Beoordeling van het geschil
5.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid tot het toelaten van een persoon tot het staatsexamen HAVO en daarmee eveneens de bevoegdheid om die toelating te weigeren ingevolge artikel 60, eerste lid, van de WVO berust bij het college. Daaruit volgt dat het primaire besluit ten onrechte door de DUO is genomen namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit bevoegdheidsgebrek is geheeld door middel van het bestreden besluit, waarin het college het primaire besluit (impliciet) voor zijn rekening heeft genomen.
5.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat de termijn, waarbinnen het examengeld moest worden betaald, eindigde op 15 februari 2010. [verzoeker] is weliswaar in eerste instantie verzocht het examengeld te betalen voor 1 februari 2010, maar uit de brief van 10 november 2009 blijkt niet dat dit een fatale termijn was en bovendien is [verzoeker] vervolgens per brief van 1 februari 2010 uitstel verleend tot en met 15 februari 2010. Vast staat dat [verzoeker] het examengeld niet uiterlijk op 15 februari 2010 heeft betaald. Daarom was het college in beginsel bevoegd te weigeren hem toe te laten tot het staatsexamen.
5.3 De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het college hetgeen [verzoeker] in de bezwaarfase heeft aangevoerd, had moeten aanmerken als een beroep op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 36 van het Besluit. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet, althans niet kenbaar, heeft beoordeeld of aanleiding bestond om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Voor zover het college dit wel heeft beoordeeld, heeft hij ten onrechte niet gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond tot toepassing van de hardheidsclausule. Anders dan het college meent, betreft de bevoegdheid tot (het weigeren van) toelating tot de staatsexamens, geen (volledig) gebonden beslissingsbevoegdheid. Gelet op het bestaan van de hardheidsclausule, kunnen de belangen van degene die zich heeft aangemeld en de omstandigheden waarin diegene verkeert in dat kader wel degelijk een rol spelen. Voor zover het college het beleid voert dat in beginsel geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule, acht de voorzieningenrechter dit beleid niet redelijk.
5.4 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college [verzoeker] in de bezwaarfase in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord. Het college heeft het bezwaar van [verzoeker] daarom ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Hierna zal de voorzieningenrechter beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
5.5 Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker], door tussenkomst van zijn vader, op 1 februari 2010 (en dus voor het verstrijken van de fatale termijn) heeft getracht het examengeld te betalen. Doordat bij de betalingsopdracht een verkeerd rekeningnummer is opgegeven, is deze betaling niet geslaagd. Gelet op het voorgaande, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verzoeker] de intentie had het examengeld te betalen vóór het verstrijken van de fatale termijn.
5.6 Voorts is tussen partijen niet in geschil dat 2010 het laatste jaar is, waarin het staatsexamen HAVO kan worden afgelegd volgens het oude profiel. Hieruit volgt dat, indien [verzoeker] in het jaar 2010 niet wordt toegelaten tot het staatsexamen en hij toch een HAVO-diploma wil behalen, [verzoeker] in het jaar 2011 (of later) opnieuw examen zal moeten doen in alle vakken. Het niet toelaten tot het staatsexamen in het jaar 2010 leidt in dat geval niet alleen tot uitstel, maar tevens tot een aanzienlijk grotere inspanning en grotere onzekerheid over het te behalen resultaat en een aanzienlijk financieel nadeel.
5.7 Gelet op de hiervoor onder 5.5 en 5.6 beschreven bijzondere omstandigheden en gelet op de bijzondere functie van het staatsexamen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de weigering om [verzoeker] toe te laten tot het staatsexamen HAVO in het jaar 2010 zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Gelet op deze conclusie zal de voorzieningenrechter zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het college [verzoeker] in het jaar 2010 moet toelaten tot het (deel)staatsexamen HAVO en hem daarvoor moet (laten) oproepen. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.