Beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om TSM te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat TSM een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het besluit van 2 maart 2010 in bezwaar geen stand zal houden.
2.2 De voorzieningenrechter heeft met toestemming van partijen en met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van het rapport "Business Case Waddenveren", de geanonimiseerde versie hiervan en de omzet- en resultaatcijfers van TSM over de jaren 2007, 2008 en 2009.
2.3 Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) -voor zover van belang- blijft het verstrekken van informatie ingevolge de WOB achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken derden. Deze beoordeling is voorbehouden aan, in dit geval, de minister. De voorzieningenrechter laat daarom de door TSM geanonimiseerde versie van het rapport onbesproken.
2.4 Blijkens het rapport "Business Case Waddenveren", dat betrekking heeft op de veerverbindingen naar de Friese Waddeneilanden, waaronder de door TSM onderhouden veerverbindingen naar Vlieland en Terschelling, heeft RebelGroup onderzocht of het aanbod van personenvervoer van en naar deze Waddeneilanden in een situatie zonder concessies het maatschappelijke gewenste kwaliteits-, kwantiteits- en prijsniveau zal hebben. Hierbij is als uitgangspunt genomen het maatschappelijke gewenste kwaliteits-, kwantiteits- en prijsniveau, zoals dat thans is vastgelegd in de huidige openbare dienstcontracten met de reders, zoals TSM. Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft RebelGroup een business case van de huidige reders opgesteld en geanalyseerd wat het vervoeraanbod zal zijn zonder concessies. Hierbij heeft RebelGroup gebruik gemaakt van publiekelijk beschikbare (financiële) informatie van andere reders of maritieme dienstverleners, zoals de TESO (veerverbinding Den Helder-Texel) en de provincie Zeeland (veerverbinding Breskens-Vlissingen). RebelGroup was hiertoe genoodzaakt, omdat de reders die de veerverbindingen naar de Friese Waddeneilanden onderhouden, zoals TSM, geen financiele informatie presenteren. Ter zitting heeft TSM dat bevestigd en aangegeven dat het niet in haar natuur als familiebedrijf ligt buitenstaanders, zoals -naar de voorzieningenrechter begrijpt- EVT, inzicht te geven in haar bedrijfsgegevens. Hier heeft TSM aan toegevoegd dat, indien RebelGroup TSM om financiële gegevens had gevraagd, zij deze gegevens misschien wel had verstrekt. Wat hier ook van zij, duidelijk is dat de bevindingen van RebelGroup niet zijn gebaseerd op (financiële) informatie die afkomstig is van TSM zelf. Dit betekent dat volstrekt duidelijk is dat de in het rapport gepresenteerde winstmarges op de door TSM onderhouden veerverbindingen louter aannames en inschattingen betreffen. Zoals de minister ter zitting terecht heeft opgemerkt, is dit in het rapport ook meermalen nadrukkelijk aangegeven. Het rapport laat in dat opzicht niets aan duidelijkheid te wensen over. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat RebelGroup zich blijkens het rapport verplaatst heeft in de theoretische situatie dat de minister geen concessies zal verlenen. Ook dit wijst er op dat slechts sprake is van aannames en inschattingen. Bovendien kan TSM de onjuistheid van de aannames en inschattingen en de volgens TSM hierdoor ontstane negatieve beeldvorming corrigeren onder meer door de werkelijk behaalde winstmarges openbaar te maken. Dat TSM om haar moverende redenen er voor kiest om dit niet te doen, betekent niet dat de minister daarom gehouden is het rapport op dit punt (verder) te anonimiseren.
2.5 Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister op goede gronden geen aanleiding heeft gezien het rapport verder te anonimiseren dan hij heeft gedaan. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het besluit van 2 maart 2010 in bezwaar stand zal houden. Voor het schorsen van dit besluit bestaat dan ook geen aanleiding, zodat het schorsingsverzoek zal worden afgewezen.