RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880095-10
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 18 mei 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Heerenveen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 maart 2010,
te Oosterwolde, (althans) in gemeente Ooststellingwerf,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet voornoemde [slachtoffer], zulks terwijl deze (reeds weerloos) op de
grond lag, meermalen, althans eenmaal,
tegen en/of op diens (met zijn arm[en] bedekte/afgeschermde) hoofd en/of
elders tegen diens lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2010,
te Oosterwolde, (althans) in de gemeente Ooststellingwerf,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet voornoemde [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal (met kracht
en/of met gebalde vuist) in diens gezicht, althans tegen diens hoofd heeft
geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer],
zulks terwijl deze (reeds weerloos) op de grond lag,
meermalen, althans eenmaal,
tegen en/of op diens (met zijn arm[en] bedekte/afgeschermde) hoofd en/of
elders tegen diens lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of
gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringstoezicht, ook indien de aanwijzingen van de reclassering behandeling inhouden bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN), het volgen van een training agressieregulatie en een contactverbod met [slachtoffer];
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 650,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Verdachte heeft op 12 maart 2010 in Oosterwolde [slachtoffer] met zijn rechtervuist in het gezicht geslagen, waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen diens met zijn armen afgeschermde hoofd geschopt.2 Verdachte heeft [slachtoffer] tevens meerdere malen elders tegen het lichaam geschopt.3
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat geen sprake was van opzet op levensberoving, nu verdachte tegen de armen van aangever heeft geschopt en niet tegen het hoofd.
De rechtbank overweegt het volgende. Het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft meerdere malen tegen en in de richting van het hoofd van het slachtoffer geschopt, terwijl hij op de grond lag. Het is de geluksfactor die de goede afloop heeft bepaald, want het slachtoffer had immers zijn armen, waarmee hij zijn hoofd deels beschermde, kunnen wegtrekken en dan was zijn hoofd in het geheel niet meer beschermd geweest, waardoor hij mogelijk nog vaker tegen het hoofd was geschopt. Verdachte had hier geen enkele controle over. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. Aldus was bij verdachte sprake van opzet op de dood van aangever. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2010, te Oosterwolde, in gemeente Ooststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer], zulks terwijl deze weerloos op de grond lag, meermalen tegen diens met zijn armen afgeschermde hoofd en elders tegen diens lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Primair Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het reclasseringsadvies d.d. 12 mei 2010;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer geslagen waardoor deze ten val kwam. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, heeft verdachte hem vele malen tegen diens met zijn armen deels afgeschermde hoofd geschopt. Het slachtoffer, maar ook verdachte, mogen van geluk spreken dat het schoppen tegen en in de richting van het hoofd geen fatale afloop heeft gehad. Dit alles komt in een nog kwalijker daglicht te staan nu hier tevens sprake is van een vorm van ernstig geweld op de openbare weg. Terwijl de samenleving herhaaldelijk aangeeft genoeg te hebben van agressie op straat, blijft dit voor een aantal mensen een niet te respecteren uitgangspunt. De gevoelens van onveiligheid worden hiermee vergroot en alleen al uit oogpunt van normhandhaving dient een forse strafrechtelijke reactie te volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van een ernstig feit dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank houdt echter rekening met het volgende. Ten aanzien van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor geweldsdelicten. In het reclasseringsrapport wordt uitgegaan van een laaggemiddeld recidiverisico. De reclassering geeft aan dat verdachte onder de indruk is van het door hem gepleegde delict en gemotiveerd lijkt te zijn hulp te aanvaarden. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een training agressieregulatie en een contactverbod. De rechtbank zal dit advies overnemen met dien verstande dat zij het geadviseerde contactverbod niet zal opleggen, omdat zij van oordeel is dat dit in de relatief kleine gemeenschap waarin verdachte pleegt te verkeren aanleiding zou kunnen zijn voor allerlei misverstanden, waardoor handhavingsproblemen zouden kunnen ontstaan.
Op grond van bovenstaande zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met bijzondere voorwaarden, één en ander zoals hierna te formuleren. Voorts zal de rechtbank een werkstraf opleggen voor de maximale duur, gelet op de ernst van het delict.
De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de Salduz-jurisprudentie, nu verdachte, voorafgaand aan het verhoor, schriftelijk op de hoogte is gesteld van het feit dat hij een advocaat kon raadplegen. Bovendien is aan hem voorafgaand aan dit verhoor medegedeeld dat hij recht had op een advocaat.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2010.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1) de veroordeelde zal zich bij het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, zal ervoor zorgen dat zij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling en zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook indien de aanwijzingen behandeling inhouden bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN);
2) de veroordeelde zal een training agressieregulatie volgen.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 650,- (zegge: zeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2010.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 650,- (zegge: zeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2010, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. M.F. Alting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2010.
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2010024147-1, gesloten op 23 maart 2010.
2 De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2010, het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 21 en 22, en een geneeskundige verklaring op pagina 44.
3 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 21 en 22, en het proces-verbaal van verhoor van [getuige], pagina 28 en 29.