Beoordeling van het geschil
3.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het primaire dwangsombesluit. Inmiddels heeft verweerder op 7 april 2010 op het bezwaar beslist, en dit ongegrond verklaard. Gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
3.2 Nu beroep is ingesteld tegen beslissing op bezwaar van 7 april 2010, is de voorzieningenrechter bevoegd om met toepassing van artikel 8:86, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan Burgum-West 2005 rust op het perceel Elingsloane 33 de bestemming "bedrijventerrein 2", met nadere aanduiding "wijziging ten behoeve van de vestiging van bedrijfswoningen". Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
Ingevolge het artikel 5, tweede lid van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan - onder andere - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan het in geding zijnde gebruik van het bedrijfspand voor bewoning niet toelaat, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
3.4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.5 Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr. 200702722/1) bestaat in het algemeen geen concreet zicht op legalisatie, indien verweerder niet bereid is de daarvoor vereiste vrijstelling (medewerking) te verlenen. Dit is slechts anders als op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het bestuursorgaan ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Voor een dergelijk oordeel bestaan in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat legalisatie in dit geval niet mogelijk is, omdat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zou leiden tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsactiviteiten van Hoogland. Uit het akoestische rapport van WNP blijkt dat reeds in de huidige situatie sprake is van overschrijding van de geluidsnormen ten opzichte van verzoekers perceel. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd dat verweerder rekening heeft willen houden met de groeimogelijkheden van Hoogland. Voorts acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk dat verweerder bij de afweging over de vraag of al dan niet van de wijzigingsbevoegdheid gebruik zal worden gemaakt het algemeen belang van het vestigingsklimaat van bedrijven heeft meegewogen. Verweerders beleid zoals neergelegd in de notitie "werken in combinatie met wonen" is er op gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat woonfuncties worden geaccepteerd bij bedrijfsvormen waarvan bekend is dat deze overlast veroorzaken. Dit beleid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk te achten. Ten slotte heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee mogen wegen dat het verzoek tot schorsing van de aan Hoogland verleende milieuvergunning door de voorzitter van de AbRS is afgewezen.
3.6 Verzoeker heeft zich met verwijzing naar een uitspraak van de AbRS van 8 november 2006 op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de voorzitter van de AbRS van 18 maart 2010 in strijd is met vaste jurisprudentie en dat het maar zeer de vraag is of de milieuvergunning in beroep bij de AbRS in stand zal blijven. Gelet hierop gaat het volgens verzoeker niet aan om al voordat de verleende milieuvergunning onherroepelijk is een gezin op straat te zetten. De voorzieningenrechter ziet hierin geen grond voor verweerder om van handhavend optreden af te zien. De uitspraak van 8 november 2006 ziet op een andere casus dan de onderhavige en de voorzieningenrechter van de AbRS heeft de in het onderhavige geval verleende milieuvergunning niet op voorhand geschorst. Voorts heeft verweerder zijn beslissing om geen toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid niet alleen gebaseerd op de huidige overschrijding van geluidsnormen, maar heeft hij een afweging in een breder kader gemaakt. De voorzieningenrechter verwijst naar de hiervoor onder 3.5 opgenomen overwegingen. De door verzoeker genoemde consequenties van het bestreden besluit voor hem en zijn gezin kunnen geen bijzondere omstandigheden opleveren op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien. Verzoeker is willens en wetens in een bedrijfspand gaan wonen, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan en hij is vanaf 2004 bekend met de mogelijkheid dat aan de illegale bewoning een eind gemaakt zou kunnen worden.
3.7 De voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder niet tot handhavend optreden mocht besluiten. Het beroep tegen de na bezwaar gehandhaafde beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom wordt daarom ongegrond verklaard. Gelet op de gegeven beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.8 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.