ECLI:NL:RBLEE:2010:BN6133

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106287 - KG ZA 10-226
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde schorsing van een werknemer in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de coöperatie De Friesland U.A. [eiseres] was sinds 1 april 2009 in dienst als Medisch Adviseur en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever had haar op 8 juli 2010 geschorst, wat [eiseres] aanvocht in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing onterecht was opgelegd, omdat de werkgever niet voldoende zwaarwegende gronden had aangedragen voor deze maatregel. De voorzieningenrechter wees de vordering tot wedertewerkstelling af, omdat de omstandigheden een onwerkbare situatie zouden creëren, gezien de verstoorde arbeidsrelatie tussen [eiseres] en haar leidinggevende, mevrouw [A]. De rechter concludeerde dat de werkgever had moeten volstaan met een minder zware sanctie, zoals een officiële waarschuwing, en dat het coachingstraject dat [eiseres] volgde nog niet was afgerond. De vordering tot immateriële schadevergoeding en rectificatie werd eveneens afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat de schorsing niet op zodanige wijze in de eer en goede naam van [eiseres] had ingegrepen dat dit geestelijk letsel rechtvaardigde. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 106287 / KG ZA 10-226
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaten: mrs. H.Th. Schravenmade en B.J.L. Baas te Maarssenbroek,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE DE FRIESLAND U.A.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat: mr. W.M. Veldjesgraaf te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna "[eiseres]" en "De Friesland" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiseres] heeft De Friesland in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 30 augustus 2010.
1.2. [eiseres] heeft toen gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De Friesland veroordeelt om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis in de gelegenheid te stellen om zonder enige belemmering, met toegang tot alle gebruikelijke locaties, systemen en zakelijke contacten, de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat De Friesland hiermee in gebreke blijft, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom;
II. De Friesland verbiedt om nogmaals een op hetzelfde feitencomplex gebaseerde schorsing aan [eiseres] op te leggen, zulks op straffe van een dwangsom van € 150.000,- ineens, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom;
III. De Friesland veroordeelt tot (voorlopige) vergoeding van € 10.000,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen som ten titel van vergoeding van immateriële schade die [eiseres] door de twee opgelegde schorsingen en de uitermate laakbare wijze van communicatie hierover heeft geleden en nog zal lijden;
IV. De Friesland veroordeelt tot het verzenden - binnen 48 uur na het te wijzen vonnis - van een e-mail met een navolgende inhoud aan personen die per e-mail van de schorsing van [eiseres] op de hoogte zijn gesteld, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag of dagdeel dat De Friesland nalaat aan deze veroordeling te voldoen, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom. De inhoud van de desbetreffende e-mail dient als volgt te luiden:
"Op 6 juli jl. is u namens Cöoperatie De Friesland U.A. een e-mail toegezonden waarin ten onrechte is gesteld dat:
* mw. [eiseres] geen vertrouwen zou hebben in DFZ,
* met [eiseres] diverse malen indringend gesproken zou zijn over haar functioneren en,
* externe begeleiding niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd.
Dit is onwaar. Ook hebben wij op onjuiste gronden en met voorbijgaan aan de wettelijke en CAO-regels dienaangaande mw. [eiseres] tot twee maal toe geschorst.
Wij bieden mw. [eiseres] onze oprechte excuses aan voor de onjuiste en kwetsende inhoud van deze e-mail."
V. De Friesland veroordeelt in de kosten van het geding.
1.3. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij De Friesland heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevraagde voorzieningen.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5. De voorzieningenrechter heeft op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan, welke uitspraak - samengevat - is vervat in het audiëntieblad van de terechtzitting van die datum. Dit vonnis vormt de nadere uitwerking van die uitspraak.
2. De feiten
In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [eiseres] is met ingang van 1 april 2009 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij De Friesland, in de functie van Medisch Adviseur binnen het cluster Zorginkoop. In deze functie is [eiseres] verantwoordelijk voor het bewaken van de in te kopen kwaliteit met betrekking tot de medisch specialistische zorg ten behoeve van de verzekerden van De Friesland. [eiseres] werkt gedurende 60% van haar arbeidstijd bij De Friesland en wordt daarnaast voor 40% van haar arbeidstijd gedetacheerd bij Multizorg VRZ (hierna: Multizorg), eveneens in de functie van Medisch Adviseur. De directe leidinggevende van [eiseres] bij De Friesland is mevrouw [A] (hierna te noemen: [A]), hoofd Zorginkoop Cure and Care.
2.2. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor de zorgverzekeraars 2009/2010. In artikel 6 van deze CAO is bepaald:
Werkgever heeft de mogelijkheid tot schorsing voor de tijd van ten hoogste 14 dagen, onder meer in de volgende gevallen:
* bij het vermoeden van een ernstig vergrijp
* bij ernstige of herhaalde overtredingen van interne voorschriften
* het niet (voldoende) nakomen van opgelegde verplichtingen
2.3. In juli en december 2009 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen Multizorg en [eiseres] over het functioneren van [eiseres] binnen Multizorg. In het schriftelijke verslag van deze gesprekken is onder meer vermeld:
"(…)"[X] vindt het van belang dat [eiseres] ([eiseres], toevoeging voorzieningenrechter) zorgt voor draagvlak ten aanzien van de kwaliteitsaspecten/criteria zowel binnen de werkgroep AG als in relatie tot de inkopers. De samenwerking met [Y] is een aandachtspunt waarin zowel [eiseres] als [Y] actief kijken naar verbetering. Hiertoe heeft inmiddels een gesprek plaatsgevonden.
(…)
Stand van zaken december 2009:
Ik maak me zorgen over aspect van draagvlak ten aanzien van de borging kwaliteitsaspecten binnen de Multizorg VRZ combinatie en de rol die [eiseres] hierin vervult. [eiseres] is een gedreven persoonlijkheid die een helder doel voor ogen heeft maar dit onvoldoende toetst aan haar omgeving en slecht in staat is om de 'inkooptroepen' op sleeptouw te nemen. Het resultaat is ontwijkingsgedrag bij inkopers. Door de opstelling en werkwijze van [eiseres] aarzelen inkopers om advies te vragen.
(…)
Met drie restitutieverzekeraars en drie naturaverzekeraars binnen de inkoopcombinatie is een verdere invulling van het kwaliteitsbeleid een hele opgave en vergt het balanceren tussen verschillende invalshoeken. De AG binnen Multizorg VRZ moet hierin een belangrijke rol vervullen om deze werelden met elkaar te verbinden. Naar mijn mening heeft [eiseres] onvoldoende beeld van deze belangen en volgt zij - in die zin - alleen haar medisch-inhoudelijke eigen agenda.
Na een aanvankelijk goed gesprek tussen [Y], [eiseres] en [X] over de samenwerking tussen [eiseres] en [Y] moet ik vaststellen dat hierin de afgelopen periode geen verbetering is opgetreden. Vanuit een invalshoek van senioriteit vind ik dat ik hierin meer mag verwachten van [eiseres] dan van [Y], hoewel ik haar ook heb aangesproken over haar rol in deze samenwerking. (…)"
Ook in januari en februari 2010 heeft Multizorg met [eiseres] gesproken omtrent haar functioneren.
2.4. Omstreeks begin 2010 heeft er een aanvaring plaatsgevonden tussen [eiseres] en de heer [B], voorzitter van de maatschap Cardiologie van het Medisch Centrum Leeuwarden (hierna te noemen: MCL).
2.5. Op 4 maart 2010 heeft er tussen De Friesland en [eiseres] een beoordelingsgesprek plaatsgevonden aan de hand van het doe-plan. In het doe-plan worden persoonlijke doel-, ontwikkelingsdoelstellingen geformuleerd. In het - uiteindelijk, na commentaar van de zijde van [eiseres] enigszins bijgestelde - beoordelingsverslag wordt het functioneren van [eiseres] als (ruim) voldoende aangemerkt. Het inhoudelijke functioneren als Medisch Adviseur van [eiseres] is volgens het verslag in orde. Wel wordt in het gespreksverslag geconstateerd dat [eiseres] een krachtige persoonlijkheid met een eigen mening is. Het advies zijdens De Friesland op dit punt is dat de kennis en overtuigingskracht van [eiseres] een krachtig wapen vormen, dat echter wel op de juiste manier moet worden gebruikt.
2.6. Op verzoek van Multizorg heeft op 15 maart 2010 een tripartite overleg plaatsgevonden tussen [eiseres], De Friesland en Multizorg omtrent het functioneren van [eiseres]. In dit gesprek zijn de wederzijdse verwachtingen van partijen aan de orde gekomen en is de rol van [eiseres] binnen Multizorg besproken. Verder zijn er afspraken gemaakt over het vervolg van de samenwerking.
2.7. Op 6 april 2010 is een gesprek tussen (onder meer) [eiseres] en MCL-cardioloog [B] geëscaleerd. Naar aanleiding daarvan heeft er op 13 april 2010 een gesprek plaatsgevonden tussen De Friesland en [eiseres]. In het verslag van dit gesprek staat vermeld:
"Aanleiding van dit gesprek is de escalatie van het gesprek op 6 april j,l. bij het MCL tussen [D], [B], [eiseres] [eiseres] en [E]. De relatie met het MCL staat onder druk doordat verschillende specialisten grote moeite hebben met het gedrag van [eiseres]. Het gaat hierbij vooral om de bejegening. Door de escalatie van het gesprek op 6 april is het MCL gesterkt in haar overtuiging dat zij [eiseres] niet langer als medisch adviseur, namens DFZ, over de vloer willen hebben. Het management heeft het bestuur van het MCL overtuigd dat zij alles in het werk zal stellen dat [eiseres] dit gedrag niet weer zal vertonen en terug kan keren als medisch adviseur.
[F] en [G] geven tevens aan dat [eiseres] in meerdere gevallen gedrag vertoont waardoor er problemen met specialisten ontstaan. Ze geven letterlijk aan [eiseres] niet alleen naar een ziekenhuis te willen laten gaan om schade in de relatie te voorkomen (damage control). Het gedrag van [eiseres] heeft vooral te maken met de wijze waarop [eiseres] de specialisten bejegent (ondervragingtactiek waarbij de ander zich niet met respect behandelt voelt).
[A] geeft aan dit gedrag niet acceptabel te vinden en DFZ het zich hier ook niet kan veroorloven dat er met de grootste aanbieders relationele problemen ontstaan hierdoor. Bovendien kan het ook niet zo zijn dat de accountmanagers als een oppas met [eiseres] op stap moeten gaan. [eiseres] is een professional die zich moet realiseren welk effect haar gedrag heeft op de relatie met dergelijke partners (maar ook voor haar collega's).
Afgesproken wordt dat [eiseres] een verbetertraject ingaat waarin d.m.v. een coachingstraject wordt gekeken of ze zich hierin anders kan gedragen en opstellen. Ze krijgt hiervoor 6 maanden de tijd om te laten zien (vooral bij het MCL) dat ze op een andere manier om kan gaan met de specialisten en kan werken aan positief relatiebeheer. Mocht blijken dat dit niet verandert binnen zes maanden, dan moeten we helaas een andere traject in gang zetten ten aanzien van haar contract met DFZ."
2.8. Het coachingstraject is begin mei 2010 gestart. Het coachingstraject omvat een intake en een onderzoek met betrekking tot de te coachen competenties, gevolgd door vijf driewekelijkse bijeenkomsten. Nadat de coach een onderzoeksrapport had opgemaakt, is dit rapport besproken met [eiseres] en [A] en is het coachingstraject van start gegaan. In genoemd rapport wordt gemeld dat [eiseres] zich onveilig voelt in haar werkomgeving.
2.9. Op 1 juli 2010 heeft [eiseres] bij de heer [E] - de leidinggevende van [A] - gemeld dat zij het idee had dat één van haar teamgenoten overbelast dreigde te raken. [eiseres] heeft deze melding niet bij haar eigen leidinggevende [A] gedaan. In verband daarmee heeft op 6 juli 2010 een gesprek plaatsgevonden tussen [E], [A] en [eiseres]. Naar aanleiding daarvan heeft De Friesland [eiseres] bij brief van 8 juli 2010 vrijgesteld van werkzaamheden. In deze brief deelt De Friesland onder meer mede:
"Hierbij bevestigen wij dat u per direct bent vrijgesteld om uw werkzaamheden in uw functie van Medisch Adviseur voor De Friesland Zorgverzekeraar en Multizorg VRZ te verrichten.
Het besluit om u vrij te stellen van werkzaamheden is 6 juli jl. genomen door de heer L.V.F. [E], Hoofd Zorginkoop Cure. Mevrouw [A] heeft zoals bij u bekend het gesprek vlak vóór het einde verlaten.
De directe aanleiding om met elkaar in gesprek te gaan had te maken met het feit dat u op 1 juli jl. uw direct leidinggevende, mevrouw [A], had gepasseerd, in een zakelijke kwestie. U was van mening dat uw informatie betreffende het wel en wee van een directe collega in betere handen was bij de heer [E] dan bij mevrouw [A]. U heeft de heer [E] in het genoemde gesprek niet kunnen overtuigen dat uw handelwijze niets van doen had met het gebrek aan vertrouwen van uw kant in uw direct leidinggevende.
De heer [E] heeft u toegelicht dat zijn besluit niet alleen is gebaseerd op dit voorval, maar dat er meerdere aanleidingen zijn waarop hij zijn beslissing baseert. Een aantal daarvan heeft hij u mondeling toegelicht. (…)"
2.10. [E] heeft op 6 juli 2010 te 17.58 uur een e-mailbericht verzonden aan circa 70 personen omtrent de schorsing van [eiseres]. In dit e-mailbericht staat vermeld:
"Beste collega's,
Vandaag heb ik [eiseres] [eiseres] in een gesprek met mij en [A] [A] medegedeeld dat ik haar per direct vrijgesteld heb van werkzaamheden. Reden voor dit besluit is dat ik heb moeten vaststellen dat er een gebrek aan vertrouwen is van de kant van [eiseres] richting DFZ en haar direct leidinggevende waardoor het op dit moment onmogelijk is een professionele werkrelatie te onderhouden.
Er hebben de afgelopen tijd meerdere indringende gesprekken tussen [eiseres] en mij en haar direct leidinggevende plaatsgevonden naar aanleiding van de negatieve signalen van zowel in- als externen. [eiseres] heeft naar aanleiding daarvan externe ondersteuning aangeboden gekregen en geaccepteerd om haar functioneren te verbeteren. Helaas heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd waardoor ik geen mogelijkheid zie de werkrelatie op dit moment continueren.
(…)"
2.11. [eiseres] heeft bij brief aan De Friesland van 12 juli 2010 tegen de schorsing geprotesteerd. Hierna is een gesprek tussen partijen gepland op 21 juli 2010. In de tussentijd heeft tussen [eiseres] en De Friesland overleg plaatsgevonden over het ingaan van een mediationsessie. Uiteindelijk heeft het geplande gesprek geen doorgang gevonden.
2.12. De directie van het MCL heeft De Friesland bij brief van 19 juli 2010 - kort samengevat - medegedeeld dat het vertrouwen in [eiseres] bij de Raad van Bestuur en bij zeer veel medisch specialisten van het MCL is verdwenen, dat een verdere samenwerking met [eiseres] niet goed mogelijk is en de goede verhoudingen met De Friesland onnodig onder druk zal zetten.
2.13. Bij notitie van 28 juli 2010 heeft Multizorg aan De Friesland te kennen gegeven dat er - kort samengevat - bij Multizorg geen, althans onvoldoende, vertrouwen bestaat in een verbetering van de punten van kritiek ten aanzien van het functioneren van [eiseres] binnen Multizorg.
2.14. De mediationsessie heeft op 30 juli 2010 plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren de heer [E], mevrouw [A], [eiseres] en een adviseur van [eiseres] aanwezig. De mediator heeft geconcludeerd dat een mediationtraject voor partijen geen geschikt middel is, nu [E] en [A] geen vertrouwen hebben in herstel van de samenwerking met [eiseres]. Na afloop van het mediationgesprek heeft De Friesland [eiseres] opnieuw vrijgesteld van werkzaamheden.
2.15. De Friesland heeft bij de kantonrechter te Leeuwarden een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres]. De mondelinge behandeling van dit verzoek vindt plaats op 13 september 2010.
3. De standpunten van partijen
3.1. [eiseres] stelt dat de schorsing in strijd is met de CAO, nu de CAO slechts een beperkt aantal gronden voor schorsing noemt, waartoe "een onwerkbare situatie"niet behoort. De schorsing is daarmee onrechtmatig. Dit geldt te meer, nu op basis van de CAO een schorsing voor ten hoogste veertien dagen kan worden opgelegd, aldus [eiseres]. Er is volgens [eiseres], anders dan De Friesland stelt, ook geen sprake van een onwerkbare situatie tussen haar en haar leidinggevende [A]. De vertrouwensrelatie tussen beiden is weliswaar niet optimaal, maar [eiseres] heeft een autonome functie bij De Friesland, waarin zij weinig contacten met [A] onderhoudt. Bovendien wordt [A] gedurende een belangrijk deel van haar arbeidstijd extern gedetacheerd. De Friesland heeft dan ook in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap gehandeld door [eiseres] op basis van een onwerkbare situatie te schorsen. Gelet op het vorenstaande is [eiseres] van mening dat zij door De Friesland in de gelegenheid dient te worden gesteld om haar werkzaamheden te hervatten, onder oplegging van een verbod aan De Friesland om op basis van het thans voorliggende feitencomplex tot een nieuwe schorsing over te gaan.
3.2. [eiseres] stelt voorts dat de onrechtmatige schorsingen en de wijze van communiceren hierover in brede kring (het versturen van het e-mailbericht van 6 juli 2010), maken dat zij in haar eer en goede naam is aangetast. Daarnaast is zij geschokt door de wijze waarop zij door De Friesland bejegend is. Een en ander rechtvaardigt volgens [eiseres] toekenning van een voorschot terzake immateriële schadevergoeding. Ten slotte wenst [eiseres] haar positie zoveel mogelijk te herstellen en negatieve beeldvorming over haar persoon tegen te gaan. Om die reden vordert zij een rectificatie - zoals in de dagvaarding vermeld - die aan dezelfde personen moet worden gestuurd die in eerste instantie over de schorsing van [eiseres] via de e-mail bericht hebben ontvangen.
3.3. De Friesland voert gemotiveerd verweer, waarop hierna - voor zover van belang zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen ligt besloten in de aard van deze vorderingen. Dat geldt ook voor de gevorderde immateriële schadevergoeding. Het spoedeisend belang bij toewijzing van een dergelijke schadevergoeding in kort geding als voorschot is hierin gelegen dat de functie van betaling van smartengeld tevens gelegen kan zijn in het geven van een (prompte) genoegdoening voor een eventuele inbreuk op iemands eer en goede naam of krenking van diens persoon en aldus een bijdrage leveren aan de verwerking daarvan. De procedure in kort geding kan in die zin een geschikt middel tot schadebeperking zijn.
4.2. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de werkgever krachtens de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen in beginsel gehouden is om de werknemer tot de uitvoering van diens werkzaamheden toe te laten. Dit is slechts anders indien de werkgever een voldoende zwaarwegende grond heeft om een werknemer te schorsen of als een bevel tot (weder)tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden.
4.3. De in de brief van De Friesland van 8 juli 2010 aangedragen gronden voor de schorsing van [eiseres] zijn naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaarwegend.
4.3.1. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat op het medisch-inhoudelijke vlak het functioneren van [eiseres] als Medisch Adviseur naar behoren is. Uit de gedingstukken blijkt echter dat een telkens terugkerend kritiekpunt betreft de wijze waarop [eiseres] communiceert. Houding en gedrag van [eiseres] jegens collega's en derden worden door laatstgenoemden met enige regelmaat als onwenselijk/onplezierig aangemerkt; [eiseres] is onvoldoende "omgevingsbewust". Ter verbetering van houding en gedrag van [eiseres] is daarom tussen [eiseres] en De Friesland afgesproken dat er een coachingstraject door [eiseres] zal worden doorlopen.
4.3.2. De handelwijze van [eiseres], waarbij zij haar eigen leidinggevende [A] heeft gepasseerd inzake een melding omtrent overbelasting van een directe collega en met deze melding direct naar [A]'s leidinggevende [E] is gegaan, is wellicht ongelukkig en onhandig te noemen en past binnen het - hiervoor geschetste - beeld van het onvoldoende omgevingsbewustzijn van [eiseres]. Voornoemde handelwijze rechtvaardigde evenwel niet de zware sanctie van schorsing van [eiseres]. Het coachingstraject - waarin verbetering van houding en gedrag van [eiseres] nu juist centraal stonden - was op dat moment ook nog niet afgerond. De Friesland had in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter met een minder zware sanctie, zoals het geven van een (officiële) waarschuwing kunnen en moeten volstaan. Daarnaast is - gelet op de betwisting daarvan door [eiseres] - onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] in het gesprek met [E] en [A] op 6 juli 2010 te kennen heeft gegeven dat zij geen enkel vertrouwen meer had in verdere samenwerking met De Friesland, althans haar direct leidinggevende [A].
4.3.3. Daarmee is de schorsing van [eiseres] door De Friesland onrechtmatig en in beginsel zou er dan ook reden zijn om de vordering tot wedertewerkstelling toe te wijzen.
4.4. Desalniettemin zal, gelet op de omstandigheden van het geval, de gevorderde wedertewerkstelling worden afgewezen, omdat op korte termijn de behandeling plaatsvindt van het door De Friesland ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] (vgl. HR 18 maart 1988, NJ 1988, 510). Voorshands kan niet worden uitgesloten dat de kantonrechter dit ontbindingsverzoek zal toewijzen, gelet op de verstoorde arbeidsverhouding (de vertrouwensbreuk) tussen [eiseres] en haar directe leidinggevende, mevrouw [A]. Het antwoord op de vraag aan wie deze vertrouwensbreuk te verwijten valt, is in dit kort geding niet relevant. De Friesland heeft voorts gesteld dat zij [eiseres] niet tijdelijk in een andere functie te werk kan stellen, waarbij [eiseres] niet te maken heeft met mevrouw [A] als leidinggevende. Daarnaast heeft de directie van het MCL - een belangrijke partner van De Friesland - bij brief van 19 juli 2010 aan De Friesland kenbaar gemaakt dat het vertrouwen in verdere samenwerking met [eiseres] is verdwenen. Ten slotte heeft ook Multizorg VRZ, bij welke organisatie [eiseres] gedeeltelijk gedetacheerd is, bij brief van 28 juli 2010 aan De Friesland twijfels geuit omtrent het voldoende verbeteren van het functioneren van [eiseres]. Onder al deze omstandigheden leidt een bevel tot wedertewerkstelling, in afwachting van de uitkomst van de ontbindingsprocedure, naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot een onwerkbare situatie.
4.5. Omtrent het thans voorliggende feitencomplex en de daarop gebaseerde schorsing wordt in deze uitspraak een oordeel gegeven. Derhalve bestaat er geen belang bij een verbod op het nogmaals opleggen van een schorsing op basis van hetzelfde feitencomplex. De daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.
4.6. Dat [eiseres] zich gekwetst voelt door de handelwijze van De Friesland met betrekking tot de schorsing, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Niet aannemelijk is echter dat [eiseres] op zodanige wijze in haar eer en goede naam is aangetast en in haar persoon is gekrenkt, dat sprake is van geestelijk letsel, waardoor toewijzing van immateriële schadevergoeding - in kort geding - gerechtvaardigd zou zijn. De betreffende vordering wordt afgewezen.
4.7. De gevorderde rectificatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toewijsbaar, nu de gewenste inhoud van de rectificatie neerkomt op het rechtzetten van vermeend onware feiten. De (on)juistheid van die feiten is evenwel nog niet vast komen te staan. In deze kort geding procedure bestaat geen gelegenheid voor (verdere) bewijslevering op dit punt. Bovendien kan het aanbieden van excuses, nu daarvoor geen juridische grondslag bestaat, niet in rechte worden afgedwongen.
4.8. De gevraagde voorzieningen zullen derhalve worden geweigerd.
4.9. Gelet op het hiervoor overwogene bestaat er aanleiding om de proceskosten te compenseren als hierna te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorzieningen;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 31 augustus 2010.?
fn 343