zaaknummer / rolnummer: 106151 / KG ZA 10-218
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2010
1. de vereniging
BELANGENVERENIGING DE BURD,
gevestigd te Leeuwarden,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE VERENIGING TOT EXPLOITATIE VAN WONINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OVERZETVEER DE BIRD W.A.,
gevestigd te Grou,
3. de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN SUDER BURD,
gevestigd te Bloemendaal,
eiseressen,
advocaat: mr. I. van der Meer te Leeuwarden,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BOARNSTERHIM,
zetelend te Grou,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Bauman te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna "De Burd c.s." en "de gemeente" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De Burd c.s. hebben de gemeente in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 4 augustus 2010.
1.2. De Burd c.s. hebben toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair, met terugwerkende kracht tot het moment van inwerkingtreding buiten werking stelt de navolgende verordeningen en onderdelen van verordeningen:
- Verordening op de heffing en invordering van veergeld 2010, zoals vastgesteld op 15 december 2009 en in werking getreden op 1 januari 2010;
- Beheerverordening veerpont De Burd, zoals vastgesteld op 15 december 2009 en in werking getreden op 1 januari 2010;
- Artikel 4 lid 2 en artikel 4 lid 4 van de Verordening op de heffing en invordering van veergeld 2009, zoals vastgesteld op 26 mei 2009 en in werking getreden op 1 juni 2009;
- Artikel 3 lid 1 onder a. als genoemd onder artikel I van de Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van veergeld in de gemeente Boarnsterhim, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2001, nummer 3.2., laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 november 2007, nummer 2.2., zoals vastgesteld op 18 december 2007 en in werking getreden op 1 januari 2008;
alsmede de gemeente verplicht vervolgens de overeenkomst na te leven als omschreven in nummers 33, eerste tabel en 34, eerste vier alinea's van de dagvaarding;
II. Subsidiair, de gemeente beveelt, dat zij binnen twee weken na betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis de navolgende verordeningen en onderdelen van verordeningen met terugwerkende kracht tot het moment van inwerkingtreding buiten toepassing laat:
- Verordening op de heffing en invordering van veergeld 2010, zoals vastgesteld op 15 december 2009 en in werking getreden op 1 januari 2010;
- Beheerverordening veerpont De Burd, zoals vastgesteld op 15 december 2009 en in werking getreden op 1 januari 2010;
- Artikel 4 lid 2 en artikel 4 lid 4 van de Verordening op de heffing en invordering van veergeld 2009, zoals vastgesteld op 26 mei 2009 en in werking getreden op 1 juni 2009;
- Artikel 3 lid 1 onder a. als genoemd onder artikel I van de Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van veergeld in de gemeente Boarnsterhim, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2001, nummer 3.2., laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 november 2007, nummer 2.2., zoals vastgesteld op 18 december 2007 en in werking getreden op 1 januari 2008;
alsmede de gemeente verplicht vervolgens de overeenkomst na te leven als omschreven in nummers 33, eerste tabel en 34, eerste vier alinea's van de dagvaarding;
III. Meer subsidiair, iedere voorziening treft die de voorzieningenrechter dienstig acht;
IV. alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag ten gunste van De Burd c.s. voor elke dag dat de gemeente in gebreke blijft aan het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te voldoen;
V. de gemeente veroordeelt in de kosten van het geding.
1.3. De gemeente heeft voorafgaand aan de terechtzitting een conclusie van antwoord
ingediend, waarin zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van De Burd c.s., met
hoofdelijke veroordeling van De Burd c.s. - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het
geding.
1.4. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de
advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van pleitnotities.
1.5. Partijen hebben producties overgelegd.
1.6. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1. De Burd is een eilandje nabij Grou dat een oeververbinding met de vaste wal heeft door middel van een veerpont over het Prinses Margrietkanaal. In 1938 is besloten tot de aanleg van het Prinses Margrietkanaal. Op verzoek van de (toenmalige) gemeente Idaerderadeel, later opgegaan in de gemeente Boarnsterhim, kwam dit kanaal dicht langs Grou te lopen. Als gevolg daarvan is De Burd ontstaan. De veerpont vormt de enige verbinding tussen De Burd en de vaste wal.
2.2. De leden van De Burd c.s. zijn eigenaar, huurder of gebruiker van registergoederen op De Burd. De Burd c.s. behartigen onder meer de belangen van degenen die regelmatig gebruik maken van de veerpont naar Grou v.v.
2.3. In 1956 is op De Burd een ontsluitingsweg naar de veerpont aangelegd. Ook is toen op initiatief van het bevoegde waterschap een nieuwe motorveerpont aangeschaft, mede gefinancierd door het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Idaerderadeel. In dat jaar is door de gemeente Idaerderadeel tevens besloten om de bediening en het onderhoud van de pont voor haar rekening te nemen. In 1960 heeft de gemeente Idaerderadeel de betreffende motorveerpont gekocht voor het symbolische bedrag van f 1,-.
2.4. De gemeente Idaerderadeel heeft in 1969 een verordening vastgesteld waarin de vaartijden van de pont zijn teruggebracht en waarin is bepaald dat de bedienings- en onderhoudskosten van de pont geheel ten laste van de gemeente blijven.
2.5. In 1979 is wederom een nieuwe motorveerpont aangeschaft, waarvan de kosten werden gedeeld door het waterschap, het Rijk, de provincie Fryslân en de leden van de Vereniging tot exploitatie van woningen ten behoeve van het overzetveer De Bird (eiseres sub 2). De pont is vervolgens door de gemeente Idaerderadeel aangeschaft voor het symbolische bedrag van f 1,-. Deze veerpont verzorgt nog steeds de verbinding tussen Grou en De Burd.
2.6. Vóór 1998 stelden de bewoners van De Burd en de pontschipper in gezamenlijk overleg de vaartijden en -tarieven vast. Er was toen geen sprake van gemeentelijke verordeningen terzake. De vaartijden van de veerpont zijn in 1998 beperkt tot 96 uur per week. Tot begin 1998 hebben de bewoners van De Burd buiten de vaartijden van de pont gebruik gemaakt van roeischouwtjes voor de verbinding naar de vaste wal. In verband met het toenemende scheepvaartverkeer op het Prinses Margrietkanaal hebben de gemeente en de provincie uit veiligheidsoogpunt geconcludeerd dat het heen en weer varen met de roeischouwtjes niet langer verantwoord was.
2.7. Om die reden hebben de gemeente en De Burd c.s. op 21 maart 1998 een convenant gesloten, waarin de vaartijden van de veerpont met 22 uur per week zijn uitgebreid. In de considerans van het convenant is onder meer bepaald:
dat beide partijen uitspreken te streven naar een duurzame regeling, door de verenigingen beschouwd als een periode van minimaal 10 jaar, waarbij beide partijen zich actief zullen inspannen een zo gunstig mogelijke exploitatie van de pont De Burd te realiseren.
In het convenant zijn bedieningstijden opgenomen, alsmede een tarievenstelsel. In artikel 5 van het convenant is bepaald dat beide partijen het convenant kunnen opzeggen per aangetekende brief met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar.
2.8. Voorts is op 3 december 2002 een overeenkomst tussen de provincie en de gemeente gesloten, waarin is bepaald dat de gemeente van de provincie met ingang van 1 januari 2002 een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van de veerpont ontvangt. Ook nu ontvangt de gemeente nog steeds deze tegemoetkoming.
2.9. In 2003 is na overleg tussen de gemeente en De Burd c.s. een bijlage bij het convenant totstandgekomen, waarbij de vaartijden zijn aangepast.
2.10. In het voorjaar van 2005 heeft de gemeente het plan opgevat om te bezuinigen op de veerpont. Op 18 november 2005 heeft (daarover) overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en De Burd c.s. In het verslag van deze bijeenkomst staat onder meer vermeld:
(…)
5. Uitwisseling mogelijkheden invulling bezuinigingen
[A] (ambtenaar van de gemeente Boarnsterhim, toevoeging voorzieningenrechter) legt de opdracht van de raad uit: 10% tariefsverhoging cumulatief over de periode 2006-2007-2008. Daarnaast 10 uur vermindering vaartijden. De heer [B] (vertegenwoordiger De Burd c.s., toevoeging voorzieningenrechter) stelt een duurzame regeling voor van 10 jaar, vastgelegd in een contract met een open einde regeling. [A] wijst erop dat men eerst uitgaat van de periode 2006-2007-2008 (dit is ook de periode van de meerjarenbegroting), maar dat hij zich kan voorstellen dat men naar een langere periode wil om de discussie niet telkens te moeten herhalen.
(…)
De heer [B] herhaalt nog eens zijn mening dat het uitgangspunt van het convenant was om naar een duurzame oplossing te zoeken. Hij is bang voor 'salami-tactiek' en voor willekeur van de raad. Men moet voor 2009 en later met een aanvulling op het convenant komen.
(…)
De heer [X] (vertegenwoordiger De Burd c.s., toevoeging voorzieningenrechter) vraagt zich af of de periodieke tariefsverhoging van 10% doelbewust toegerekend is op de 20.000 euro. Mevrouw [C] (de wethouder, toevoeging voorzieningenrechter) ontkent dit. Men moet het zien in de context van de discussie over en weer. Men moet elkaar hetzelfde kader meegeven en daarna de discussie voor langere tijd afsluiten. De heer [X] wijst op de mogelijke invloed van een nieuwe raad of een nieuw college. Mevrouw [C] stelt voor om de duurzaamheid in het convenant vast te leggen.
(…)
Mevrouw [C] heropent de vergadering en geeft het woord aan de heer [B]. De heer [B] formuleert een aantal uitgangspunten.
- Ten eerste moeten de uren zoals die nu zijn qua aantal en tijdstippen bestendigd worden.
- Ten tweede heeft men een duurzaam contract met open einde zonder opzegtermijn op het oog.
- Ten derde wordt een tariefsverhoging van 30% vastgesteld met ingang van 1 januari 2006. In de volgende jaren vindt er indexering plaats.
(…)
Mevrouw [C] vindt de uitgangspunten prima.
(…)
[A] vindt het voorstel een goede basis om mee aan het rekenen te slaan. Hij stelt voor om het eerst in eigen kring door te nemen en vervolgens het daaruit voortgekomen stuk te mailen om het dan met de heren [D] en [X] te bespreken. Men spreekt af om dit overleg in de laatste week van november te houden en om op zaterdag 3 december om 9 uur in het gemeentehuis het Burdoverleg aangaande deze zaak voort te zetten.
(…)
6. Conclusies
Mevrouw [C] stelt dat de conclusies en afspraken al voldoende in het voorgaande aan bod gekomen zijn. Zij antwoordt op de vraag van de heer [B] dat er een redelijke grond van haalbaarheid in het voorstel zit. De gemeente wil er ook voor een langere periode vanaf zijn.
2.11. Op 3 december 2005 heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden tussen de gemeente en De Burd c.s. In het kader daarvan is afgesproken dat de heer [A] van de gemeente en de heer [D] namens De Burd c.s. een document zullen opstellen dat als appendix bij het convenant zal worden gevoegd. In het verslag van het overleg staat te dien aanzien vermeld:
(…)
02. Om de taakstelling te halen zullen alle Burd-organisaties min of meer (mede) verantwoordelijk zijn voor het halen van de taakstelling door hun achterban te overtuigen van de nieuwe opzet van abonnementen en het afnemen daarvan.
De Burd organisaties hechten eraan dat er een document komt dat de achtergrond en de overwegingen voor de maatregel uit de doeken doet. Er wordt besloten dat de heer [A] en de heer [D] een document opstellen en dat via de mail een en ander afgestemd wordt.
(…)
05. Het huidige convenant blijft bestaan. Dit geeft de gemeente de gelegenheid te onderzoeken naar een alternatieve verbinding. Een en ander in overleg met de provincie en het rijk.
(…)
Mevrouw [C] beklemtoont dat de gemeente de band Grou-de Burd wil behouden. Naar de politiek zal duidelijk gemaakt worden dat de 10 uren onderdeel zullen zijn van het onderzoek. Het convenant blijft onveranderd bestaan.
(…)
2.12. In een door de heer [B] van De Burd c.s. opgesteld verslag van de bespreking met de gemeente van 3 december 2005 wordt vermeld:
Door de heren [A] (gem. Boarnsterhim) en [voornaam] [D] zal een document opgesteld worden om voor de toekomst vast te leggen welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan deze nieuwe appendix van het convenant. Bij de gebruikers heerst anders de vrees dat over een aantal jaren, wanneer de huidige betrokkenen niet meer aan dat overleg deelnemen, de juiste achtergronden en overwegingen verloren zullen gaan. Dit document zou de gebruikers van dienst kunnen zijn indien na een aantal jaren de gemeente opnieuw de bestaande afspraken wil openbreken.
2.13. Naar aanleiding van het vervolgoverleg is een startnotitie d.d. 5 januari 2006 geschreven door de gemeente en de De Burd c.s. In deze startnotitie wordt vermeld:
Overleg gemeente en Burdorganisaties
Op 18 november en 3 december 2005 zijn een tweetal overleggen gehouden tussen gemeente en De Burd organisaties. Op basis van deze twee overleggen is consensus bereikt ten aanzien van de tarieven en ten aanzien van de vaaruren. Kortweg komt het hier op neer:
- versimpeling van abonnementen/overzetten
- in stand houden van de huidige vaartijden
- realiseren taakstelling overeengekomen bezuiniging door verplichte afname abonnement
- het huidige convenant blijft bestaan
- onderzoek naar alternatieve verbinding een en ander in overleg met provincie, rijk en EU (gelden)
Afspraak is gemaakt een startdocument te maken waarmee in januari 2006 de Burd organisaties overleg met hun achterban kunnen voeren en wat de gemeente zal gebruiken om tot een raadsvoorstel te komen.
(…)
Van alle Burd organisaties wordt verwacht dat zij de overeengekomen afspraken naar aanleiding van de eerder vermelde overleggen willen verdedigen naar hun achterban waarbij de oplossing is, een regeling met een algemeen verplichtend karakter.
Een algemeen verplichtend karakter waar iedere vaste en recreatieve bewoner (daaronder tevens begrepen eigenaren van onroerend goed en recreatieve woonboten) aan mee doet, verhoogt in grote mate het draagvlak om tot een duurzame regeling te komen zowel vanuit de gemeente als de Burdorganisaties. Vanuit de gemeente (B&W) zal op basis hiervan dan ook een voorstel aan de commissie en raad worden voorgelegd waarbij nadrukkelijk aangegeven zal worden dat consensus tussen alle partijen is bereikt, dat iedere vaste en recreatieve bewoner, aangesloten bij de drie verenigingen, bereid is mee te werken aan het verplicht afnemen van een voor hem/haar geldend abonnement en dat er sprake is van een duurzame regeling. Indien alle partijen zich hier achter scharen komt de realisatie van de gemaakte afspraken dichterbij. Het woord is dan daarna aan de commissie respectievelijk de raad.
2.14. Vervolgens hebben burgemeester en wethouders een raadsvoorstel geschreven ten behoeve van de commissievergadering van 28 februari 2006 en de raadsvergadering van 14 maart 2006. In het raadsvoorstel staat onder meer vermeld:
(…) Overleg met de Burd organisaties op 18 november
Op 18 november is er overleg gepleegd met de Burd organisaties (zie verslag). In dit overleg is de richting besproken zoals verwoord in de commissie BM 28 september.
De Burd organisaties hebben tijdens dit overleg een alternatief voorstel naar voren gebracht, te weten:
- de vaartijden qua aantallen en tijdstippen bestendigen.
- een tariefsverhoging van 30% per 1 januari 2006 en de volgende jaren een indexering conform het convenant.
- een duurzaam contract met open einde zonder opzegtermijn.
Op basis van dit voorstel is vanuit de gemeente een en ander doorgerekend. (…) Deze rekensessie is vervolgens doorgesproken met een beperkte afvaardiging van de Burd organisaties ter voorbereiding van een vervolg bespreking op 3 december 2005.
Overleg met de Burd organisaties op 3 december
De volgende afspraken zijn gemaakt in dit overleg
- het aantal soorten abonnementen wijzigt
- knipkaarten zullen als mogelijkheid worden meegenomen in het overzicht van de abonnementen en losse verkoop kaarten
- verplichte afname abonnementen voor alle bewoners, de Burd organisaties zullen hun achterban overtuigen van de noodzaak om akkoord te gaan met een verplichte afname
- huidige convenant blijft bestaan, dit geeft de gemeente de gelegenheid te onderzoeken naar een alternatieve verbinding
- de vaartijden blijven ongewijzigd
- onderzoek naar een aanvoudig systeem van controle
- onderzoek naar de kosten van toerekening pont
Op basis van bovenstaande afspraken is een document (startnotitie alsmede overzicht abonnementen en tarieven) gemaakt ten behoeve van de bespreking met de achterban van De Burd organisaties. Deze besprekingen zijn in de maand januari 2006 gevoerd. Iedere Burd organisatie heeft schriftelijk mededeling gedaan van de uitkomst.
(…)
Conclusie
Concluderend kan worden gesteld dat alle drie organisaties het gezamenlijk voorstel zoals dat is ontwikkeld door zowel de Burd organisaties als de gemeente onderschrijven. Er is sprake van consensus na een goed en uitgebreid overleg tussen en binnen de diverse groeperingen. Hiermee is de weg vrij om te komen tot een duurzame regeling betreffende de vaartijden en de vaartarieven.
2.15. De gemeenteraad heeft op 14 maart 2006 conform het raadsvoorstel besloten. De gemeenteraad heeft de afgesproken tarieven en vaartijden vervolgens vastgelegd in een verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van veergeld van de gemeente Boarnsterhim. Op dat moment was de hiervoor (onder 2.11. en 2.12.) genoemde appendix op het convenant niet gereed.
2.16. Op 17 november 2006 heeft overleg plaatsgevonden tussen De Burd c.s. enerzijds en de gemeente, vertegenwoordigd door ambtenaar [A] en wethouder [E], anderzijds. In het verslag van dit overleg staat onder meer vermeld:
(…)
7. Toekomstige ontwikkelingen
De heer [X] stelt de aanvulling van het convenant aan de orde. In het convenant staat een opzegtermijn van één jaar. Bij de besprekingen vorig jaar ging men uit van de duurzaamheid, wat in de optiek van de Burdorganisaties een periode van zo'n 10 jaar behelst. Het huidige convenant moet dan ook in die zin aangepast worden. [A] geeft aan dat hij een afspraak had met de heer [D] en de heer [X] dat zij met een concept zouden komen. Dat is evenwel nog niet gerealiseerd. De heer [X] zou het punt graag staande de vergadering willen behandelen. De heer [E] wil de zaak echter eerst intern bespreken. De Burdorganisaties kunnen hiermee akkoord gaan, onder de voorwaarde dat er een aanpassing van het convenant in voornoemde zin komt. (…) Wethouder [E] deelt mee dat de beoogde bezuiniging op de pont van
€ 80.000,- van de baan is. Hij wil echter eerst het onderzoek afwachten.
8. Conclusies
De heer [E] stelt als belangrijkste conclusie vast dat de gemeente in 2007 zijn afspraken beter zal nakomen.
2.17. De gemeentelijke rekenkamercommissie heeft de gemeente in 2007 geadviseerd om over te gaan tot opzegging van het convenant en tot vaststelling van verordeningen ten behoeve van de veerpont, zodat een en ander uitsluitend (nog) publiekrechtelijk wordt geregeld. Voorts uitte de rekenkamercommissie kritiek op de presentatie van de financiële exploitatie van de veerpont door de gemeente in de begroting.
2.18. Bij brief aan De Burd c.s. van 19 oktober 2007 hebben burgemeester en wethouders - zonder aankondiging vooraf - het convenant met De Burd c.s. opgezegd tegen 1 januari 2009. In deze brief is onder meer medegedeeld:
"Op grond van het onderzoek van de rekenkamercommissie heeft de raad 19 juni 2007 besloten bij verordening heffing en invordering van veergeld vast te stellen en niet door middel van een nieuw convenant. Eerder had de raad het College opgedragen een tariefsverhoging te bereiken in verband met het negatieve exploitatieresultaat van de veerpont De Burd. Het voorgaande betekent dat ons College het CONVENANT (…) omtrent de bedieningstijden en tarieven van veerpont De Burd opzegt. Dit betekent dat met inachtneming van de opzegtermijn van één jaar het convenant per 1 januari 2009 haar geldigheid verliest.
2.19. Nadat De Burd c.s. tegen de opzegging van het convenant hadden geprotesteerd, hebben in de loop van 2008 een aantal overleggen tussen De Burd organisaties en de gemeente plaatsgevonden. In het overleg van 27 oktober 2008 kondigde de gemeente aan dat er bezuinigingen dienen te worden doorgevoerd, die zouden moeten worden gerealiseerd door inkrimping van de vaartijden en verhoging van de tarieven.
2.20. In 2007, 2008 en 2009 zijn de tarieven en vaartijden nagenoeg ongewijzigd gebleven. Wel is tussentijds het tarief voor een enkele reis voor fietsers en voetgangers verhoogd van € 1,- naar € 1,50 en is de 50%-korting voor ingeschreven inwoners van De Burd vervallen.
2.21. In 2009 heeft nog een aantal malen overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en De Burd c.s., maar een en ander heeft niet tot afspraken tussen partijen geleid. Uiteindelijk heeft de gemeenteraad op 15 december 2009 besloten om een tweetal verordeningen vast te stellen, de Beheerverordening veerpont en de (nieuwe) Verordening op de heffing en invordering van veergeld 2010. Met ingang van 1 januari 2010 heeft de gemeente dienovereenkomstig de tariefstructuur gewijzigd en het aantal vaaruren van de veerpont verminderd.
2.22. De vaartijden en tarievenstructuur na de raadsbesluiten van 14 maart 2006 en van 15 december 2009 zien er als volgt uit:
Dag Varen Pauze Varen Pauze Varen
Maandag 06.45- 12.30 13.15- 18.30 19.15-24.00
Dïnsdag 06.45- 12.30 13.15- 18.30_ 19.15-01.00
Woensdag 06.45 - 10.00
Onderhoud 11.15-12.30 13.15 - 18.30 19.15 - 01.00
Donderdag 06.45 - 12.30 13.15 - 18.30 19.15 - 01.00
Vrijdag 06.45- 12.30 13.15-18.30 19.15 - 03.00
Zaterdag 07.00 - 12.00 13.00-15.30 16.00- 03.00
Zondag 07.45 - 12.00 13.00 - 15.30 16.00 - 24.00
Een afname van 10 uur per week per 1 januari 2010:
Dag Varen Pauze Varen
Maandag 06.45-12.30 13.30 -- 18.30 19,30 -24.00
Dinsdag 06.45- 12.30 13.30 - 18.30 19.30 - 24.00
Woensdag 06,45- 12.30 13.30 - 18.30 19.30 - 24.00
Donderdag 06.45-- 12.30 13.30 - 18.30 19.30 - 24.00
Vrijdag 06.45--- 12.00 13.15 - 18.30 19.30 - 02.00
Zaterdag 06.45 - -12.00 13.15 - 18.30 19.30 - 02.00
Zondag 08.00- 12.00 13.15-15.30 en 16.00-18.30 19.30 24.00
Conform het raadsbesluit van 14 maart 2006, na indexering.
1. Het recht bedraagt voor één overzetting van een:
a. voetganger, wielrijder of bromfietser € 1,10
2. Het recht bedraagt voor een retouroverzetting van een:
a. bestuurder met inzittenden van een (motor)voertuig met lengte van minder dan 5,5 meter en een totaal gewicht van minder dan 3,5 ton € 5,50
b. bestuurder met inzittenden van een (motor)voertuig met een lengte van meer dan 5,5 meter en een totaal gewicht van meer dan 3.5 ton. doch minder dan 16 ton € 6,50
3. Het recht voor de afgifte van een abonnement voor het overzetten van een persoon eniof (motor)voertuig, geldend voor de periode januari tot en met 31 december van het kalenderjaar, bedraagt:
a. voor de eigenaar van een verblijf met een recreatieve bestemming op het eiland de Burd € 500,00
b. voor de bewoner van de Burd. ingeschreven en wonend in een verblijf bestemd voor permanente bewoning € 250,00
Per 2010:
1.Het recht bedraagt voor één overzetting van een:
voetganger, wielrijder of bromfietser € 1,50
2. Het recht bedraagt voor een retouroverzetting van een:
a. een personenauto of motorfiets, op grond van de wegenverkeerswet zoals vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur en vastgelegd in het voertuigreglement d.d. 16 juni 1994, inclusief de bestuurder € 5,50
b. een (motor)voertuig, niet zijnde een personenauto of motorfiets zoals hiervoor genoemd in lid a., eventueel met aanhanger en een lengte van meer dan 5,5 meter, inclusief de bestuurder € 6,50
3.Het recht voor de afgifte van een abonnement voor het overzetten van een persoon en/of motorvoertuig inclusief bestuurder, geldend vanaf het moment van afgifte tot en met 31 december van het kalenderjaar, bedraagt voor: eigenaren van een onroerende zaak op het eiland “De Burd”, met inbegrip van de eerste lijn verwanten (kinderen) en echtgeno(o)te/ geregistreerde partners, hebben recht op gratis overvaart voor zover de eigenaar als abonnementhouder en de eerste lijn verwanten op het woonadres van de eigenaar (op grond van de registers van burger zaken) staan ingeschreven.
€ 500,00.
2.23. De Burd c.s. hebben de gemeente in kort geding doen dagvaarden voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank, in welke procedure De Burd c.s. ter zitting van 25 juni 2010 hebben gevorderd dat het de gemeente wordt bevolen om - kort samengevat - de in maart 2006 met de Burd c.s. overeengekomen vaartijden- en tarievenstructuur met betrekking tot de veerpont na te komen.
2.24. Bij vonnis van 14 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gemeente jegens De Burd c.s. in strijd met de door de gemeente in acht te nemen beginselen van zorgvuldigheid, vertrouwen en fair play heeft gehandeld door het convenant reeds anderhalf jaar na de totstandkoming daarvan op te zeggen, zodat de opzegging als onrechtmatig dient te worden gekwalificeerd. Nochtans zijn de vorderingen van De Burd c.s. tot nakoming van de gemaakte afspraken afgewezen, omdat de gemeente niet kan worden veroordeeld om te handelen in strijd met de door haar vastgelegde verordeningen.
3. De standpunten van partijen
De Burd c.s. leggen aan de thans gevraagde voorzieningen het volgende ten grondslag.
3.1. Met de afspraken die eind 2005/begin 2006 tussen De Burd c.s. en de gemeente
- onder handhaving van het convenant - over de vaartijden- en tariefstructuur zijn gemaakt, hebben partijen beoogd om hun onderlinge relatie duurzaam vast te leggen, waarbij de voorheen in het convenant voorkomende opzegtermijn van één jaar is komen te vervallen. Onder omstandigheden is weliswaar opzegging van een duurovereenkomst waarin geen opzegtermijn voorkomt, mogelijk, maar er waren voor de gemeente volgens De Burd c.s. geen zwaarwegende omstandigheden om tot opzegging van het gewijzigde convenant over te gaan. De gemeente verkeerde weliswaar financieel gezien in zwaar weer, maar zal te allen tijde financieel overeind worden gehouden door de provincie en het Rijk. Het respecteren van de gemaakte afspraken met De Burd c.s. zal de gemeente ook niet in grotere financiële problemen brengen dan waarin zij zich al jarenlang bevindt. De wijzigingen in de vaartijden- en tarievenstructuur zullen ook niet leiden tot een gunstiger financieel resultaat voor de gemeente. De aanzienlijke schade die De Burd c.s. en hun leden (met name) in financiële en sociale zin lijden door de opzegging van het convenant, staat niet in verhouding tot het (geringere) belang van de gemeente bij de opzegging. Daar komt bij dat de gemeente bij De Burd c.s. het vertrouwen heeft gewekt dat er een duurzame overeenkomst was gesloten, hetgeen zich niet verdraagt met de opzegging van het convenant reeds anderhalf jaar na de totstandkoming daarvan. De inachtgenomen opzegtermijn was bovendien te kort, aldus De Burd c.s. Daar komt nog bij dat in geen enkel stuk van het college aan de gemeenteraad ook maar enige aandacht wordt besteed aan het aspect van de veiligheid op het Prinses Margrietkanaal, hetgeen juist de reden was om in het verleden het aantal vaaruren uit te breiden. De gemeente heeft volgens De Burd c.s. bewust geprobeerd om De Burd c.s. buitenspel te zetten door geen overleg meer te voeren en alleen nog maar via de publiekrechtelijke weg verordeningen terzake de vaartijden en tarieven vast te stellen. De opzegging van het convenant heeft bovendien niet op rechtsgeldige wijze plaatsgevonden, aangezien de opzegging niet door het daartoe bevoegde orgaan, de burgemeester, heeft plaatsgevonden, maar door burgemeester en wethouders.
3.2. Gelet op al het vorenstaande heeft de gemeente volgens De Burd c.s. de betrokken belangen zodanig onevenwichtig afgewogen, dat zij in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot vaststelling van de verordeningen die strijdig zijn met het tussen De Burd c.s. en de gemeente gesloten (gewijzigde) convenant. Deze verordeningen, waarvan de uitvoering onrechtmatig is jegens De Burd c.s., moeten dan ook als onmiskenbaar onverbindend worden aangemerkt en dienen daarom door de voorzieningenrechter buiten werking te worden gesteld, althans de gemeente dient daartoe te worden verplicht, aldus De Burd c.s.
3.3. De gemeente voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zoveel nodig - aan de orde zal komen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Ten aanzien van het door de gemeente gedane beroep op misbruik van procesrecht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2. Vooropgesteld wordt dat aan een (eerder) vonnis in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt, nu een zodanig vonnis slechts voorlopige oordelen en beslissingen bevat waaraan partijen in een bodemprocedure of een later kort geding niet zijn gebonden. De rechter in (een volgend) kort geding is verplicht om op alle in overeenstemming met de regelen van procesrecht aangevoerde relevante stellingen van partijen acht te slaan, ook als deze reeds in een eerder kort geding tussen dezelfde partijen naar voren gebracht hadden kunnen worden, maar niet naar voren gebracht zijn. Dit lijdt slechts uitzondering, wanneer de betreffende partij door pas in het tweede kort geding deze stellingen in te roepen, misbruik van procesrecht zou maken. Dit zal zich kunnen voordoen, wanneer deze stellingen, in weerwil van een redelijk belang van de tegenpartij dat daarop reeds destijds terstond zou worden beslist, in het eerdere kort geding zonder redelijke grond zijn achtergehouden. (zie HR 8 oktober 1993, NJ 1994, 508). De enkele omstandigheid dat de eisende partij niet in hoger beroep is gekomen van een (zoals in dit geval, afwijzend) vonnis in een eerder kort geding waarin hij mede dezelfde feiten aan zijn vordering ten grondslag had gelegd, behoeft niet mee te brengen dat de rechter in het tweede kort geding zich moet onthouden van een (herhaald) onderzoek van die feiten. Wel kan dat achterwege laten van hoger beroep onder omstandigheden bijdragen tot het oordeel dat het opnieuw en op dezelfde inhoudelijke gronden in kort geding vorderen van een eerder in kort geding geweigerde voorziening misbruik van procesrecht oplevert (zie HR 16 december 1994, NJ 1995, 213).
4.3. In het onderhavige kort geding is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van misbruik van procesrecht zijdens De Burd c.s. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat er thans een andere vordering - het buiten toepassing verklaren althans laten van gemeentelijke verordeningen - is ingesteld dan in het eerdere kort geding, waarin slechts nakoming van met de gemeente (vermeend) gemaakte afspraken werd gevorderd. Bovendien wordt in dit kort geding een andere inhoudelijke grond aangevoerd voor de gevraagde voorzieningen, namelijk dat de gemeente in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld, doordat zij bij vaststelling van de litigieuze verordeningen de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zou hebben afgewogen dat zij in redelijkheid niet tot vaststelling van deze verordeningen heeft kunnen komen. Deze grond hebben De Burd c.s. in het eerdere kort geding niet aan hun vorderingen ten grondslag gelegd. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die maken dat moet worden geoordeeld dat deze grond in het eerste kort geding zonder redelijke grond is achtergehouden. Gelet op het vorenstaande faalt het verweer van de gemeente en kunnen De Burd c.s. in hun vorderingen worden ontvangen.
Het buiten werking stellen van de gewraakte verordeningen
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de rechter in kort geding de bevoegdheid heeft om een gemeentelijke verordening buiten werking te stellen, hetgeen neerkomt op een in algemene termen vervat verbod, daartoe strekkende dat de gemeente zich (voorshands) heeft te onthouden van gedragingen die op de betreffende verordening zijn gegrond. Een zodanige voorziening komt in beginsel slechts in aanmerking, indien de verordening onmiskenbaar onverbindend is zodat van belanghebbenden, mede in verband met de daarvan voor hen te verwachten schade, niet kan worden gevergd dat zij zich naar de - voorshands onmiskenbaar onrechtmatige - uitvoering daarvan richt, terwijl er geen andere rechtsgang openstaat om zich met de vereiste spoed een voorziening te dier zake ter verschaffen (HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360). Daarbij mag de rechter de gewraakte regelgeving toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen (HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251).
4.5. In het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1983, waarin is bepaald dat de kort geding rechter een verbod op toepassing van de betreffende verordening kan uitspreken, waarbij het betrokken overheidslichaam zich dient te onthouden van daarmee strijdige gedragingen, ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter besloten dat in kort geding het buiten werking stellen van een gemeentelijke verordening slechts voor de toekomst mogelijk is. Het met terugwerkende kracht buiten werking stellen van eerdere gemeentelijke verordeningen is derhalve niet mogelijk. Dit zou zich ook niet verdragen met de aard van een voorziening in kort geding, als voorlopige ordemaatregel. Het met terugwerkende kracht buiten effect stellen van de gewraakte verordeningen kan slechts plaatsvinden in een bodemprocedure. Bovendien bestaat er onvoldoende spoedeisend belang voor De Burd c.s. bij het met terugwerkende kracht buiten werking stellen van eerder geldende verordeningen, waar De Burd c.s. hebben gesteld dat zulks slechts wordt gevorderd in verband met het voornemen om op termijn verhaal op de gemeente te zoeken in verband met in het verleden geleden financiële schade vanwege de gewijzigde vaartarieven. Een vordering tot schadevergoeding is thans evenwel niet aan de orde en zal bovendien per individu om een (zeer) gering bedrag gaan. Hierna zal dan ook slechts worden beoordeeld of er voorshands voldoende grond bestaat om de thans geldende gemeentelijke verordeningen voor de toekomst buiten werking te stellen.
4.6. Uitgangspunt bij de hiervoor genoemde toetsing is dat het aan het regelgevend bevoegd gezag - in het onderhavige geval de gemeenteraad - is om alle verschillende belangen die bij het nemen van een besluit zoals de gewraakte verordeningen betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo'n besluit slechts te toetsen of de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing de nodige terughoudendheid dient te betrachten, gezien zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in het staatsbestel (artikel 11 Wet AB). Deze terughoudendheid geldt in een kort geding - in vergelijking met een bodemprocedure - te meer, nu in kort geding geen nader onderzoek mogelijk is naar de achtergronden van het betreffende besluit, bijvoorbeeld door het horen van betrokkenen van De Burd c.s. en de gemeente als getuigen. (vgl. voor dit alles: HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360 en HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251 en recent AbRS, 31 maart 2010, LJN: BL9595).
4.7. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de vanaf 1 januari 2010 geldende gemeentelijke verordeningen de vaartijden - en tarievenstructuur, in vergelijking met die uit 2006 (in de tussenliggende periode zijn er nauwelijks relevante inhoudelijke wijzigingen geweest), in voor De Burd c.s. nadelige zin is gewijzigd. Op grond van de door De Burd c.s. in de dagvaarding genoemde voorbeelden is voorhands voldoende aannemelijk geworden dat het komen en gaan van en naar het eiland De Burd met de veerpont voor de leden van De Burd c.s. en hun familieleden etc. duurder is geworden dan voorheen. Daarnaast is ook het aantal vaaruren enigszins ingekrompen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de doorgevoerde wijzigingen in de vaartijden- en tarievenstructuur, hoewel ongunstiger voor (de leden van) De Burd c.s. dan voorheen, op zichzelf niet als kennelijk onredelijk te bestempelen, in die zin dat (de leden van) De Burd c.s. hierdoor op onaanvaardbare wijze in hun financiële en sociale belangen worden getroffen.
4.8. De in de vanaf 1 januari 2010 geldende verordeningen gewijzigde vaartijden- en tarievenstructuur kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet los worden gezien van de totstandkomingsgeschiedenis van deze verordeningen, meer in het bijzonder het in het verleden - in 2005 en 2006 - veelvuldig gevoerde overleg tussen De Burd c.s. en de gemeente over de vaartijden- en tarievenstructuur én, tegelijkertijd, van de daarmee samenhangende vraag of de gemeente op 19 oktober 2007 gerechtigd was om het terzake geldende convenant op te zeggen met ingang van 1 januari 2009. Deze omstandigheden dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens mee te wegen bij de beantwoording van de vraag of de gemeente de betrokken belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat zij niet in redelijkheid tot vaststelling van de geldende verordeningen heeft kunnen komen.
4.9. Uit de verslagen van de hiervoor bedoelde overleggen valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval af te leiden dat zowel De Burd c.s. als de gemeente - onder handhaving van het convenant - streefden naar duurzame afspraken omtrent de vaartijden- en de tarievenstructuur. Of het daarmee echter ook de bedoeling van beide partijen was om de in het convenant opgenomen opzegtermijn van één jaar te laten vervallen is, gelet op de uitdrukkelijke betwisting daarvan door de gemeente en het (uitvoerige) voortgezette debat hieromtrent, in dit (tweede) kort geding, voorshands onvoldoende komen vast te staan, wat er verder ook zij van de teleurgestelde verwachtingen van De Burd c.s. op dit punt. De stellingen van De Burd c.s. en de gemeente staan op dit punt immers lijnrecht tegenover elkaar. Er is derhalve nader onderzoek nodig naar de feiten, bijvoorbeeld door het horen als getuigen van degenen die in 2005/2006 bij de betreffende overleggen betrokken waren. Voor een dergelijk onderzoek is in dit kort geding geen ruimte. Daarmee is onvoldoende aannemelijk geworden dat de in het convenant opgenomen opzegtermijn van één jaar is komen te vervallen.
4.10. Uit het vorenstaande vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gemeenteraad alle betrokken belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat zij in redelijkheid niet tot vaststelling van de thans geldende gemeentelijke verordeningen heeft kunnen komen. Naar voorlopig oordeel kunnen deze verordeningen dan ook niet als onmiskenbaar onverbindend worden aangemerkt, zodat de gevraagde voorzieningen op deze grond dienen te worden geweigerd.
4.11. Ten aanzien van de vraag of de opzegging als zodanig het beoogde rechtsgevolg heeft gehad - De Burd c.s. heeft immers gesteld dat deze opzegging ongeldig is, omdat deze niet door het bevoegde orgaan is geschied - overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 160 Gemeentewet het college van burgemeester en wethouders als dagelijks bestuur van de gemeente bevoegd is te besluiten tot privaatrechtelijke handelingen van de gemeente en dat het de burgemeester is die - op grond van artikel 171 Gemeentewet - de gemeente in en buiten rechte vertegenwoordigt. In beginsel had de opzegging moeten worden gedaan door de burgemeester, door zijn/haar handtekening onder de opzeggingsbrief te plaatsen. In het onderhavige geval is de opzeggingsbrief echter uitgegaan van het college en niet van de burgemeester. Daarmee is evenwel niet sprake van een niet rechtsgeldige opzegging. Immers, er ligt een besluit van burgemeester en wethouders tot opzegging van het convenant en de brief, waarbij de opzegging bekend is gemaakt, is mede ondertekend door de burgemeester. De omstandigheid dat de brief namens het college is ondertekend, doet niets af aan het als zodanig rechtsgeldig genomen besluit tot opzegging, wat er verder ook zij van het feit dat de brief niet uitsluitend door de burgemeester - als vertegenwoordiger van de rechtspersoon gemeente - is getekend. De gevraagde voorzieningen zijn derhalve ook niet op die grond toewijsbaar.
4.12. De Burd c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij (hoofdelijk) in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente als volgt vastgesteld:
- vast recht € 263,00
- salaris van de advocaat € 816,00
------------
totaal € 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen van De Burd c.s. af;
5.2. veroordeelt De Burd c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander (in zoverre) zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.079,00;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 18 augustus 2010.?