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een aanlegvergunning verleend. [verzoekers] hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij zich bij brief van 31 augustus 2010 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om met toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft Elkien aangemerkt als belanghebbende partij.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 8 september 2010. Namens [verzoekers] zijn verschenen hun gemachtigde en [X]. Namens het college zijn voornoemde gemachtigden verschenen. Namens Elkien zijn verschenen mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en [Y] en [Z].
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter gebleken dat ten minste één van de verzoekers (te weten [A]) op grote afstand woont van het gebied waarop de aanlegvergunning betrekking heeft, zodat betwijfeld moet worden of deze persoon (of personen) een rechtstreeks belang heeft (of hebben) bij het bestreden besluit. Dit neemt echter niet weg dat de voorzieningenrechter ook is gebleken dat een (groot) deel van de verzoekers woont in het gebied waarop de aanlegvergunning betrekking heeft of in de directe nabijheid daarvan, zodat in ieder geval een deel van de verzoekers een zodanig bijzonder individueel belang heeft bij het bestreden besluit dat deze verzoekers kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen beletselen om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen. In het kader van de bezwaarprocedure zal het college nader moeten bepalen welke bezwaarmakers kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
1.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat [verzoekers] een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
1.4 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
1.5 Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Feiten
2.1 Elkien is de eigenaar van een groot aantal huurwoningen in de Saskiabuurt te Leeuwarden. Elkien is van plan 55 van deze huurwoningen te renoveren. Op 14 juni 2010 heeft Elkien in het kader van deze renovatie een aanlegvergunning aangevraagd voor het verwijderen en, na voltooiing van de renovatie, opnieuw aanbrengen van de hagen en bomen in de voortuinen van de desbetreffende woningen.
2.2 Bij besluit van 19 juli 2010 heeft het college aan Elkien de aangevraagde aanlegvergunning verleend. Aan deze vergunning heeft het college - voor zover in deze zaak van belang - de voorwaarden verbonden dat alvorens de herinrichting begint een vooronderzoek betreffende ontwerp, uitvoering en ontwikkeling van de groenstructuur en een nader uitgewerkt uitvoeringsplan ter goedkeuring dienen te worden ingediend en dat, indien verwijdering niet strikt noodzakelijk is, de goed onderhouden heggen op de kopkanten van de woningblokken in stand worden gehouden.
Beoordeling van het verzoek
3.1 Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, voor zover in deze zaak van belang, mag alleen en moet de aanlegvergunning worden geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens een zodanig plannen gestelde eisen. Ingevolge het tweede lid kan de vergunning onder beperkingen worden verleend en kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden.
3.2 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leeuwarden - Vlietzone / Oranjewijk" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het gebied waarop de aanlegvergunning betrekking heeft de bestemmingen "Woondoeleinden 1" (basisbestemming) en "Beschermd Stadsgezicht 2" (dubbelbestemming). Ingevolge artikel 24, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Beschermd Stadsgezicht 2" aangewezen gronden, naast de basisbestemming, tevens bestemd voor behoud, herstel en uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing, zoals deze in lid B zijn omschreven. Ingevolge lid E, sub 1, onder d en e, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college (aanlegvergunning) opgaande beplanting en bomen in de openbare ruimte of in (particuliere) voortuinen aan te brengen of te verwijderen of erf- en terreinafscheidingen (waaronder hekwerken) in (particuliere) voortuinen te wijzingen. Ingevolge lid E, sub 2, aanhef en onder a, is het bepaalde in lid E, sub 1, niet van toepassing op werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen. Ingevolge lid E, sub 3, kan de in sub 1, genoemde vergunning slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid B weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.
3.3 Elkien heeft betoogd dat voor het verwijderen van heggen en bomen geen aanlegvergunning is vereist, omdat een dergelijk vereiste in strijd zou komen met de Monumentenwet 1988, gelet op het feit dat deze wet enkel strekt ter bescherming van onroerende zaken. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wro wordt in een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond aangewezen en worden met het oog op die bestemming regels gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen behalve op onroerende zaken tevens betrekking hebben op beplanting. Ingevolge artikel 24, lid E, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan geldt voor (onder meer) het verwijderen van opgaande beplanting en bomen uit de openbare ruimte en de voortuinen in de Saskiabuurt een aanlegvergunningenstelsel. Het feit dat de Monumentenwet 1988, ook in het kader van een beschermd stads- of dorpsgezicht, enkel strekt ter bescherming van onroerende zaken en dus niet ter bescherming van bomen en heggen, doet niet af aan de bevoegdheid van de gemeenteraad om in een bestemmingsplan tevens een aanlegvergunningenstelsel in het leven te roepen ten aanzien van het verwijderen van bomen en (overige) opgaande beplanting (in dit geval heggen). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met dit aanlegvergunningenstelsel het belang van een goede ruimtelijke ordening gediend, hetgeen door Elkien ook niet wordt bestreden. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het verwijderen van bomen en heggen uit de openbare ruimte en de voortuinen in de Saskiabuurt een aanlegvergunning is vereist.
3.4 De voorzieningenrechter is, in navolging van het standpunt van het college en Elkien, van oordeel dat voor het gedurende korte tijd verwijderen van één of meer struiken uit een heg over een breedte van maximaal 80 centimeter voor het aanbrengen van buizen voor nutsvoorzieningen en het daarna terugplaatsen van diezelfde struik of struiken geen aanlegvergunning is vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreffen dergelijke werkzaamheden het normale onderhoud, zoals bedoeld in artikel 24, lid E, sub 2, onder a, van de planvoorschriften.
3.5 Gelet op het limitatief en imperatief karakter van artikel 3.16, eerste lid, van de Wro kon het college de aangevraagde aanlegvergunning in dit geval enkel weigeren indien het verwijderen (en na voltooiing van de renovatie herplanten) van de heggen en bomen in de Saskiabuurt in strijd is met het bestemmingsplan of de daaraan verbonden planvoorschriften. Van strijd met het bestemmingsplan of de planvoorschriften is enkel sprake indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 24, lid B, van de planvoorschriften weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied. In artikel 24, lid B, van de planvoorschriften wordt echter niet of nauwelijks aandacht besteed aan de beplanting in de Saskiabuurt. In het artikellid is in dat kader enkel bepaald dat de compacte structuur van de straten en de lage woningen met voortuinen de buurt een kleinschalig en groen karakter geven. Dit is voor het college (mede) aanleiding geweest advies te vragen aan de monumentencommissie van Hûs & hiem.
3.6 In haar advies van 29 juni 2010 stelt de monumentencommissie zich op het standpunt dat de werkzaamheden in principe in overeenstemming met de algemene karakteristiek van de volksbuurt, die gekenmerkt wordt door een groenstructuur van lage heggen als afscheiding naar de openbare weg en dikwijls ook ter plaatse van de perceelscheidingen. De commissie mist echter een op deze specifieke wijk afgestemd vooronderzoek, waarin het ontwerp, de uitvoering en de ontwikkeling van de groenstructuur zijn opgenomen. Een dergelijk onderzoek kan tot een meer historisch verantwoord resultaat leiden. Volgens de commissie verdient het aanbeveling een antwoord te krijgen op de vraag of ter plaatse van de erfscheidingen heggen aanwezig zijn geweest en, zo ja, in welke afmetingen. Hetzelfde geldt voor de voorgestelde leilinden en bomen. Voorts wijst de commissie erop dat met name aan de kopkanten van de woningblokken bijzonder fraaie en goed onderhouden heggen aanwezig zijn. Het verdient aanbeveling deze, waar verwijdering niet strikt noodzakelijk is, in het uitvoeringsplan te handhaven en in te passen, teneinde een zekere variatie, welke tijdens de gebruiksperiode is ontwikkeld, in stand te houden. De commissie ziet graag een op de feitelijke ontwikkeling van de groenstructuur gericht vooronderzoek(je) en een nader uitgewerkt uitvoeringsplan ter advisering tegemoet alvorens de herinrichting aanvangt.
3.7 Naar aanleiding van het advies van de monumentencommissie heeft het college aan de aanlegvergunning de hiervoor onder 2.2 genoemde voorwaarden verbonden. Mede gelet op hetgeen het college ter zitting in dat kader heeft verklaard, brengen deze voorwaarden brengen met zich mee dat Elkien niet met de herinrichting van de voortuinen en de openbare ruimten in de Saskiabuurt mag beginnen voordat een vooronderzoek en een uitvoeringsplan zijn ingediend en goedgekeurd, maar dat zij wel reeds mag overgaan tot het verwijderen van de bomen en de heggen, met uitzondering van de goed onderhouden heggen op de kopkanten van de woningblokken, voor zover verwijdering daarvan niet strikt noodzakelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze voorwaarden in overeenstemming zijn met het advies van de monumentencommissie en dat zij voldoende duidelijk zijn geformuleerd.
3.8 Ter zitting hebben de gemachtigden van Elkien toegezegd dat Elkien niet zal beginnen met de herinrichting van de openbare ruimte en de voortuinen in de Saskiabuurt voordat het vooronderzoek en het uitvoeringsplan zijn goedgekeurd en dat Elkien de deze herinrichting zal uitvoeren op de wijze die door de monumentencommissie zal worden geadviseerd. Tevens hebben zij toegezegd dat Elkien de heggen op de kopkanten van de woningblokken zal laten staan, voor zover de monumentencommissie daarover oordeelt dat ze goed zijn onderhouden en de verwijdering daarvan niet strikt noodzakelijk is, en dat Elkien dus niet zal overgaan tot het verwijderen van heggen op de kopkanten van de woningblokken voordat de monumentencommissie haar advies daarover heeft uitgebracht.
3.9 Ten aanzien van het betoog van [verzoekers] dat in de Saskiabuurt nooit leilinden hebben gestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dit, overeenkomstig het advies van de monumentencommissie, zal moeten worden onderzocht alvorens tot herinrichting mag worden overgegaan. Er zullen enkel leilinden worden geplaatst, indien dit door de monumentencommissie is goedgekeurd. Voorts wijst de voorzieningenrechter erop dat de gemachtigden van Elkien ter zitting hebben verklaard dat er nu weliswaar een plan ligt voor het plaatsen van leilinden, maar dat deze er niet zullen komen als de bewoners dat niet willen.
3.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college gehouden was de aangevraagde aanlegvergunning te verlenen, omdat het verwijderen (en na voltooiing van de renovatie herplanten) van de heggen en bomen in de Saskiabuurt niet in strijd is met het bestemmingsplan of de daaraan verbonden planvoorschriften. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat deze bomen en heggen in de weergave van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de Saskiabuurt in artikel 24, lid B, van de planvoorschriften niet (expliciet) worden genoemd, dat de heggen na het voltooien van de renovatiewerkzaamheden zullen worden herplant en er eveneens nieuwe bomen zullen worden geplaatst, dat de vergunning in overeenstemming is met het advies van de monumentencommissie en dat Elkien heeft toegezegd dat zij zich zowel voor wat betreft het verwijderen van heggen op de kopkanten van de woningblokken als voor wat betreft de herinrichting van de openbare ruimten en voortuinen zal conformeren aan het nog uit te brengen advies van de monumentencommissie. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat door het verwijderen (en na voltooiing van de renovatie herplanten) van de heggen en bomen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 24, lid B, van de planvoorschriften weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.
3.11 De voorzieningenrechter kan [verzoekers] niet volgen in hun betoog dat de aanlegvergunning moet worden ingetrokken omdat het college in de aanvraagprocedure ten onrechte geen acht heeft geslagen op de door hen ingediende zienswijzen. Daartoe overweegt hij dat, voor zover in dit geval vereist was dat ingediende zienswijzen bij de primaire besluitvorming werden betrokken, het feit dat dit (wellicht ten onrechte) niet is gebeurd kan worden hersteld in de bezwaarfase.
3.12 De voorzieningenrechter komt op grond van het bovenstaande tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal kunnen blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Proceskosten
4. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De voorzieningenrechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
w.g. F.F. van Emst
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.