ECLI:NL:RBLEE:2010:BN7248

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106426 / KG ZA 10-233
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag- en executieperikelen naar aanleiding van een vaststellingsovereenkomst met een relatiebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, ging het om een kort geding dat werd aangespannen door [A] en [B] tegen FFT International B.V. naar aanleiding van een vaststellingsovereenkomst waarin een relatiebeding was opgenomen. Dit relatiebeding verbood [A] om zakelijke relaties van FFT te benaderen na het beëindigen van zijn dienstverband. De voorzieningenrechter oordeelde dat [A] het relatiebeding had overtreden door contact te hebben met een zakelijke relatie van FFT tijdens de FHA-beurs in Singapore. FFT had vervolgens executoriaal beslag gelegd op de goederen van [A] en [B] om de verbeurde boete van € 25.000,00 te incasseren. De voorzieningenrechter verwierp het beroep van [A] en [B] op rechtsverwerking en matiging van de boete, en oordeelde dat FFT gerechtigd was om het beslag te handhaven. De rechtbank schorste echter de executie van de boete tot een bedrag van € 25.000,00, omdat de overtreding slechts één keer was vastgesteld. De proceskosten werden toegewezen aan FFT, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 106426 / KG ZA 10-233
Vonnis in kort geding van 15 september 2010
in de zaak van
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.M. Boogaart, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap FFT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Veenwouden,
gedaagde,
advocaat mr. R.J.L. Gustenhoven, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [A], [B] en FFT genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 31 augustus 2010
- de afwijzing van de voorzieningenrechter van het verzoek van [A] en [B] om de stukken uit drie andere procedures tussen partijen bij deze rechtbank als bij dagvaarding herhaald en ingelast te beschouwen
- de pleitnota van [A] en [B]
- de pleitnota van FFT.
1.2. Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] en [B] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2. FFT is een handelsonderneming die voedingsmiddelen exporteert naar Azië en Australië, met name zuivelproducten en diepvriesgroenten. [A] is tien jaar in dienst geweest bij FFT, laatstelijk in de functie van Area Exportmanager Asia. [A] was de "tweede man" binnen FFT. [A] had in die tijd frequent contact met de heer [C], de managing director van de onderneming Angliss Singapore Pte Ldt, een grote klant van FFT.
2.3. In een procedure ten overstaan van een kantonrechter van deze rechtbank hebben FFT en [A] op 10 januari 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij zijn het er over eens geworden dat de arbeidsovereenkomst tussen hen zal worden ontbonden met ingang van 1 februari 2008 met toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 45.000,00 bruto aan [A]. De vaststellingsovereenkomst, die in een proces-verbaal is vastgelegd, luidt verder, voor zover hier relevant:
3. Het tussen partijen geldende concurrentiebeding komt te vervallen. Het geheimhoudingsbeding en het boetebeding blijven onverkort van kracht. In de plaats van het concurrentiebeding komen zij een relatiebeding overeen, met de volgende inhoud.
3.1. Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van de werkgever binnen een tijdvak van twee jaar na het einde van zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever, direct of indirect op welke wijze dan ook zakelijke relaties van de werkgever te benaderen of te laten benaderen gedurende voornoemde periode.
3.2. Voorts is het de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever om binnen een tijdvak van twee jaar na het einde van zijn arbeidsovereenkomst direct of indirect betrokken te zijn bij het tot stand komen van één of meerdere overeenkomsten met zakelijke relaties van de werkgever.
3.3. Onder zakelijke relaties van de werkgever in deze overeenkomst dienen worden te verstaan, alle ondernemingen zoals genoemd in bijlage 1 behorende bij deze overeenkomst. (…)
3.7. Bij overtreding door werknemer van het in artikel 3.1 en/of 3.2 van deze vaststellingsovereenkomst vermelde zal werknemer (…) zonder nadere in gebreke stelling aan de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete verbeuren gelijk aan € 25.000,- alsmede een boete van € 2.500,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever in de plaats van de boete vergoeding van de werkelijk door haar geleden schade te vorderen en onverminderd het recht van de werkgever tot toepassing van ieder haar ten dienste staand rechtsmiddel.
4. Partijen verklaren over en weer zich naar de geest van het hierbij bereikte compromis in het bijzonder het relatiebeding te zullen gedragen. Voorts verklaren partijen zich over elkaar niet negatief te zullen uitlaten in welke vorm dan ook, ook in contacten met derden.
2.4. [A] heeft na het einde van zijn dienstverband bij FFT World of Foods B.V. opgericht. World of Foods is een concurrent van FFT. De beide ondernemingen opereren op dezelfde geografische markt. Enig aandeelhouder en bestuurder van World of Foods is WOF Beheer B.V. Tot 22 december 2009 was [A] enig aandeelhouder en bestuurder van WOF Beheer.
2.5. Op 28 augustus 2009 heeft [D] van Holland Dairy Star BV aan FFT geschreven:
Op de beurs FHA (Food & Hotel Asia beurs, toevoeging voorzieningenrechter) 2008 te Singapore in april 2008 bevond de stand van mijn zusterfirma Unilac Holland zich recht tegenover de stand van Angliss. Hierdoor hadden wij duidelijk zicht op wat zich op deze stand afspeelde tijdens deze beurs. De heer [A] (ex FFT en mij persoonlijk bekend) heeft deze stand op verschillende dagen bezocht. Hij heeft daarbij met diverse mensen van Angliss gesproken.
2.6. De FHA-beurs is een grote beurs in Singapore met zo'n 600 standhouders verspreid over drie gebouwen. [A] heeft de FHA-beurs in april 2008 bezocht. [A] heeft op de beurs (onder meer) de beursstand van Angliss bezocht, waarbij hij (in ieder geval) contact heeft gehad met mevrouw [D]. [A] heeft op de FHA-beurs in april 2008 de beursstand en faciliteiten van Angliss, waaronder koffie- en theefaciliteiten, mogen gebruiken om met zakenrelaties te spreken. Ten tijde van de FHA-beurs heeft [A] deelgenomen aan een door Angliss buiten de beursgebouwen georganiseerd diner, een zogeheten "supplier appreciation night" voor medewerkers en leveranciers van Angliss.
2.7. Angliss is een zakelijke relatie van FFT die is vermeld op bijlage 1 van de vaststellingsovereenkomst. Ook FFT heeft in 2008 de FHA-beurs bezocht.
2.8. Op 1 september 2009 heeft FFT de grosse van het proces-verbaal van 10 januari 2008 aan [A] doen betekenen met bevel tot betaling van € 150.000,00 aan verbeurde boetes. In die brief is vermeld dat [A] zes keer de artikelen 3.1. en 3.2. van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, zodat hij, aldus FFT, ingevolge artikel 3.7. van die overeenkomst zes keer een boete van € 25.000,00 heeft verbeurd. De overtredingen bestaan volgens FFT daaruit dat [A] zes keer contact heeft gehad met een zakelijke relatie als bedoeld in de artikelen 3.1. en 3.2. van de vaststellingsovereenkomst, te weten DPO Philippines. Door deze contacten zijn twee overeenkomsten tussen World of Foods en DPO Philippines tot stand gekomen ingevolge welke World of Foods aan DPO Philippines groente heeft geleverd. DPO Philippines is als zakelijke relatie van FFT op bijlage 1 van de vaststellingsovereenkomst vermeld.
2.9. [A] heeft in een eerder kort geding schorsing van de op 1 september 2009 in gang gezette executie gevorderd, in welk kort geding op 5 november 2009 en 10 december 2009 mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden.
2.10. Op 22 december 2009 heeft Beslysium BV de aandelen die [A] indirect (via WOF Beheer) in World of Foods hield, verkregen. [B] is enig aandeelhouder van Beslysium BV.
2.11. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij kort geding vonnis van 23 december 2009 de executie geschorst van de in het proces-verbaal van 10 januari 2008 neergelegde vaststellingsovereenkomst tussen FFT en [A] ten aanzien van de door FFT ingezette executie voor een bedrag van € 100.000,00 op basis van de in de bedoelde brief van 3 november 2009 vermelde correspondentie, zijnde de e-mailberichten van [A] aan DPO Philippines van 5 februari 2009, 12 februari 2009 en 16 februari 2009 alsmede het e-mailbericht van DPO Philippines aan [A] van 15 februari 2009. De voorzieningenrechter heeft in dat kort geding vonnis geoordeeld dat [A] ten aanzien van DPO Philippines het relatiebeding twee keer heeft overtreden omdat zij met DPO Philippines twee overeenkomsten heeft gesloten. De executie is daarmee voor een bedrag van € 50.000,00 gehandhaafd. FFT heeft vervolgens executoriaal beslag doen leggen op de aandelen van [A] in WOF Beheer, op de aandelen van [B] in Beslysium, op de bankrekeningen van [A] en [B] en op het loon en spaarloon van [B].
2.12. Op 1 februari 2010 is de werking van de in de artikel 3.1. en 3.2. van de vaststellings¬over¬een¬komst vervatte (non)relatiebedingen geëindigd.
2.13. Na 1 februari 2010 heeft Angliss haar activiteiten in Maleisië ondergebracht in een aparte rechtspersoon, Avid. Mevrouw [D] is contactpersoon van Avid. World of Foods doet zaken met Avid.
2.14. [A] is op enig moment een bodemprocedure gestart bij de kantonrechter te Leeuwarden, in welke procedure [A] heeft gevorderd te verklaren voor recht dat hij vanwege zijn contacten met DPO Philippines maximaal één keer een in de vaststellingsover¬een¬komst opgenomen (non)relatiebeding heeft overtreden. Daarnaast heeft [A] in de bodemprocedure matiging van de aldus verbeurde boete van € 25.000,00 gevorderd.
2.15. Bij beschikking van 29 april 2010 heeft deze rechtbank aan FFT verlof verleend om over te gaan tot verkoop van de in beslag genomen aandelen van [A] in WOF Beheer. [A] heeft op 12 mei 2010 FFT een bedrag van € 50.076,02 betaald. [A] had al eerder op 25 maart 2010 aan FFT een bedrag van € 1.860,08 betaald. FFT heeft daarna opgeheven de beslagen op de aandelen van [A] in WOF Beheer, op de aandelen van [B] in Beslysium, op de bankrekeningen van [A] en [B] en op het loon en spaarloon van [B].
2.16. [A] heeft in de door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure bij de kantonrechter te Leeuwarden terugbetaling van het door hem aan FFT betaalde bedrag van € 51.936,10 gevorderd.
2.17. Op 26 juli 2010 heeft FFT de grosse van het proces-verbaal van 10 januari 2008 aan [A] doen betekenen met bevel tot betaling van € 50.000,00 aan verbeurde boetes. In het exploot is vermeld dat [A] twee keer de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, te weten op 22 en 23 april 2008, zodat hij, aldus FFT, twee keer een boete van € 25.000,00 heeft verbeurd.
2.18. FFT heeft op 26 juli 2010 ten laste van [A] en [B] executoriaal beslag doen leggen onder de Friesland Bank NV, onder de Coöperatieve Rabobank Noordoost Friesland U.A., onder de Coöperatieve Rabobank Burgum-De Lauwers e.o. U.A. op hetgeen zij aan [A] en/of [B] verschuldigd (zullen) zijn.
2.19. Bij brief van 27 juli 2010 heeft de Friesland Bank aan [A] en [B] bericht, dat de onder haar gelegde beslagen doel getroffen hebben voor bedragen van € 50,00 en € 569,56 op de bankrekeningen 29.14.72.958 en 29.80.85.623. Verder heeft de Friesland Bank in die brief laten weten dat het beslag op rekening 29.74.34.268 (spaarloon) doel getroffen heeft voor een bedrag van € 2.809,40 en dat de bank aan behandelingskosten een bedrag van € 150,00 in rekening heeft gebracht.
2.20. FFT heeft op 26 juli 2010 ten laste van [A] en [B] executoriaal beslag doen leggen onder de vereniging Vereniging Protestants Christelijk Basisonderwijs in de gemeente Dantumadeel op hetgeen de vereniging aan [A] verschuldigd is of zal zijn.
2.21. FFT heeft op 26 juli 2010 en 9 augustus 2010 ten laste van [A] en [B] executoriaal beslag doen leggen onder Beslysium op alle ten name van [B] staande aandelen in Beslysium en op de baten die uit deze aandelen voortvloeien.
2.22. FFT heeft op 9 augustus 2010 ten laste van [A] en [B] executoriaal beslag doen leggen onder de vereniging Vereniging Protestants Christelijk Basisonderwijs in de gemeente Dantumadeel op hetgeen de vereniging aan [A] en/of [B] verschuldigd is of zal zijn.
2.23. FFT heeft op 10 augustus 2010 ten laste van [A] en [B] executoriaal beslag doen leggen onder ING NV op hetgeen de ING aan [A] en/of [B] verschuldigd is of zal zijn.
2.24. In de tussen partijen bij de kantonrechter van deze rechtbank aanhangige bodemprocedure is een comparitie van partijen gelast, die op 23 september 2010 zal plaatsvinden.
3. Het geschil
3.1. [A] en [B] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. de uit kracht van het proces-verbaal d.d. 10 januari 2008 onrechtmatig gelegde executoriale beslagen op de aandelen van [A] in WOF Beheer BV, alsmede op de aandelen van [B] in Beslysium BV, alsmede op het loon en spaarloon van [B] en ten slotte op alle bankrekeningen van [A] en [B] op de kortst mogelijke termijn opheft;
2. FFT veroordeelt tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag groot € 769,56 als voorschot op de terugbetaling van het onterecht geïnde saldo op de bankrekening van [A] en [B] bij de Friesland Bank;
3. FFT veroordeelt tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag groot € 10.000,00 als voorschot op de te betalen vergoeding van door [A] en [B] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging;
4. FFT verbiedt om opnieuw beslag te leggen en/of enige andere maatregel ter executie van het proces-verbaal d.d. 10 januari 2008 van de kantonrechter te Leeuwarden te treffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft of komt;
subsidiair
de executie van het proces-verbaal van de kantonrechter te Leeuwarden van 10 januari 2008 schorst en geschorst houdt, totdat de bodemrechter over de rechtmatigheid van het beslag en over de hoogte van de eventuele vordering van FFT heeft beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft of komt;
primair en subsidiair
FFT veroordeelt in de proceskosten.
3.2. FFT voert verweer, met conclusie tot afwijzing van de vordering met hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [A] en [B] vorderen primair dat de voorzieningenrechter de executoriale beslagen die FFT op 26 juli, 9 en 10 augustus 2010 heeft doen leggen, opheft. Subsidiair vorderen [A] en [B] dat de voorzieningenrechter de op 26 juli 2010 in gang gezette executie van het proces-verbaal van 10 januari 2008 schorst en geschorst houdt totdat de bodemrechter heeft beslist over de rechtmatigheid van het beslag en over de hoogte van de vordering van FFT op [A].
[A] en [B] leggen aan beide vorderingen ten grondslag dat de beslagen ten onrechte en daarmee onrechtmatig zijn gelegd. Ook de andere vorderingen van [A] en [B] zijn gebaseerd op de rechtsgrond dat de executoriale beslaglegging van 26 juli, 9 en 10 augustus 2010 onrechtmatig is. Onder 2 vorderen [A] en [B] hetgeen zij uit hoofde van de onrechtmatige executoriale beslaglegging onder de Friesland Bank aan FFT hebben betaald als onverschuldigd betaald terug. Onder 3 vorderen [A] en [B] een voorschot op de door hen als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging geleden materiële en immateriële schade. Primair vorderen [A] en [B] tot slot onder 4 een verbod om op basis van het proces-verbaal van 18 januari 2008 opnieuw executiemaatregelen te treffen. Ook deze vordering is gebaseerd op de rechtsgrond dat executie op basis van het proces-verbaal van 18 januari 2008 onrechtmatig is.
4.2. [B] heeft daarnaast nog aangevoerd dat het executoriale beslag dat FFT op haar spaarloon heeft doen leggen zinloos is omdat sprake is van een geblokkeerde spaarloonregeling en deze gelden niet tot uitbetaling kunnen komen. De voorzieningen¬rechter begrijpt dat [B] aan haar vordering tot opheffing van het executoriale beslag op het saldo van haar spaarloon ten grondslag legt dat dit executoriale beslag vexatoir is en dat [B] daartoe stelt dat het saldo van haar spaarloonregeling niet door executie kan worden uitgewonnen. [B] heeft deze stelling evenwel niet onderbouwd. Het lag wel op de weg van [B] om een dergelijke stelling feitelijk en met stukken te onderbouwen nu het, zoals FFT terecht heeft aangevoerd, in de regel zo is dat een saldo van een spaarloonregeling door executie wel degelijk kan worden uitgewonnen, zij het dat dit tot mogelijk tot -enige- fiscale consequenties voor [B] kan leiden. Nu de feiten waarop [B] de rechtsgrond van haar vordering baseert niet aannemelijk zijn geworden, kan de rechtsgrond niet tot toewijzing van de vordering leiden, met andere woorden: nu niet aannemelijk is dat FFT haar vordering niet op de tegoeden van het spaarloon van [B] kan verhalen, kan de vordering niet op de door [B] aangevoerde (rechts)grond dat het executoriale beslag vexatoir zou zijn worden toegewezen.
4.3. [B] heeft tot slot bij dagvaarding en in de pleitnota nog aangevoerd dat de executoriale beslagen nietig zijn omdat de grosse van het proces-verbaal van 10 januari 2008 haar niet is betekend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zij deze rechtsgrond ingetrokken. Ten overvloede derhalve merkt de voorzieningenrechter nog op, zoals ook door FFT is aangevoerd, dat de rechtsgrond niet opgegaan zou zijn omdat de titel die ten uitvoer wordt gelegd alleen aan de degene die blijkens die titel executieschuldenaar is, moet worden betekend.
4.4. FFT heeft op 26 juli, 9 en 10 augustus 2010 executoriaal beslag op goederen van [A] en [B] doen leggen op de grond dat [A] het in artikel 3.1. van de vaststellingsovereenkomst vervatte verbod twee keer heeft overtreden. Onder verwijzing naar het aan het verbod gekoppelde boetebeding (artikel 3.7.) van € 25.000,00 per overtreding, stelt FFT dat [A] haar een boete van € 50.000,00 is verschuldigd.
De eerste overtreding bestaat volgens FFT daaruit dat [A] in april 2008 op de FHA-beurs de beursstand van Angliss, een verboden zakelijke relatie als bedoeld in art. 3.1., diverse malen heeft bezocht waarbij [A] met verschillende werknemers van Angliss heeft gesproken, waaronder mevrouw [D]. De tweede overtreding betreft volgens FFT de deelname van [A] tijde van de FHA-beurs aan een door Angliss buiten de beursgebouwen georganiseerd diner, een zogeheten "supplier appreciation night" voor medewerkers en leveranciers van Angliss.
4.5. [A] erkent eigenlijk wel dat het is gegaan zoals FFT schetst, zij het dat in de pleitnota nog wordt betwist dat [A] op de FHA-beurs met verschillende werknemers van Angliss heeft gesproken. [A] heeft op de mondelinge behandeling evenwel verklaard dat hij Angliss heeft uitgelegd dat hij twee jaar geen zaken met Angliss kon doen. [A] heeft verder verklaard dat hij op de FHA-beurs van de beursstand en faciliteiten van Angliss gebruik mocht maken en dat hij dit ook heeft gedaan omdat dat hem als startende ondernemer goed uitkwam. Tot slot heeft [A] op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij aan het diner heeft deelgenomen omdat [C], de managing director van Angliss tussen hem en [E] een bemiddelingspoging zou ondernemen. [A] betwist niet dat hij op de FHA-beurs met mevrouw [D] van Angliss heeft gesproken. Dat [A] met verschillende werknemers van Angliss gesproken heeft staat dan ook wel vast.
4.6. [A] betwist evenwel dat hij met die contacten artikel 3.1. van de vaststellingsovereen¬komst heeft overtreden. Volgens [A] is het hem op grond van artikel 3.1. verboden om met de op de lijst vermelde relaties van FFT zaken te doen en is het niet zo dat hij niet met die relaties zou mogen praten. Het relatieverbod houdt volgens [A] geen contactverbod in. [A] stelt dat niet van hem kan worden verwacht dat hij relaties van FFT, met wie hij veel te maken had toen hij nog in dienst van FFT was, negeert wanneer hij ze op de FHA-beurs tegenkomt.
4.7. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 3.1. [A] verbiedt om bepaalde zakelijke relaties van FFP direct of indirect op welke wijze dan ook te benaderen of te laten benaderen. [A] legt het (non)relatiebeding zo uit dat het hem slechts verboden is om zaken te doen met die relaties van FFP. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een te restrictieve uitleg, zelfs uitgaande van de juistheid van de stelling van [A] dat ten tijde van het opmaken van het (non)relatie¬beding op de zitting bij de kantonrechter iedereen het er over eens was dat het niet zo zou zijn dat hij bij elk gesprek met een op de bijlage vermelde relatie van FFT een boete van € 25.000,00 zou verbeuren.
4.8. [A] bagatelliseert naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn handelwijze op de FHA-beurs en de effecten daarvan, in een te verregaande mate. Het is niet zo gegaan dat [A] tijdens de beurs medewerkers van Angliss toevallig tegen het lijf is gelopen. Leembeurs heeft actief en bij herhaling de beursstand van Angliss opgezocht en [A] is ingegaan op de uitnodigingen van Angliss om op de beurs gebruik te maken van haar beursstand en faciliteiten en om te dineren met werknemers en leveranciers van Angliss. [A] hoefde Angliss niet te informeren over het (non)relatiebeding en evenmin hoefde [A] gebruik te maken van de beursstand en faciliteiten van Angliss en/of deel te nemen aan het door Angliss georganiseerde diner. [A] heeft althans voor enige noodzaak daartoe geen feiten gesteld. In een markt waarin het, en daar zijn partijen het over eens, gaat om persoonlijke relaties, heeft [A] zich met zijn bezoeken aan de beursstand van Angliss, met zijn gebruik van de beursstand en faciliteiten van Angliss en met zijn aanwezigheid op het door Angliss georganiseerde diner in de kijker gespeeld als potentiële leverancier op dezelfde markt als FFT, te meer nu [A] naar eigen zeggen aan Angliss heeft uitgelegd dat hij maar twee jaar geen zaken met Angliss kan doen.
4.9. De voorzieningenrechter oordeelt daarnaast aannemelijk dat de inspanningen van [A] tot zakelijk voordeel hebben geleid. In dit kort geding is komen vast te staan dat [A] in april 2008 op de FHA-beurs contact heeft gehad met mevrouw [D]. World of Foods doet sinds 1 februari 2010 -de datum waarop het (non)relatiebeding is geëindigd- zaken met Avid, een dochteronder¬ne¬ming van Angliss. Angliss heeft na 1 februari 2010 de activiteiten in Maleisië ondergebracht in Avid, terwijl mevrouw [D], met wie [A] in april 2008 op de FHA-beurs veel contact heeft gehad, contactpersoon van Avid is.
4.10. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat [A] met zijn beurs- en avondbezoek bij Angliss willens en wetens artikel 3.1. van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden.
4.11. De voorzieningenrechter verwerpt de zienswijze van FFT dat [A] met zijn beurs- en avondbezoek bij Angliss tweemaal het relatieverbod heeft overtreden. Het diner staat in direct verband tot de beurs. [A] heeft de beursstand van Angliss op de FHA-beurs bezocht bij welke gelegenhe(i)d(en) [A] uitgenodigd is voor het diner. Gelet op dat directe verband tussen beurs- en avondbezoek en nu niet gesteld en/of gebleken is dat [A] tijdens dat diner contact heeft gehad met andere op de bijlage vermelde relaties van FFT dan Angliss, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van één overtreding. Dit betekent dat FFT ten laste van [A] over kan gaat tot het executeren voor een bedrag van € 25.000,00 behoudens het nog te bespreken beroepen van [A] op rechtsverwerking en matiging.
4.12. [A] en [B] voeren aan dat FFT haar recht heeft verwerkt om voor deze overtreding tot invordering van de boete over te gaan. Volgens [A] en [B] brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat FFT onder de gegeven omstandigheden niet zo'n twee jaar na de overtreding jegens [A] aanspraak kan maken op de verbeurde boete. De voorzieningenrechter verwerpt dit beroep op rechtsverwerking. Naar vaste rechtspraak (HR 24 april 1998, gepubliceerd in NJ 1998, 621) is uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking; daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
De omstandigheid die [A] en [B] aanvoeren, te weten dat FFT uit hoofde van de grosse van het proces-verbaal van 10 januari 2008 voor een tweede maal dezelfde executoriaal beslagen heeft doen leggen die zij kort daarvoor had opgeheven, vormt niet een zodanige bijzondere omstandigheid. De executoriale beslagen die FFT na afloop van het kort geding vonnis van 23 december 2009 heeft doen leggen betreffen de executie van de boetes vanwege de twee overtredingen van [A] ten aanzien van DPO Philippines. De executoriale beslagen die FFT op 26 juli, 9 en 10 augustus 2010 heeft doen leggen zien op de executie van de boetes vanwege het beurs- en avondbezoek van [A] op de FHA-beurs in april 2008 bij Angliss. Door [A] en [B] is erkend dat nimmer met FFT is besproken, laat staan afgesproken, dat FFT niet -voor andere overtredingen- op dezelfde goederen opnieuw beslag zou mogen laten leggen. Het opnieuw, maar op andere gronden, leggen van de executoriale beslagen door FFT levert geen misbruik van executierecht op en evenmin strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.13. [A] en [B] doen een beroep op matiging van de boete. Volgens hen zal het overeengekomen boetebedrag in een bodemprocedure worden gematigd tot nihil.
Ingevolge artikel 6:94 BW kan voor matiging van de bedongen boete slechts reden zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Naar vaste rechtspraak (recent nog HR 27 april 2007, NJ 2007, 262) brengt deze maatstaf mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de ten tijde van dit kort geding voorhanden informatie niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure de bedongen boete zal worden gematigd. De voorzieningenrechter acht daartoe doorslaggevend dat [A] willens en wetens het (non)relatiebeding heeft geschonden. De voorzieningenrechter oordeelt verder aannemelijk dat FFT schade heeft ondervonden als gevolg van de handelwijze van Leemhof. FFT heeft weliswaar niet haar zakenrelatie Angliss verloren, maar FFT is wel omzet kwijtgeraakt aan World of Foods. Angliss heeft immers na afloop van de gelding van het (non)relatiebeding haar activiteiten in een dochteronderneming ondergebracht, met welke dochteronderneming World of Foods thans zaken doet.
4.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [A] aan FFT een bedrag van € 25.000,00 is verschuldigd. FFT is gerechtigd om deze schuld op de gemeenschap te verhalen in welke [A] tot [B] staat. FFT is dan ook gerechtigd om voor haar vordering van € 25.000,00 executoriaal beslag te leggen; de executie kan voor een bedrag van € 25.000,00 gehandhaafd blijven. FFT heeft (voor de handelwijze van [A] op de FHA-beurs in april 2008) evenwel voor een bedrag van € 50.000,00 executoriaal beslag doen leggen. De rechtbank zal de door [A] en [B] gevorderde schorsing aldus toewijzen dat de executie van de in het proces-verbaal van 10 januari 2008 neergelegde vaststellingsover¬een¬komst tussen FFT en [A] wordt geschorst ten aanzien van de door FFT ingezette executie voor een bedrag van € 25.000,00 op basis van de handelwijze van [A] op de FHA-beurs in april 2008.
4.16. [A] en [B] hebben, gelet op het vorenoverwogene, niet aannemelijk gemaakt dat de gelegde executoriale beslagen voor het overige ten onrechte zijn gelegd. Er is aldus geen grond voor terugbetaling van hetgeen thans geëxecuteerd is. Evenmin is er grond voor toekenning van schadevergoeding, materieel of immaterieel, nog daargelaten dat daarvoor overigens ook geen enkele onderbouwing is gegeven. Bezien tegen deze achtergrond ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor toewijzing van een ongeclausuleerd executieverbod als is gevorderd. De overige vorderingen van [A] en [B] stranden dan ook.
4.17. [A] en [B] worden als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van FFT worden vastgesteld op € 1.079,00, zijnde € 263,00 aan vast recht en € 816,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
1. schorst de executie van de in het proces-verbaal van 10 januari 2008 neergelegde vaststellingsover¬een¬komst tussen FFT en [A] ten aanzien van de door FFT ingezette executie voor een bedrag van € 25.000,00 op basis van de handelwijze van [A] op de FHA-beurs in april 2008;
2. veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van FFT tot op heden vastgesteld op € 1.079,00;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Tangenberg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. Velsink op 15 september 2010.?