Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [X] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.2 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3 De opleiding die [X] wenst te volgen is een zogenoemde fixusopleiding. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder e, van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (hierna: de Regeling) wordt hier onder verstaan een opleiding waarvoor krachtens artikel 7.53 of artikel 7.56 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) een toelatingsbeperking geldt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder f, van de Regeling wordt onder gegadigde verstaan degene die zich als student voor de eerste maal voor de propedeutische fase van een bepaalde opleiding wil laten inschrijven. Ingevolge artikel 6 van de Regeling -voor zover hier van belang- is bepaald dat de aanmelding voor een fixusopleiding geschiedt vóór 15 mei.
3.4 Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalt dat de gegadigde die zich heeft aangemeld, vóór 23 juni aan de minister een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst zendt. Indien de gegadigde voor dit tijdstip niet over dit bewijsstuk beschikt, verklaart hij schriftelijk aan de minister om welke reden toezending van dit bewijsstuk op een later tijdstip geschiedt. Dit volgt uit artikel 7, derde lid, van de Regeling. Na toepassing van het derde lid zendt de gegadigde aan de minister vóór 5 juli een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst behorend bij een in Nederland behaald diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen voortgezet onderwijs. Dit volgt uit artikel 7, vierde lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
3.5 Artikel 11 van de Regeling bepaalt dat indien de gegadigde niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan aan de bepalingen van paragraaf 3 van dit hoofdstuk, de aanmelding als vervallen wordt beschouwd.
3.6 De stukken die volgens [X] op zaterdag 3 juli 2010 ter post zijn bezorgd, zijn niet aangetekend verzonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [X] daarmee het risico van het niet ontvangen door de DUO van de stukken en het niet kunnen leveren van het bewijs dat de stukken tijdig, dat wil zeggen vóór 5 juli 2010, ter post zijn bezorgd, aanvaard (vgl. LJN: BN3186). De enkele verklaring van [X] dat zij de stukken op zaterdag 3 juli 2010 ter post heeft bezorgd, is onvoldoende om door haar aannemelijk gemaakt te achten dat de stukken op die dag ter post zijn bezorgd. Dat in de brochure op pagina 11, onder het kopje "Handige tips", niet is geadviseerd de stukken per aangetekende post te verzenden, kan [X] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet baten. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een aankomend student, zoals [X], om er zorg voor te dragen dat de voor een aanmelding en de verdere (selectie)procedure noodzakelijke gegevens de DUO tijdig bereiken. Wanneer er voor gekozen wordt dergelijke stukken niet aangetekend te verzenden en deze vervolgens niet worden ontvangen door de instelling voor wie zij bestemd zijn, is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van de verzender komt. Dat de periode tussen de datum waarop [X] haar diploma en bijbehorende cijferlijst in ontvangst heeft genomen en de uiterste datum waarop deze stukken ingezonden hadden moeten worden betrekkelijk kort is, doet hier niet aan af. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er op dat [X], na op 27 juni 2010 vernomen te hebben dat zij was geslaagd, bij haar school een voorlopige cijferlijst had kunnen opvragen en een bewijs dat zij was geslaagd voor de HAVO om deze stukken alvast in te zenden.
3.7 De voorzieningenrechter oordeelt verder dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van [X] (al dan niet tezamen met verzoekster en/of [naam stiefvader]), alvorens te beslissen op het bezwaarschrift. Nu [X] de stukken niet per aangetekende post heeft verzonden, de verzending ook overigens niet aannemelijk is gemaakt en verweerder niets heeft ontvangen, kon verweerder afzien van een hoorzitting. Hierbij komt dat, indien de verlangde stukken niet, althans niet tijdig, zijn ingezonden, de aanmelding als vervallen wordt beschouwd. Een nadere belangenafweging vindt in zo'n situatie niet plaats. Een hoorzitting waarbij [X] haar belang bij een voortzetting van de selectieprocedure, ondanks het niet hebben voldaan aan de termijn voor inzending van de benodigde stukken, had willen onderstrepen, had het vervallen van de aanmelding derhalve niet kunnen voorkomen.
3.8 Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Regeling, verweerder de aanmelding van [X] terecht heeft ingetrokken. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding, zodat het verzoek wordt afgewezen.