ECLI:NL:RBLEE:2010:BM8593

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1976
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van standplaatsvergunning voor autoruitengraveerbedrijf en vergunning voor verwijsborden in Drachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 17 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eenmanszaak, Kenmerk Autoruitenservice, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland. De eiser, die zich bezighoudt met het repareren en graveren van autoruiten, had een standplaatsvergunning aangevraagd voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden op een parkeerterrein aan de Martin Luther Kingboulevard in Drachten. De gemeente weigerde deze vergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het geldende bestemmingsplan, dat de locatie als 'verblijfsgebied' had aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd, omdat het innemen van een standplaats niet in overeenstemming was met de bestemming van het gebied. Eiser voerde aan dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat er nieuwe ontwikkelingen waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de gemeente een beleid had gevoerd dat voldoende rekening hield met de belangen van de openbare orde en het voorkomen van overlast.

Daarnaast had eiser ook een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van verwijsborden, die eveneens werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich aan haar eigen beleidsregels had gehouden en dat de afwijzing van de vergunning voor verwijsborden niet onredelijk was. Eiser kon niet aantonen dat er vergelijkbare gevallen waren waarin vergunningen wel waren verleend. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1976
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam], handelend onder de naam Kenmerk Autoruitenservice,
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Boersma, werkzaam bij de gemeente Smallingerland.
Procesverloop
Bij brief van 6 juli 2009 heeft verweerder aan eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Smallingerland 2005 (hierna: de APV). Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 april 2010. Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Feiten
2.1 Eiser drijft een eenmanszaak, Kenmerk Autoruitenservice. Hij houdt zich bezig met het repareren en vervangen van autoruiten en het graveren van kentekens. Deze activiteiten vinden in verschillende gemeenten plaats, meestal op parkeerterreinen in de nabijheid van grote winkelcentra. Eiser is sinds 1995 actief in Drachten.
2.2 Eiser heeft op 29 oktober 2008 aan verweerder een standplaatsvergunning gevraagd voor het repareren en graveren van autoruiten op het parkeerterrein aan de Martin Luther Kingboulevard (hierna: de locatie MLK) te Drachten op iedere donderdag, vrijdag en zaterdag in de periode van 1 januari 2009 tot 31 december 2009. Tevens heeft eiser in dit verband een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van verwijsborden.
2.3 Bij besluit van 29 januari 2009 heeft verweerder de gevraagde vergunningen geweigerd. De hiertegen ingediende bezwaren heeft verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiser is van mening dat hem ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om standplaats in te nemen op het parkeerterrein van de locatie MLK. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de afwijzing van een vergunning voor verwijsborden niet voldoende is gemotiveerd, nu er sinds eerdere uitspraken van de rechtbank Leeuwarden en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over verwijsborden vele nieuwe ontwikkelingen zijn geweest, die een nieuwe kijk op de zaak geven.
2.2 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Overwegingen met betrekking tot de geweigerde standplaatsvergunning
3.1 Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het te lang heeft geduurd voordat verweerder op zijn aanvraag heeft beslist. De rechtbank overweegt dat eiser gelet op de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb bezwaar of (na 1 oktober 2009) beroep had kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Met bedoelde artikelen had eiser een procedureel middel om verweerder tot besluitvorming te bewegen. Het niet tijdig nemen van een besluit betekent niet dat de vergunning moet worden verleend.
3.2 Ingevolge artikel 5.2.3 van de APV is voor het innemen van een standplaats in verweerders gemeente een vergunning vereist. Ingevolge het zesde lid, onder f, van dit artikel kan een standplaats worden geweigerd wegens strijd met een geldend bestemmingsplan. Anders dan door eiser is betoogd, levert het innemen van een standplaats op de locatie MLK naar het oordeel van de rechtbank strijd op met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Martin Luther Kingsingel". Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de locatie MLK de bestemming "verblijfsgebied". De op de kaart als verblijfsgebied aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken. Een standplaats kan niet worden aangemerkt als een parkeervoorziening in de zin van de planvoorschriften, noch als één van de andere in de planvoorschriften toegestane objecten of voorzieningen. Het graveren van kentekens en het repareren en vervangen van autoruiten is een bedrijfsmatige activiteit met een geheel andere ruimtelijke uitstraling dan parkeren. Eisers standpunt dat hij in het hele land op parkeerplaatsen standplaats mag innemen, betekent niet dat er in dit geval geen sprake is van strijd met de bestemming. Verweerder is niet gebonden aan de in andere gemeenten getroffen regelingen voor het innemen van standplaatsen op parkeerterreinen. Ook het standpunt dat eiser wegens strijd met het bestemmingsplan zijn handel nergens meer zou kunnen uitoefenen faalt, omdat elders andere regelingen en voorschriften kunnen gelden voor het innemen van standplaatsen. Bovendien kan verweerder niet verplicht worden om hoe dan ook locaties voor het innemen van standplaatsen als hier aan de orde te creëren.
3.3 In artikel 5.2.3, zesde lid, zijn de gronden genoemd die reden kunnen zijn voor weigering van een standplaatsvergunning. Naast de hierboven genoemde strijd met het bestemmingsplan kan een vergunning tevens worden geweigerd in het belang van de openbare orde, het belang van het voorkomen of beperken van overlast, indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid, en wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
3.4 In het kader van de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.2.3, zesde lid, voert verweerder een beleid, dat is neergelegd in de notitie "Standplaatsenbeleid autoruitenherstel en -graveerbedrijven gemeente Smallingerland 2009". Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat het in de beleidsnotitie vastgelegde beleid door verweerder werd toegepast ten tijde van de bestreden beslissing. Met de vastlegging van het beleid in beleidsregels heeft verweerder beoogd een bestendige uitvoeringspraktijk vast te leggen en nader uit te werken. Anders dan door eiser is betoogd, is dit beleid niet pas geldend vanaf het moment waarop het is gepubliceerd.
3.5 In het beleid is neergelegd dat verweerder ten aanzien van het toewijzen van vergunningen voor autoruitenherstel en -graveerbedrijven terughoudendheid betracht. Verweerder heeft voor diverse locaties/parkeerterreinen in Drachten beoordeeld of één van de in de APV genoemde weigeringsgronden voor het verlenen van een standplaatsvergunning in geding is. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat alleen het parkeerterrein aan de Markt te Drachten, met uitzondering van de zaterdag, geschikt is om te worden aangewezen voor het innemen van een standplaats door autoruitenherstel en -graveerbedrijven. De locatie MLK wordt met het oog op de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente én gelet op het geldende bestemmingsplan, dat sterk is ingezet op een hoge beeldkwaliteit, niet aangemerkt als een geschikte locatie. De beoordeling van de Markt als geschikte locatie is mede gebaseerd op ervaringen uit het verleden en voorts op het standpunt dat op deze locatie, anders dan op de locatie MLK, het uiterlijk aanzien van de gemeente niet in geding is. Omdat slechts één locatie geschikt geacht wordt voor het innemen van standplaats hanteert verweerder in zijn beleid een maximumstelsel. Bepaald is dat maximaal één maal per week, vier maal per maand standplaats kan worden ingenomen voor autoruitenherstel en -graveren. Om een redelijke verdeling te bewerkstelligen wordt per bedrijf vergunning verleend voor maximaal één dag per maand, zodat in totaal aan vier bedrijven een jaarvergunning kan worden verleend.
3.6 De rechtbank stelt vast dat het verweerder bij de vaststelling van zijn beleid rekening heeft gehouden met de in artikel 5.2.3, zesde lid, van de APV genoemde belangen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder dit beleid in redelijkheid niet zou mogen voeren, noch voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot afwijzing van de locatie MLK als standplaatslocatie heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de keuze voor de locatie Markt als geschikte locatie voor het innemen van een standplaats door autoruitenherstel en -graveerbedrijven voldoende gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen hieromtrent onder 3.5 is overwogen. Voorts acht de rechtbank een maximumstelsel, zoals door verweerder toegepast, aanvaardbaar. Ter zitting is nog aan de orde gekomen dat in de toekomst mogelijk op de locatie MLK wél standplaats mag worden ingenomen. Verweerder hoeft echter niet vooruit te lopen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen en een nog vast te stellen bestemmingsplan.
3.7 Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel standplaatsvergunningen in strijd met het geldende beleid heeft verleend. Voor zover zonder vergunning standplaats wordt ingenomen zal verweerder hiertegen handhavend optreden. In de beleidsnotitie is hiervoor een handhavingparagraaf opgenomen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat enkele op de locatie MLK gevestigde bedrijven uitstallingen voor hun winkels hebben in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan. De rechtbank wijst er op dat deze uitstallingen bij aldaar permanent gevestigde bedrijven niet te vergelijken zijn met het innemen van een standplaats door een bedrijf als dat van eiser.
Overwegingen met betrekking tot de geweigerde vergunning voor verwijsborden
4.1 Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan. Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, kan een vergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
4.2 Ter invulling van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de APV hanteert verweerder de beleidsregels tijdelijke reclameborden (hierna: de beleidsregels), die een onderdeel over verwijsborden bevatten. Volgens dat onderdeel worden maximaal 10 verwijsborden toegestaan voor de volgende activiteiten die binnen de gemeente plaatsvinden:
- grootschalige evenementen;
- open dagen van bedrijven die aan de criteria voldoen die genoemd zijn in de beleidsregels tijdelijke reclameborden; en
- rommelmarkten en vlooienmarkten.
De verwijsborden mogen slechts als bewegwijzeringsborden dienen en geen reclametekst bevatten. Slechts de naam van de activiteit en een pijl of eventueel adres mogen op het verwijsbord staan. De maximale toegestane afmetingen van deze borden zijn 80 x 40 cm.
Verwijsborden mogen worden geplaatst op de dag van aanvang van het evenement of activiteit. Plaatsing op de dag voorafgaande aan de activiteit is eventueel toegestaan na 18.00 uur. Verwijsborden dienen direct of binnen 24 uur na afloop van de betreffende activiteit te worden verwijderd.
4.3 Het onder 4.2 genoemde beleid is door de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 10 november 2008 (zaak met registratienummer 08/1044), welke uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2009 (zaak met registratienummer 200809111/1/H3), niet onredelijk geacht. Verweerders beslissing tot afwijzing van het verzoek van eiser om een vergunning voor verwijsborden is in overeenstemming met verweerders beleid.
4.4 Eiser stelt thans in beroep opnieuw aan de orde dat de mogelijkheid om een vergunning te krijgen feitelijk is uitgesloten door de overeenkomst die de gemeente heeft gesloten met JHD intermediair bv. Onder verwijzing naar de onder 4.3 genoemde uitspraken overweegt de rechtbank dat een vergelijking met de reclame die wordt gemaakt aan lichtmasten op basis van het contract met JHD niet opgaat, omdat de overeenkomst met JHD ziet op permanente reclame-uitingen, waarop de beleidsregels niet van toepassing zijn.
4.5 Eisers standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn om van de beleidsregels af te wijken volgt de rechtbank niet. Eiser heeft (aanvullend op de onder 4.3 genoemde zaken) geen met zijn geval vergelijkbare gevallen genoemd waarin wél vergunning is verleend voor het plaatsen van verwijsborden. De door eiser genoemde voorbeelden betreffen onder andere borden waarvoor een uitstalvergunning is verleend of borden voor evenementen en vlooienmarkten die vallen onder de in het beleid genoemde activiteiten waarvoor verwijsborden worden toegestaan. De rechtbank wijst er op dat verweerder tegen verwijsborden die zonder vergunning zijn geplaatst handhavend kan optreden en dat niet gebleken is dat verweerder in andere situaties dan die van eiser de aanwezigheid van illegale verwijsborden (bewust) gedoogt.
Conclusie
5.1 De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2010.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.