Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 314224 \ VZ VERZ 10-97
beschikking van de kantonrechter d.d. 6 mei 2010
de stichting
Stichting Ziekenhuis De Tjongerschans,
hierna te noemen: De Tjongerschans,
gevestigd te Heerenveen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.H. Geense,
[werknemer],
hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.T. Schroots.
De Tjongerschans heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 8 april 2010, verzocht de tussen haar en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
Het verweerschrift van [werknemer] is binnengekomen op 19 april 2010.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2010. Gelijktijdig is het door [werknemer] aangespannen kort geding tot onder meer wedertewerkstelling behandeld. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [werknemer] heeft het standpunt van zijn cliënt toegelicht aan de hand van pleitnotities.
1. In deze procedure geldt - voor zover van belang - het volgende als vaststaand.
1.1. [werknemer], geboren 5 juni 1956, is sedert 1 mei 2007 in dienst bij De Tjongerschans, laatstelijk in de functie van bestuurder/directeur, tegen een bruto salaris van € 183.878,28 per jaar, inclusief vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt [werknemer] een leasevergoeding van € 1.400,- per maand en een vaste onkostenvergoeding van € 175,-- netto per maand.
1.2. [werknemer] had een relatie met de heer [partner] (hierna te noemen [partner]). [partner] werd eind 2007 verdacht van oplichting/verduistering/gewoonte witwassen.
1.3. Op 19 februari 2008 is [werknemer] zelf aangehouden door de politie en voor verhoor drie dagen in verzekering gesteld op verdenking van oplichting en witwassen in vereniging.
1.4. Op 22 februari en 24 februari 2008 heeft [werknemer] gesprekken gevoerd met de voorzitter van de Raad van Toezicht, de heer H. Oosterman (hierna te noemen Oosterman) en mevrouw M.M. Jes, lid van de Raad van Toezicht. Op 24 februari 2008 was daarbij tevens aanwezig de communicatieadviseur/persvoorlichter van De Tjongerschans, de heer Stupers.
De Raad van Toezicht heeft getracht met [werknemer] afspraken te maken naar aanleiding van de ontstane situatie. De Raad van Toezicht heeft daarbij in de bijlage bij de brief van 5 maart 2008 een negental voorwaarden neergelegd, waaronder als voorwaarde 4 : "[werknemer] meldt eveneens omstandigheden of feiten die aanleiding kunnen zijn voor negatieve publiciteit rond zijn persoon en daarmee het ziekenhuis.".
[werknemer] heeft deze afspraken niet voor akkoord ondertekend.
Bij brief van 11 maart 2008 heeft de toenmalige gemachtigde van [werknemer] aan de Raad van Toezicht onder meer meegedeeld: "Cliënt kan toezeggen u op de hoogte te houden van nieuwe ontwikkelingen. Uiteraard zal cliënt zich niet uitlaten richting media, maar melding maken aan u en uw woordvoerder van enig contact dat de media eventueel zoekt. De overige punten uit de overeenkomst zijn op dit moment niet akkoord.
En bij brief van 8 april 2008 heeft de toenmalige gemachtigde van [werknemer] aan de gemachtigde van De Tjongerschans onder meer meegedeeld: "Ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst heb ik in mijn eerdere brieven aan uw cliënte al aangegeven dat cliënt zich uiteraard zal onthouden van het doen van enige uitlating aan derden en uw cliënte overal van op de hoogte zal houden. Dat betekent dat voorwaarden 1, 2, 4 en 5 van de overeenkomst akkoord zijn.".
1.5. Op 20 april 2009 heeft een (pro forma) zitting plaatsgevonden voor de rechtbank Amsterdam, waarbij de zaak van [werknemer] ter zake van (gewoonte) witwassen is afgesplitst van de zaak tegen die van zijn (ex-)partner [partner]. Deze zitting heeft geleid tot een artikel in de Leeuwarder Courant van 21 april 2009.
1.6. Op 23 juni 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [partner], waarbij [partner] is veroordeeld ter zake van oplichting, verduistering en gewoonte witwassen. [partner] is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
1.7. [werknemer] is nogmaals gedagvaard, en wel voor de zitting van 9 november 2009, ter zake van gekwalificeerde verduistering. [werknemer] heeft de Raad van Toezicht hierover geïnformeerd. Stupers heeft namens De Tjongerschans deze zitting bijgewoond.
Deze zaak heeft geleid tot een artikel in de Leeuwarder Courant op 10 november 2009.
1.8. De Raad van Toezicht heeft bij brief van 11 november 2009 aan [werknemer] onder meer meegedeeld:
"De Raad van Toezicht spreekt haar ernstig ongenoegen uit over uw informatie en gedrag sinds maart 2008 toen, zoals u weet, de Raad van Toezicht ook al ernstig teleurgesteld was in uw doen en laten. Met grote tegenzin heeft de Raad van Toezicht uiteindelijk besloten om het oordeel van de Rechtbank Amsterdam over uw strafzaken af te wachten. Dat oordeel is beslissend voor het antwoord op de vraag van de Raad van Toezicht of hij al dan niet zal overgaan tot ontslag van u.
Het voorgaande laat onverlet dat niet uitgesloten is dat vanwege de nieuwe dagvaarding tegen u en de daarmee gepaard gaande publiciteit binnen het ziekenhuis of daarbuiten zóveel onrust ontstaat dat van een onhoudbare situatie moet worden gesproken. Indien dat het geval is, zal de Raad van Toezicht onverwijld overgaan tot non-actief stelling, gevolgd door ontslag. Ook overigens houdt de Raad van Toezicht zich het recht voor om eerder handelend jegens u op te treden als de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven.
U moet in ieder geval goed weten dat de emmer voor de Raad van Toezicht thans geheel gevuld is en dat vanwege een feit of omstandigheid die zich na heden in uw nadeel zal voordoen, hij meer dan voldoende aanleiding ziet om over te gaan tot uw ontslag. Het geduld van de Raad van Toezicht is op.".
1.9. [partner] is op 29 januari 2010 onder elektronisch toezicht geplaatst in de woning van [werknemer].
1.10. [werknemer] heeft een wrakingsverzoek ingediend in het kader van zijn strafzaak. Dit verzoek is behandeld ter zitting van 18 februari 2010. De heer E. Lekkerkerker (hierna te noemen Lekkerkerker) heeft als lid van de Raad van Toezicht deze zitting bijgewoond.
1.11. De Raad van Toezicht heeft naar aanleiding van een besluit van 17 maart 2010 [werknemer] op 19 maart 2010 op non-actief gesteld en op basis van een besluit van 31 maart 2010 [werknemer] definitief op non-actief gesteld en ontheven uit zijn functie als statutair bestuurder.
1.12. De Raad van Toezicht heeft op 19 maart 2010 een perscommuniqué uitgegeven waarin staat vermeld dat De Raad van Toezicht van mening is dat [werknemer] afspraken heeft geschonden die waren gemaakt in het kader van de tegen hem lopende strafzaak.
1.13. [werknemer] heeft bij de sector civiel van de rechtbank Leeuwarden een kort geding aangevraagd, strekkende tot schorsing van de besluiten van De Tjongerschans van 17 maart 2010 en 31 maart 2010.
1.14. Het werkinhoudelijk functioneren van [werknemer] is goed.
Het standpunt van De Tjongerschans
2. De Tjongerschans verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer], primair op grond van een dringende reden, subsidiair op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een gebrek aan het noodzakelijke vertrouwen dat een Raad van Toezicht in een bestuurder dient te hebben. De Tjongerschans heeft daartoe aangevoerd dat mede gezien de maatschappelijke functie van een ziekenhuis een bestuurder van onbesproken reputatie dient te zijn. [werknemer] heeft nagelaten tijdens zijn sollicitatieprocedure aan de Raad van Toezicht te vermelden dat hij sinds 7 jaar een vaste relatie heeft met [partner], welke laatste er omvangrijke zwendelpraktijken op nahield en zich in kringen begaf van onder andere wijlen Willem Endstra. In de periode februari/maart 2008 heeft de Raad van Toezicht indringend met [werknemer] gesproken. [werknemer] heeft de onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan de Raad van Toezicht steeds tijdig vooraf van relevante ontwikkelingen op de hoogte te zullen stellen. In de confraternele correspondentie tussen de toenmalige gemachtigde van [werknemer] en de gemachtigde van het ziekenhuis heeft [werknemer] met name de voorwaarden 1, 2, 4 en 5 uit de bijlage bij de brief van 5 maart 2008 integraal aanvaard. In de loop van 2009 deden zich nieuwe ontwikkelingen voor, die de zorgen van de Raad van Toezicht over het al dan niet kunnen handhaven van [werknemer] aanzienlijk deden toenemen. Alle vermelde nieuwe feiten en omstandigheden hebben de Raad van Toezicht gebracht tot het schrijven van de brief aan [werknemer] van 11 november 2009.
Ter onderbouwing van het ontbindingsverzoek heeft de Raad van Toezicht aangevoerd dat [werknemer] de gemaakte afspraken heeft geschonden door niet te melden dat [partner] met elektronisch toezicht bij hem thuis verbleef. Op 12 maart 2010 werd Oosterman gebeld door een persoon uit de medische kringen, die hem onder meer vroeg of hij wel op de hoogte was van de omstandigheid dat [partner] weer bij [werknemer] inwoonde. Oosterman heeft daarop op 15 maart 2010, samen met Lekkerkerker, een gesprek gevoerd met [werknemer]. [werknemer] heeft in dat gesprek erkend dat [partner] als sinds enige weken in zijn huis elektronisch toezicht onderging en dat hij dat had moeten melden. [werknemer] heeft toen niet gezegd dat Lekkerkerker hiervan reeds op de hoogte was. [werknemer] heeft na dit overleg gesproken met de heer Rijpma, secretaris van de Raad van Bestuur. Volgens een verklaring van Rijpma heeft [werknemer] toen aangegeven dat het achteraf bezien misschien toch wel verstandig was geweest om de Raad Van Toezicht eerder te informeren. Voorts heeft De Tjongerschans aangevoerd dat er voor [werknemer] niet de noodzaak bestond om ermee in te stemmen dat [partner] zijn detentie onder elektronisch toezicht bij hem thuis zou ondergaan.
Op grond van bovenstaande schending van de afspraken heeft De Raad van Toezicht [werknemer] op 19 maart 2010 op non-actief gesteld en op 31 maart 2010 ontheven uit zijn functie als statutair bestuurder.
Het standpunt van [werknemer]
3. [werknemer] heeft verweer gevoerd. [werknemer] stelt dat de problemen in de privésfeer zich voor het eerst hebben voorgedaan in december 2007, toen bleek dat [partner] werd verdacht van strafbare feiten. [werknemer] heeft toen onmiddellijk Oosterman geïnformeerd.
[werknemer] betwist voorts dat hij de eenzijdig door de Raad van Toezicht gedicteerde voorwaarden 1, 2, 4 en 5 van de bijlagen bij de brief van 5 maart 2008 integraal en onvoorwaardelijk zou hebben aanvaard. De advocaten van partijen waren aan het onderhandelen over een mogelijke tussentijdse regeling, maar een overeenkomst is niet tot stand gekomen. Zelfs geen deelovereenkomst. Partijen hebben (slechts) afgesproken de zaak te laten rusten en het oordeel van de strafrechter af te wachten. Daarnaast heeft [werknemer] de Raad van Toezicht toegezegd de Raad van Toezicht te informeren over belangrijke ontwikkelingen in zijn strafproces. [werknemer] heeft dit ook gedaan. [werknemer] heeft regelmatig met Oosterman informele (lunch)gesprekken gevoerd, niet alleen om hem te informeren over de belangrijkste ontwikkelingen in het ziekenhuis, maar ook om hem op de hoogte te stellen van belangrijke ontwikkelingen in de strafzaak tegen [werknemer].
[werknemer] betwist dat hij een privéaangelegenheid als de detentiefasering van [partner] had moeten melden. [werknemer] heeft recht op privacy. Ook valt het niet binnen de reikwijdte van de toezegging die hij aan de Raad van Toezicht heeft gedaan. [werknemer] heeft die informatie echter wel aan de Raad van Toezicht verstrekt: op 18 februari 2010, toen Lekkerkerker en hij na de lunch terugliepen naar de zitting om de uitspraak van de wrakingskamer te vernemen, heeft hij Lekkerkerker verteld dat [partner] onder elektronisch toezicht bij hem verbleef, zodat [werknemer] er nu niet meer alleen voor stond. [werknemer] zou bovendien het onderwerp ter sprake hebben gebracht op de werklunch met Oosterman die voor eind maart 2010 stond gepland. [werknemer] betwist dat hij op 15 maart 2010 zou hebben erkend dat hij de informatie niet heeft gemeld terwijl hij dat wel had moeten doen. Hij heeft toen niet gezegd dat Lekkerkerker reeds op de hoogte was van de situatie, omdat hij door Oosterman overvallen werd. Voorts betwist [werknemer] dat hij nadien tegen de heer Rijpma zou hebben gezegd dat het verstandig was geweest de Raad van Toezicht eerder te informeren.
Tevens heeft [werknemer] zich beroepen op de vernietigbaarheid van de besluiten van De Tjongerschans van 17 maart 2010 en 31 maart 2010.
Voor het geval het verzoek wordt toegewezen, verzoekt [werknemer] om toekenning van een beëindigingsvergoeding van € 750.000,-- en een immateriële schadevergoeding van
€ 25.000,--.
4. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5. Vooropgesteld dient te worden dat het functioneren van [werknemer] als ziekenhuisdirecteur niet ter discussie staat: beide partijen zijn het er over eens dat [werknemer] als ziekenhuisdirecteur goed functioneert. In dat kader is van belang het verslag van het functionerings- en beoordelingsgesprek van 8 februari 2010, waarin staat vermeld: "De unanieme conclusie is dat [werknemer]) over 2009 goed heeft gefunctioneerd, het jaarplan goed gehaald is en de RvT tevreden.".
Nu het in de onderhavige zaak gaat om de arbeidsrechtelijke component van de relatie tussen de (Raad van Toezicht van) De Tjongerschans en [werknemer], heeft dit functioneren naar het oordeel van de kantonrechter als uitgangspunt te gelden. Dit functioneren noopt derhalve niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
6. De Raad van Toezicht heeft het vertrouwen in [werknemer] echter opgezegd. Beoordeeld dient te worden of er een objectieve rechtvaardiging gevonden kan worden voor het opzeggen van dit vertrouwen.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient daarbij uitgangspunt te zijn de situatie zoals die gold per 11 november 2009. De Tjongerschans had op dat moment immers nog (net) voldoende vertrouwen in een goede voortzetting van de relatie. In de brief van 11 november 2009 heeft de Raad van Toezicht aangegeven dat het oordeel van de rechtbank Amsterdam in de strafzaken tegen [werknemer] beslissend zou zijn voor het antwoord op de vraag of de Raad van Toezicht over zou gaan tot ontslag van [werknemer]. Dit oordeel heeft de Raad van Toezicht niet afgewacht.
Voorts heeft de Raad van Toezicht in die brief aangegeven dat niet uitgesloten was dat door de nieuwe dagvaarding tegen [werknemer] en de daarmee gepaard gaande publiciteit binnen het ziekenhuis of daarbuiten zóveel onrust zou kunnen ontstaan dat van een onhoudbare situatie zou moeten worden gesproken. Daarvan is echter niet gebleken.
Blijft over de laatste optie die de Raad van Toezicht in haar brief heeft opengehouden, namelijk het recht dat de Raad van Toezicht zich heeft voorbehouden om eerder handelend jegens [werknemer] op te treden als de omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Kennelijk slaat daar de laatste alinea van de brief van 11 november 2009 ook op, waarin De Raad van Toezicht aangeeft dat de emmer thans geheel gevuld is en dat indien de Raad van Toezicht daartoe aanleiding ziet, hij over zal gaan tot het ontslag van [werknemer].
7. Die omstandigheden zouden liggen, zo blijkt uit de stellingen van De Tjongerschans, in het feit dat [werknemer] zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde sub 4 zoals vermeld in de bijlage bij de brief van 5 maart 2008, te weten dat [werknemer] feiten en omstandigheden zou melden die aanleiding zouden kunnen zijn voor negatieve publiciteit rond zijn persoon en daarmee het ziekenhuis. [werknemer] heeft weliswaar betwist dat er een (deel)overeenkomst tot stand is gekomen, maar uit de brief van de gemachtigde van [werknemer] van 8 april 2008 blijkt wel dat [werknemer] heeft toegezegd zich te zullen onthouden van het doen van enige uitlating aan derden en het "overal van op de hoogte houden" van de Raad van Toezicht van De Tjongerschans. In dat kader, zo blijkt uit die brief, heeft [werknemer] zich akkoord verklaard met - onder meer - voorwaarde 4 van de overeenkomst. De door De Tjongerschans bedoelde voorwaarde dient naar het oordeel van de kantonrechter dan ook te worden bezien in het licht van de door [werknemer] gedane toezegging dat hij De Raad van Toezicht overal van op de hoogte zou houden.
Dit laat onverlet dat de vraag beantwoord moet worden of [werknemer] heeft nagelaten de Raad van Toezicht te informeren over de detentie van [partner]. [werknemer] heeft toegelicht waar, wanneer en in welke bewoordingen hij met Lekkerkerker heeft gesproken over de detentie van [partner]. Daar staat de ontkenning van Lekkerkerker tegenover. Dit brengt met zich mee dat in het kader van de onderhavige procedure niet vaststaat dat [werknemer] heeft verzuimd de Raad van Toezicht te informeren. Ook hetgeen van de zijde van De Tjongerschans is gemeld over het gesprek op 15 maart 2010 en over de verklaring van de heer Rijpma levert daarvan geen bewijs op.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter als volgt. [werknemer] heeft de Raad van Toezicht steeds op de hoogte gehouden van zijn privé-situatie en daarmee voldaan aan de tussen partijen geldende afspraak. Dat de Raad van Toezicht daarbij met nieuwe ontwikkelingen werd geconfronteerd die mediagevoelig waren en afbreuk deden aan het vertrouwen dat de Raad van Toezicht in [werknemer] had, acht de kantonrechter begrijpelijk. Vraag is echter of - indien al juist - het niet (tijdig) op de hoogte stellen van de Raad van Toezicht van het elektronisch huisarrest van [partner] als zodanig ernstig kan worden gekwalificeerd dat dat de spreekwoordelijke druppel oplevert die de emmer deed overlopen en daarmee een objectieve rechtvaardiging oplevert voor het opzeggen van het vertrouwen in [werknemer]. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dit zou anders geweest (kunnen) zijn indien [werknemer] ook in een eerder stadium de Raad van Toezicht niet tijdig danwel onvolledig had geïnformeerd, doch daarvan is niet gebleken. Nu er bovendien nog geen enkele publiciteit was rondom de elektronische detentie van [partner] en voorts niet is gebleken dat deze publiciteit er wel zou komen, heeft de Raad van Toezicht naar het oordeel van de kantonrechter te voortvarend gehandeld.
8. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd raakt naar het oordeel van de kantonrechter niet de kern van het geschil, zodat dit buiten beschouwing kan worden gelaten.
9. Uitgaande van hetgeen hierboven sub 5, 6 en 7 is overwogen, zal de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwijzen. Complicatie daarbij is uiteraard dat [werknemer] ook als statutair bestuurder is ontslagen. Mocht dit ontslag - ook na de daartoe aangekondigde procedures - in stand blijven, dan kan een situatie ontstaan waarbij voortzetting van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] niet meer tot de mogelijkheden behoort. De kantonrechter zal daarop echter niet vooruitlopen.
10. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] af;
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Heerenveen en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2010 door mr. R. Giltay, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.