zaaknummer / rolnummer: 104373 / HA ZA 10-389
Vonnis van 25 augustus 2010
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen de ABN AMRO,
advocaat mr. D.K. Greveling, kantoorhoudende te Hilversum,
1. [A],
wonende te Leeuwarden,
advocaat mr. H.J. Pellinkhof, kantoorhoudende te Assen,
2. [B],
wonende te Leeuwarden,
gedaagden,
hierna te noemen [A] respectievelijk [B] en tezamen te noemen [A] c.s.,
1. De procedure
1.1. De zaak is bij vonnis d.d. 9 april 2010 onder nummer 289836 door de kantonrechter te Leeuwarden verwezen naar de sector civiel, afdeling handel van de rechtbank te Leeuwarden.
1.2. Bij exploit tot oproeping na verwijzing van 19 april 2010 heeft de ABN AMRO [A] c.s. opgeroepen om verder te procederen voor deze rechtbank.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] c.s. hebben bij de ABN AMRO een bankrekening geopend met een bepaalde kredietlimiet. Zij hebben de kredietlimiet overschreden. Op 17 december 2007 vertoonde de bankrekening een debetstand van € 10.923,33 en ABN AMRO heeft op dat moment het debetsaldo opgeëist.
2.2. Krachtens de op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden van de ABN AMRO zijn [A] c.s. vertragingsrente van 11,8 % per jaar verschuldigd.
2.3. Na aanmaning door Incassade Oordijk, de incassogemachtigde van de ABN AMRO, hebben [A] c.s. een bedrag van in totaal € 225,- voldaan.
2.4. Bij brief van 1 oktober 2008 heeft Incassade Oordijk het volgende aan [B] bericht:
"Inzake ABN AMRO Bank N.V. te AMSTERDAM kunnen wij u meedelen dat uw verzoek tot finale kwijting akkoord is bevonden door onze opdrachtgever.
Wij verzoek u per omgaande 60 % van de totale vordering aan ons over te maken. Het bedrag dat u dient over te maken is € 6.882,37."
2.5. Hierop is geen betaling door [B] gevolgd. Bij brief van 20 maart 2009 heeft Incassade Oordijk [B] bericht hem te zullen dagvaarden als hij niet binnen 10 dagen een voor beide partijen acceptabele betalingsregeling zou treffen.
2.6. In mei 2009 heeft [A] een verzoek om regeling van schulden bij het GKB ingediend en in juni 2009 heeft [B] hetzelfde gedaan.
3. De vordering
3.1. De ABN AMRO vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] c.s. hoofdelijk zal veroordelen om aan de ABN AMRO te betalen, des dat de één betalende de ander ten opzichte van de ABN AMRO is bevrijd, de verschuldigde som van € 11.409,02 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 11,8 % per jaar daarover vanaf 6 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening, en tevens [A] c.s. zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De ABN AMRO heeft het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd. [A] c.s. hebben een niet toelaatbaar debetsaldo laten ontstaan op hun bankrekening. De ABN AMRO heeft het debetsaldo, dat op dat moment € 10.923,33 bedroeg, op 17 december 2007 opgeëist. Tot aan 24 juli 2009 zijn [A] c.s. op grond van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden over dit bedrag een rente verschuldigd van € 710,69. Na aanmaning en ingebrekestelling hebben [A] c.s. een bedrag van € 225,00 aan de ABN AMRO voldaan maar zij blijven in gebreke met de betaling van het resterende bedrag ad € 11.409,02.
3.3. [A] c.s. voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt vast dat zich na verwijzing voor [B] geen advocaat heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat, waar [B] rechtsgeldig is verschenen in de procedure bij de kantonrechter, hij ook na verwijzing wordt beschouwd als in de procedure te zijn verschenen, nu vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen na verwijzing geldig blijven en voor de dagvaardingsprocedure de ongeschreven rechtsregel 'Eens verschenen, blijft verschenen' geldt.
4.2. [A] c.s. hebben ten verwere aangevoerd dat zij weliswaar het gevorderde bedrag aan de ABN AMRO verschuldigd waren, maar dat de ABN AMRO akkoord is gegaan met het voorstel van [B] om 60 % van de hoofdsom te betalen onder finale kwijting van [B] en vrijwaring van [A].
4.3. De ABN AMRO heeft erkend dat zij op 1 oktober 2008 akkoord is gegaan met een voorstel van [B] om 60 % van de hoofdsom te voldoen, maar betwist dat dit voorstel ook betrekking had op [A] en strekte tot vrijwaring van [A]. Voorts betoogt ABN AMRO dat [B] nooit betaling heeft verricht en dat Incassade Oordijk in oktober 2008 en december 2008 tevergeefs heeft geprobeerd om contact te krijgen met [B] en dat [B] evenmin heeft gereageerd op brieven van 2 februari 2009 en 20 maart 2009, zodat de ABN AMRO ervan uit mocht gaan dat het voorstel was komen te vervallen.
4.4. De rechtbank overweegt dat tussen partijen vaststaat dat Incassade Oordijk namens ABN AMRO op 1 oktober 2008 het voorstel van [B] heeft geaccepteerd. De ABN AMRO heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het voorstel van [B] op het moment van acceptatie reeds was ingetrokken. [B] heeft echter niet voldaan aan de voorwaarde die ABN AMRO aan de acceptatie had verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bewoordingen van de brief van Incassade Oordijk namelijk bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat ABN AMRO Bank het voorstel tot finale kwijting accepteerde op voorwaarde dat [B] "per ommegaande" 60 % van de totale vordering aan Incassade Oordijk zou overmaken. Waar tussen partijen vaststaat dat [B] ruim een half jaar na dagtekening van deze brief de daarin genoemde 60 % van de totale vordering nog altijd niet aan Incassade Oordijk/ABN AMRO had voldaan, heeft [B] niet voldaan aan de door ABN AMRO aan de acceptatie verbonden voorwaarde, zodat er geen overeenkomst tussen hen bestaat inzake finale kwijting tegen betaling van 60 % van de totale vordering.
4.5. De rechtbank volgt [A] c.s. niet in hun stelling dat de ABN AMRO thans alsnog akkoord zou moeten gaan met betaling van 60 % van de totale vordering tegen finale kwijting. [A] c.s. hebben geen rechtsgrond aangevoerd waar een dergelijke verplichting voor ABN AMRO uit voort zou vloeien. Het enkele feit dat zij eerder akkoord zijn gegaan met een dergelijk voorstel maakt niet dat zij dat thans opnieuw zouden moeten doen.
4.6. Ten aanzien van het verweer van [A] c.s. dat de ABN AMRO haar zorgplicht jegens [A] heeft geschonden, omdat [A] geen enkele bron van inkomsten had bij het aangaan van de overeenkomst en het aangaan van de overeenkomst voor haar daarom financieel niet verantwoord was, overweegt de rechtbank als volgt.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat voor zover [A] c.s. stellen dat de overeenkomst vanwege de schending van de zorgplicht nietig is dan wel vernietigbaar is, deze stelling faalt, omdat [A] c.s. onvoldoende hebben gesteld op basis van welke rechtsregel schending van de zorgplicht leidt tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de overeenkomst.
4.8. In het onderhavige geval betreft de aard van de overeenkomst een reguliere rekening-courant overeenkomst waarbij een kredietlimiet is overeengekomen. Een bank voldoet bij het aangaan van een kredietovereenkomst aan haar zorgplicht wanneer zij voor het sluiten van de overeenkomst de kredietwaardigheid van de kredietnemer heeft gecontroleerd en zij de BKR toets heeft verricht. De aard van dit type overeenkomst geeft geen aanleiding tot het aannemen van een zwaardere zorgplicht. Het betreft hier immers een relatief risicoloos en eenvoudig financieel product, waarbij de rechten en plichten duidelijk uit de overeenkomst blijken en op voorhand vaststaan.
4.9. [A] heeft onbetwist gesteld dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst geen inkomen had. Ook is onweersproken dat [A] wegens haar vele schulden inmiddels schuldhulpverlening heeft gezocht bij de GKB. De ABN AMRO heeft niet gesteld dat zij voor het sluiten van de overeenkomst de inkomensgegevens van [A] heeft gecontroleerd en een BKR toets heeft verricht, noch heeft zij andere feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zij er bij het aangaan van de overeenkomst vanuit kon gaan dat [A] kredietwaardig genoeg was om een dergelijke overeenkomst, waarbij zij zich hoofdelijk aansprakelijk stelde voor de betaling van een eventuele kredietschuld, aan te gaan.
4.10. Gelet hierop is de ABN AMRO tekortgeschoten in haar bovenbedoelde zorgplicht die zij jegens [A] in acht had te nemen. Dit tekortschieten van de ABN AMRO in de precontractuele fase moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen jegens [A]. Uit dien hoofde is de ABN AMRO aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [A] ondervonden nadeel. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [A] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot het sluiten van de rekening-courant overeenkomst met de mogelijkheid tot het opnemen van krediet tot een bepaalde kredietlimiet, terwijl zij geen inkomsten had waarvan zij een (mogelijke) kredietschuld zou kunnen aflossen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel.
4.11. Gelet op alle omstandigheden van het geval en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verdeelt de rechtbank het totale nadeel aldus, dat 50 % ervan voor risico en rekening komt van ABN AMRO en 50 % voor risico en rekening van [A]. Het in aanmerking te nemen totale nadeel bestaat in dit geval uit de debetstand die de rekening vertoonde op het moment dat het debetsaldo door de ABN AMRO werd opgeëist, te weten € 10.923,33, waarvan 50 % voor rekening komt van [A]. De vordering van de ABN AMRO is wat [A] betreft derhalve slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 5.461,66, vermeerderd met de contractuele rente van 11,8 % daarover. Deze rente bedraagt tot aan de dag der dagvaarding € 242,84 (50 % van € 485,69, het rentebedrag dat naar de ABN AMRO onweersproken heeft gesteld na de gedane betaling van € 225,00 tot aan de dag der dagvaarding nog verschuldigd is).
4.12. Het vorenstaande dient tot de conclusie te leiden dat de vordering van de ABN AMRO ten aanzien van [B] volledig toewijsbaar is en ten aanzien van [A] slechts toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.704,51 (€ 5.461,665 + € 242,845), vermeerderd met de rente daarover vanaf datum dagvaarding. Dit brengt met zich dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [A] c.s. beperkt wordt tot het bedrag dat [A] verschuldigd is. Voor het meerdere, € 5.704, 51 (50 % van € 10.923,33 + 50 % van € 485,69) te vermeerderen met de contractuele rente daarover vanaf datum dagvaarding, kan enkel [B] worden aangesproken. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
4.13. [A] c.s. zullen, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De door ABN AMRO gemaakte kosten in verband met het uitbrengen van de dagvaardingen in de procedure voor de sector kanton, blijven voor rekening van de ABN AMRO, nu zij de zaak ten onrechte bij de sector kanton heeft aangebracht. De proceskosten aan de zijde van de ABN AMRO worden met inachtneming hiervan vastgesteld op:
- explootkosten € 101,93
- vast recht 317,00
- salaris advocaat 904,00 2 punten × tarief € 452,00).
Totaal € 1.322,93
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk tot betaling aan de ABN AMRO van een bedrag van € 5.704,51, te vermeerderen met de contractuele rente van 11,8 % per jaar daarover vanaf 6 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt [B] tot betaling aan de ABN AMRO van een bedrag van € 5.704,51, te vermeerderen met de contractuele rente van 11,8 % per jaar daarover vanaf 6 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
5.3. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de ABN AMRO tot op heden vastgesteld op € 1.322,93;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst af het meer of andere gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2010.?