RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer: 93629 ha za 08-1016
datum vonnis: 21 april 2010 (wv)
Vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. B. de Haan te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats II],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. drs. H. de Jong te Burgum.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 november 2008 met 41 producties;
- de conclusie van antwoord met 1 productie;
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis met 14 producties;
- de conclusie van dupliek met 1 productie;
- de akte uitlating productie van de zijde van [eiser] d.d. 30 september 2009.
Er is (nader) vonnis bepaald op heden.
1.1 In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
1.2 Van 1974 tot 1988 heeft [gedaagde] in [woonplaats] samengewoond met [eiser]. In augustus 1988 is [gedaagde] buiten medeweten van [eiser] opgenomen in het opvang- en begeleidingscentrum [naam] te [woonplaats III]. Aansluitend is hij gaan wonen in het gezinsvervangend tehuis [naam] te [woonplaats II] en sinds 1995 woont hij onder begeleiding van medewerkers van [naam] zelfstandig in een woning aan de [adres] te [woonplaats II].
1.3 [eiser] was en is van opvatting dat [gedaagde] niet uit vrije wil in [naam] en het gezinsvervangend tehuis [naam] heeft verbleven en thans evenmin vrijwillig onder de paraplu van [naam] in een eigen woning verblijft. Voor zover [gedaagde] zegt dat hij daar wel vrijwillig heeft verbleven c.q. verblijft, hecht [eiser] aan die uitspraak geen geloof, omdat volgens hem [gedaagde] door de begeleiders van [naam] en [naam] is en wordt gehersenspoeld om zich in die zin uit te laten.
1.4 Op verzoek c.q. na aangifte van [eiser] heeft in 1991 en 1996 een onderzoek van politie en justitie plaatsgevonden naar de mogelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [gedaagde]. In beide gevallen hebben de onderzoeksresultaten niet geleid tot de conclusie dat er inderdaad sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of een verblijf tegen de wil van [gedaagde] in genoemde instellingen.
1.5 In de periode nadien heeft [eiser] op diverse manieren getracht [gedaagde] te bewegen weg te gaan uit [naam] en weer met hem, [eiser], te gaan samenwonen in [woonplaats]. Daartoe stuurde hij [gedaagde] brieven, emailberichten en kaarten, nam telefonisch contact op en meldde zich enkele malen onaangekondigd in persoon bij het woonadres van [gedaagde]. [eiser] ging hiermee door ook nadat [gedaagde] hem mondeling en schriftelijk te verstaan had gegeven hierop geen prijs te stellen en er zelfs (over)last van te ondervinden.
1.6 [gedaagde] heeft [eiser] in juli 2006 in kort geding doen dagvaarden en gevorderd dat de voorzieningenrechter aan [eiser] een contact- en straatverbod zal opleggen. Op de dienende dag is [eiser] niet verschenen, waarna de voorzieningenrechter in de rechtbank Leeuwarden bij verstek op 7 juli 2006 het gevorderde contact- en straatverbod heeft opgelegd op straffe van een dwangsom en voorts [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Hiertegen is [eiser] tijdig in verzet gekomen. De verzetzaak is mondeling behandeld op 28 september 2006. Ter zitting zijn beide partijen in persoon verschenen en heeft
[gedaagde] onomwonden verklaard geen contact meer met [eiser] te willen, vrijwillig te wonen onder de paraplu van [naam] en het daar naar zijn zin te hebben. Hij verklaarde voorts de pogingen van [eiser] om met hem in contact te komen uitermate vervelend te vinden. Ook bij die gelegenheid heeft [eiser] aangegeven hier geen geloof aan te hechten omdat in zijn beleving [gedaagde] dit alles niet uit eigen wil vertelde, maar enkel omdat hij daartoe was gehersenspoeld door medewerkers van de stichting Talant Wonen, rechtsopvolgster van [naam] en [naam].
1.7 De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van [gedaagde], om verschoond te blijven van ongewenste contacten met [eiser], zwaarder dienen te wegen dan het belang van [eiser] om zich zonder enige beperking vrij te kunnen bewegen. Daarbij is overwogen dat [eiser] in de directe omgeving van [gedaagde]’s woonadres feitelijk geen andere bezigheden heeft dan het bezoeken van [gedaagde]. Ook in de verzetprocedure heeft de voorzieningenrechter aan [eiser] een contact- en straatverbod opgelegd, zij het dat dit verbod is beperkt tot een termijn van twee jaar na betekening van het vonnis en voorts is de aan het verbod verbonden dwangsom gemaximeerd. Ook in deze zaak is [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Beide vonnissen zijn op 12 oktober 2006 aan [eiser] betekend.
1.8 In het door [eiser] ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof te Leeuwarden in kort geding geoordeeld dat de grieven van [eiser] tegen het verstek en het verzetvonnis niet kunnen slagen met uitzondering van zijn grief tegen de hoogte van de gemaximeerde dwangsom. Ook het gerechtshof heeft het door [gedaagde] gevorderde contact-en straatverbod opgelegd. Voorts is bepaald dat [eiser] bij overtreding van het verbod € 500,- per overtreding verbeurt met een maximum van € 10.000,-. Het gerechtshof heeft voorts bepaald dat het verbod ingaat na betekening van het arrest totdat een periode van twee jaar zal zijn verlopen na betekening van de vonnissen van 7 juli 2006 en 12 oktober 2006. Dit betekent dat het contact-en straatverbod zal eindigen op
12 oktober 2008.
1.9 [eiser] heeft op 9 april 2008 de Stichting Talant Wonen doen dagvaarden en gevorderd Talant op straffe van een dwangsom te bevelen om zich te onthouden van iedere gedraging die de vrije omgang tussen [eiser] en [gedaagde] in de weg staat. [eiser] stelde dat Talant [gedaagde] zodanig onder druk zet dat hij niet meer in vrijheid kan aangeven dat hij contact wenst met [eiser]. Daarmee zou Talant onrechtmatig ten opzichte van [eiser] handelen, omdat zij hem hindert gebruik te maken van het fundamentele recht van vrije omgang.
1.10. Bij vonnis van 10 september 2008 heeft de enkelvoudige civiele kamer van de Rechtbank Leeuwarden de vordering wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen. [eiser] is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten.
1.11 [gedaagde] en de Stichting Talant Wonen hebben op hun beurt op
19 november 2008 [eiser] gedagvaard en opnieuw een straat- en contactverbod gevorderd met daaraan gekoppeld de mogelijkheid om bij overtreding lijfsdwang of een dwangsom toe te passen. Aan deze vordering hebben zij, onderbouwd met stukken, ten grondslag gelegd dat [eiser] ook tijdens het eerder opgelegde contactverbod kaarten en brieven naar [gedaagde] heeft gestuurd. Na afloop van het vorige straatverbod zou hij bovendien getracht hebben [gedaagde] persoonlijk te benaderen waardoor deze, evenals enkele andere cliënten van Talant en hun familieleden, overstuur is geraakt.
1.12 Bij vonnis van 10 december 2008 heeft de voorzieningenrechter te Leeuwarden opnieuw een contact- en straatverbod aan [eiser] opgelegd voor de duur van twee jaren op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-.
de standpunten en vorderingen van [eiser]
2.1 In deze (bodem)procedure vordert [eiser], na wijziging van eis, samengevat en zakelijk weergegeven, de vonnissen van 7 juli 2006 en 12 oktober 2006, evenals het arrest van 25 juli 2007 te vernietigen en voor recht te verklaren dat de opgelegde contact- en straatverboden met terugwerkende kracht zullen worden opgeheven. Voorts wil hij schadevergoeding van [gedaagde]. De schade bestaat uit de door [eiser] betaalde proceskosten. Tijdens de loop van deze procedure is het vonnis in kort geding genoemd in rechtsoverweging 1.12 gewezen. [eiser] vordert op dezelfde gronden ook de vernietiging van dit vonnis en vergoeding van schade bestaande uit de proceskostenveroordeling in die procedure.
2.2 Voorts vordert [eiser] dat [gedaagde] zich op verbeurte van een dwangsom onthoudt van nieuwe activiteiten die erop gericht zijn [eiser] een contactverbod op te (doen) leggen en voor recht te verklaren dat het [eiser] is toegestaan om in contact te treden met [gedaagde], waaronder het zich begeven in de [adres] en aangrenzende straten te [woonplaats II].
2.3 [eiser] baseert zijn vorderingen, zakelijk weergegeven, onder meer op het bepaalde in artikel 8 van EVRM, onder meer luidende:
“1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie” en
“2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”.
2.4 [eiser] stelt dat het contact-en straatverbod heeft geleid tot een onevenredige inbreuk op zijn gezins- en privéleven c.q. zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Voorts stelt hij dat voor het opleggen van een zodanig verbod geen enkele aanleiding was, omdat een incidenteel bezoek van hem aan [gedaagde] door laatstgenoemde onmogelijk als hinderlijk of bedreigend kan zijn ervaren. Datzelfde geldt voor de gestuurde brieven en kaarten, evenals de gepleegde telefoontjes, waarvan bovendien gezegd moet worden dat deze eenvoudig hadden kunnen worden geblokkeerd of afgebroken.
2.5 Daarnaast stelt hij dat ten onrechte is gesuggereerd dat hij ten tijde van hun samenwonen [gedaagde] financieel heeft benadeeld. Ook meent hij ten onrechte te worden neergezet als leugenachtig persoon en stalker, waardoor hij op onrechtmatige wijze in zijn eer en goede naam, dan wel in zijn persoon is aangetast.
2.6 Hij meent verder dat [gedaagde] diens stellingen, die hij ten grondslag legt aan zijn vordering om een contact- c.q. straatverbod op te leggen in deze bodemprocedure, dient te bewijzen. Indien hij daarin niet slaagt, is hij volgens [eiser] schadeplichtig ten opzichte van hem.
2.7 Op dezelfde gronden vordert hij om [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van nieuwe activiteiten die erop gericht zijn [eiser] te verbieden zich te begeven en op te houden in de directe woonomgeving van [gedaagde]. Niet alleen ontbrak en ontbreekt de noodzaak daartoe, maar ook is het in strijd met zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht om zich vrijelijk te bewegen in de openbare ruimte.
2.8 [eiser] stelt voorts dat [gedaagde] ten onrechte zorg afneemt van de stichting Talant Wonen. [gedaagde] heeft volgens [eiser] geen verstandelijke beperking die een dergelijke zorg noodzakelijk maakt. Volgens [eiser] is het doel van deze zorg kennelijk “om los te komen en los te blijven van [voornaam] [eiser]. Hij acht dat zodanig tegen zijn persoon gericht en zodanig ongerechtvaardigd, dat er sprake is van onrechtmatig handelen ten opzichte van hem. [eiser] heeft op dit punt getuigenbewijs aangeboden en verzoekt om getuigenverhoor en deskundigenbericht op het punt van de noodzakelijkheid van de destijds en thans aan [gedaagde] verleende zorg. De onrechtmatigheid is volgens [eiser] tevens gelegen in de omstandigheid dat de onnodige zorg direct of indirect (mede) wordt gefinancierd uit de algemene middelen, wat hem tevens treft in zijn belang als belastingbetaler.
2.9 [eiser] vordert in dat verband na wijziging van eis tevens op verbeurte van een dwangsom dat [gedaagde] wordt bevolen om aan [eiser] alle relevante informatie te verstrekken betreffende de redenen en gronden voor het verblijf van [gedaagde] binnen de diverse instellingen waar hij heeft verbleven.
2.10 Voor de hoogte van de andere gestelde schade, die niet betreft de door hem betaalde proceskosten in de aangevallen uitspraken, vordert [eiser] schadevergoeding nader op te maken in een schadestaat procedure.
2.11 Aangezien [eiser] meent dat hij in kort geding door de rechtbank en het gerechtshof achteraf gezien volstrekt ten onrechte in het ongelijk is gesteld en daardoor ook onterecht steeds in de proceskosten is veroordeeld, vordert hij, zoals hiervoor al aangegeven, de tot op heden door hem uit dien hoofde aan [gedaagde] betaalde bedragen als schadevergoeding terug.
2.12 Tenslotte vordert [eiser] om [gedaagde] te gebieden niet langer gebruik te maken van de door de stichting Talant Wonen verstrekte zorg en mee te werken aan beëindiging van de (behandel)overeenkomst, dan wel mee te werken aan maatregelen die niet verder gaan dan (mantel)zorg in de omgeving [woonplaats].
het verweer van [gedaagde]
2.13 [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd weersproken en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen.
2.14 Kort samengevat komt het verweer erop neer dat [eiser] volgens [gedaagde] geen belang meer heeft bij vernietiging van het verstek- en verzetvonnis van de voorzieningenrechter te Leeuwarden en het arrest in kort geding van het gerechtshof te Leeuwarden, omdat de termijn waarvoor het contactverbod gold, al is verstreken. Bovendien heeft [eiser] volgens [gedaagde] geen begin van bewijs geleverd of aangedragen voor zijn stelling dat deze rechterlijke beslissingen, evenals het vonnis in kort geding van 10 december 2008, niet op juiste gronden zouden berusten. Van strijd met het EVRM of veronachtzaming van aan [eiser] toekomende fundamentele rechten is geen sprake. [gedaagde] stelt verder dat hij op basis van een indicatiebesluit in aanmerking komt voor zorgverlening. Voor de rest gaat het [eiser] niets aan waarom
[gedaagde] voor zorgverlening in aanmerking komt. Bij die wetenschap heeft hij geen enkel belang. [eiser] is geen belanghebbende, ook niet als belastingplichtige.
Beoordeling van het geschil
3.1 Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] bij herhaling nadrukkelijk heeft verklaard op geen enkele wijze contact te willen hebben met [eiser], mede omdat hij (de pogingen tot) contact als bijzonder hinderlijk en vervelend ervaart. Ook staat vast dat [eiser] de vaste overtuiging heeft dat [gedaagde] dat niet werkelijk wil. [gedaagde] zou zijn gehersenspoeld en daarom zegt hij dat hij geen contact met [eiser] wenst. In en buiten de vele procedures die tussen partijen zijn gevoerd is [eiser] er in een periode van ruim 20 jaar op geen enkele wijze in geslaagd een begin van bewijs voor deze stelling bijeen te brengen. In rechte moet het er daarom voor worden gehouden dat het een onbewezen veronderstelling betreft, waaraan geen waarde kan worden toegekend. In rechte dient daarom uitgangspunt te zijn dat de door [gedaagde] geuite wens om verschoond te blijven van ieder contact met [eiser], overeenstemt met zijn werkelijke wil.
3.2 Vast staat ook dat [eiser] onder geen beding voornemens is deze wens van
[gedaagde] te respecteren. [eiser] blijft ondanks het ontbreken van enig bewijs volhouden dat [gedaagde] gehersenspoeld is. Vanuit die veronderstelling tracht hij op verschillende manieren, waaronder het entameren van deze procedure, (opnieuw) in contact te komen met [gedaagde]. Hij beroept zich in de eerste plaats op de hiervoor aangehaalde leden van artikel 8 van het EVRM. Het beroep hierop faalt. Het recht op gezinsleven betekent niet dat langs die weg iemand tegen zijn wil tot een zodanig gezinsleven kan worden gedwongen. Vastgesteld moet worden dat
[gedaagde] met [eiser] juist geen gezinsleven wenst. Van een ongerechtvaardigde inmenging in de uitoefening van het gezinsrecht kan daarom al geen sprake zijn.
3.3 De persoonlijke vrijheid van een ieder vindt zijn grens in de persoonlijke vrijheid van een ander. De persoonlijke vrijheid van [eiser] om contact op te nemen met wie hij wil, vindt zijn grens waar iemand aangeeft dat absoluut niet te willen omdat hij daar overlast van ondervindt. De vrijheid van de één mag zonder gegronde reden niet ten koste gaan van de ander. Volgens [eiser] ontbreekt een dergelijke gegronde reden. Hij stelt dat het contact- en straatverbod een ongerechtvaardigde inbreuk is (geweest) op zijn persoonlijke vrijheid. De rechtbank kan hem daarin niet volgen. Vast staat immers dat [eiser] al meer dan 20 jaar op alle mogelijke manieren tracht met [gedaagde] in contact te komen, terwijl laatstgenoemde meermalen heeft aangegeven dat niet te wensen. Hieruit volgt al dat er een gerechtvaardigde vrees bestaat dat [eiser] de persoonlijke vrijheid van [gedaagde] niet zal respecteren en daarop keer op keer inbreuk zal maken, wat [gedaagde] hindert en tot last is. Los van de vraag of en in hoeverre [eiser] daadwerkelijk inbreuk heeft gemaakt op [gedaagde]’s persoonlijke vrijheid, is het bestaan van de gerechtvaardigde vrees dat [eiser] op enigerlei wijze contact zal opnemen in dit geval voldoende om een contact- en straatverbod op te leggen, zoals door de voorzieningenrechters is gedaan. De betwisting van [eiser], dat hij verschillende keren feitelijk contact met [gedaagde] heeft opgenomen, dan wel subsidiair dat [gedaagde] dat als hinderlijk heeft kunnen ervaren, kan daarmee in het midden blijven en het daarop gebaseerde bewijsaanbod kan worden gepasseerd.
Ook de stelling van [eiser], dat hij er wel degelijk belang bij heeft om in [woonplaats II] te komen, omdat hij daar een vriend heeft, kan niet tot een ander oordeel leiden. Gesteld noch gebleken is immers dat deze vriend woonachtig is in het beperkte gebied in [woonplaats II] waarvoor het straatverbod geldt. Evenmin is gesteld of gebleken dat [eiser] er een bijzonder belang bij heeft om deze vriend thuis in [woonplaats II] te bezoeken. De beweerdelijke vriend kan hij immers net zo goed buiten [woonplaats II] ontmoeten, zeker nu [eiser] volgens de gemeentelijke basisadministratie ook in Friesland een woonadres heeft.
3.4 Ook dient als onjuist te worden gepasseerd de opvatting dat [gedaagde] in deze procedure zijn feitelijke stellingen dient te bewijzen die ten grondslag lagen aan het opgelegde contact- en straatverbod. In kort geding zijn deze stelling van [gedaagde] door de voorzieningenrechters aannemelijk gevonden. Dat is voldoende om te komen tot toewijzing van de vorderingen in kort geding. Indien [gedaagde] tevens behoefte zou hebben aan het vaststellen hiervan in een bodemprocedure dan zou de bewijslast inderdaad op hem rusten. Dat is echter niet het geval. [eiser] is eiser in deze procedure en stelt dat de verschillende voorzieningenrechters volstrekt ten onrechte hebben aangenomen dat er sprake was van onrechtmatige overlast veroorzaakt door de pogingen van [eiser] om met [gedaagde] tegen diens wil in contact te komen. In die situatie is het aan [eiser] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de voorzieningenrechters ten onrechte hebben geoordeeld dat [gedaagde] zijn feitelijke stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. [eiser] laat het stellen van dergelijke feiten echter na.
3.5 Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat de vonnissen en het arrest in kort geding te vernietigen, zoals door [eiser] is gevorderd. Voor schadevergoeding wegens ten onrechte uitgesproken proceskostenveroordelingen geldt uiteraard hetzelfde.
3.6 Voor wat betreft de stelling van [eiser], weergegeven in rechtsoverweging 2.5, moet worden gezegd dat [eiser] op dit punt onvoldoende heeft gesteld. Hij stelt immers slechts dat uit de gedingstukken hier en daar is gesuggereerd dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan financiële benadeling van [gedaagde] en voorts dat hij, [eiser], een leugenachtig persoon en/of een stalker zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat dit door [gedaagde] op een zodanige wijze als feit is gepresenteerd dat [eiser] daardoor in zijn eer en goede naam, dan wel in zijn persoon zou kunnen worden aangetast. Dat hij daardoor schade heeft geleden, evenmin.
3.7 Voor verwijzing naar een schadestaat procedure zoals gevorderd, bestaat daarom evenmin aanleiding.
3.8 De vordering van [eiser] om aan [gedaagde] te verbieden enige activiteit te ontplooien om [eiser] een contact-en/of straatverbod op te leggen of na te leven, is evenmin toewijsbaar. Niet alleen bestaat daartoe geen aanleiding omdat deze activiteiten geen strijd opleveren met enig aan [eiser] toekomend persoonlijk recht, maar ook omdat een zodanig verbod zou inhouden dat [gedaagde] zich ter zake niet tot de rechter zou mogen wenden. Dat zou in strijd komen met het bepaalde in artikel 17 van de Grondwet.
3.9 De rechtbank is verder van oordeel dat [eiser] geen enkel in rechte te respecteren belang heeft bij het vernemen van de redenen en de noodzaak voor [gedaagde] om met de stichting Talant Wonen, dan wel haar rechtsvoorgangsters een behandel- of zorgovereenkomst te sluiten. Dat hij mogelijk belastingbetaler is en de zorg (mede) uit algemene middelen wordt gefinancierd, levert een zodanig belang niet op. Afgezet tegen het belang van de privacy van [gedaagde] valt het door [eiser]’s gestelde belang in het niet, te meer omdat de overheid er met behulp van een systeem van indicatiestelling al op toeziet dat zorgaanbod en zorgvraag met elkaar overeenstemmen, zodat geen zorg wordt verleend aan mensen die deze zorg niet nodig hebben. Het belang van [eiser] als belastingbetaler is daarmee al voldoende gewaarborgd.
3.10 Bij vermeerdering van eis heeft [eiser] nog gevorderd dat [gedaagde] wordt bevolen de (behandel)overeenkomst met stichting Talant Wonen op te zeggen en mee te werken aan maatregelen die niet verder gaan dan (mantel)zorg in de omgeving [woonplaats]. Voor deze vordering heeft [eiser] verzuimd een juridische grondslag aan te geven, zodat de vordering voor afwijzing gereed ligt.
3.11 Samenvattend moet worden geoordeeld dat geen van de vorderingen van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komt. De vorderingen zullen daarom alle worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] als na te melden in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 254,- aan verschotten en € 904,- (2 punten, tarief II) aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, rechter-plaatsvervanger, en door de rolrechter uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.