Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
3.2 Ingevolge artikel 5.2.3 van de tarieventabel behorende bij de legesverordening (hierna: de tarieventabel) bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning 1,9% van de vastgestelde bouwkosten met een minimum van € 99,00.
3.3 De heffingsambtenaar heeft een overzicht van de geraamde lasten en baten van de legesverordening over het jaar 2007 overgelegd. Uit het overzicht blijkt dat de opbrengst van de leges van de gemeente Tynaarlo gemiddeld 100,1% van de met de dienstverlening samenhangende kosten dekt. De kostendekkendheid van de verschillende groepen van diensten loopt uiteen van 19% (voor "diversen") tot 336% (voor "verkeer en vervoer").
3.4 Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
3.5 Bij de toetsing van de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet gaat het niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten. Gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, is zelfs een geraamde winst op de leges welke voor bepaalde verleende diensten worden geheven, op zichzelf bezien geoorloofd, mits geen winst wordt geraamd op het totaal van de leges welke voor alle in de Legesverordening genoemde diensten worden geheven. Dit brengt met zich mee dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is, anders dan [eiseres] meent, niet vereist. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI1943), waarbij het door [eiseres] genoemde arrest van het gerechtshof te Arnhem is vernietigd. In dit geval bedraagt het kostendekkingspercentage van alle in de Legesverordening opgenomen diensten tezamen 100,1%. Hieruit volgt weliswaar dat de opbrengstlimiet met 0,1% wordt overschreden, maar de rechtbank acht deze overschrijding aanvaardbaar, omdat zij verwaarloosbaar klein is.
3.6 De aanslag is opgelegd voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag, zodat er een verband bestaat tussen de aanslag enerzijds en de verleende dienst anderzijds. Tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de door de gemeente verleende diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds is geen rechtstreeks verband vereist. Het tarief opgenomen in artikel 5.2.3 van de tarieventabel voor het in behandeling nemen van een bouwaanvraag wordt berekend naar een vast, bescheiden percentage (1,9%) van de bouwkosten. Het hanteren van een dergelijk vast percentage van de bouwkosten - zonder maximering en zonder toepassing van een degressief tarief - kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. Daarom kan de omstandigheid dat de onderhavige aanslag overeenkomt met 40% van de begrote opbrengsten van de bouwleges niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing. Ook overigens bieden de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de geheven bouwleges van € 164.102,00 bij een bouwsom van ongeveer € 8.500.000,00 in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Ook indien de verschillen in dekkingspercentages en de hoogte van de geheven leges tezamen en in hun onderlinge verband worden bezien, is er geen grond om artikel 5.2.3 van de tarieventabel onverbindend te verklaren wegens strijd met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het voormelde arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009. De omstandigheid dat de zaak die tot dit arrest heeft geleid, zag op een bouwaanvraag voor één gebouw, terwijl de onderhavige bouwaanvraag ziet op 73 woningen, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht de onderhavige belastingaanslag niet onevenredig, gelet op de omstandigheid dat een bouwvergunning voor 73 woningen meer profijt oplevert dat een bouwvergunning voor vier woningen.
3.7 Ten aanzien van het betoog van [eiseres] dat de Legesverordening ten onrechte geen hardheidsclausule bevat en dat een beroep op een hardheidsclausule, hoe ook geformuleerd, in dit geval had moeten slagen, overweegt de rechtbank het volgende. De Legesverordening kent geen hardheidsclausule, maar een dergelijke clausule is wel neergelegd in artikel 63 van de AWR. Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet is de AWR van toepassing op de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen als waren die belastingen rijksbelastingen. In artikel 236, eerste lid, van de Gemeentewet wordt artikel 63 van de AWR niet buiten toepassing verklaard. Artikel 231, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bepaalt dat voor “Onze Minister van Financiën” moet worden gelezen “het college”. Hieruit volgt dat het college van de gemeente Tynaarlo bevoegd is tot toepassing van de in artikel 63 van de AWR neergelegde hardheidsclausule. [eiseres] heeft daartoe echter geen verzoek ingediend. Bovendien is de rechtbank niet bevoegd over de toepassing van de hardheidsclausule te oordelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2009 en een arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2002 (beide gepubliceerd op rechtspraak.nl, respectievelijk onder LJN BK6848 en LJN AE0831). Dit betekent dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
3.8 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.