ECLI:NL:RBLEE:2010:BM0449

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1465
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsverlening in verband met verrichte huishoudelijke werkzaamheden en de gevolgen van schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsverlening aan eiseres, die sinds 5 maart 1994 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De herziening is het gevolg van een melding dat eiseres mogelijk zwarte inkomsten genoot uit huishoudelijk werk. De Sociale Recherche Fryslân heeft een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiseres over een periode van ongeveer 4,5 jaar werkzaamheden heeft verricht waarvoor zij inkomsten heeft ontvangen, maar deze niet heeft gemeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 januari 2010, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder, het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.

De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen van haar werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering over bepaalde perioden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1 december 2004 huishoudelijk werk heeft verricht voor verschillende personen en dat zij hiervoor vergoedingen heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006 niet gerechtvaardigd is, omdat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd van haar werkzaamheden in die periode.

De rechtbank vernietigt de beslissing van verweerder voor wat betreft de intrekking van de bijstand over de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006 en de terugvordering van de bijstandsuitkering. Verweerder moet een nieuw besluit nemen over het recht op aanvullende bijstand voor die periode en de terugvordering herberekenen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1465
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden,
en
het bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslan,
verweerder,
gemachtigde: F.B. Visser, werkzaam bij de Dienst.
Procesverloop
Bij brief van 3 juni 2009 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB). Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 14 januari 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Eiseres ontving vanaf 5 maart 1994, met een onderbreking in 2000, bijstand, laatstelijk op grond van de WWB berekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2 Naar aanleiding van een melding dat eiseres zwarte inkomsten zou genieten uit het verrichten van (huishoudelijk) werk heeft de Sociale Recherche Fryslân een onderzoek ingesteld. In dat kader is dossierstudie verricht, is informatie opgevraagd bij de Dienst Wegverkeer, hebben observaties plaatsgevonden en zijn eiseres en diverse getuigen gehoord. Op grond van de onderzoeksresultaten, neergelegd in een frauderapport van 8 december 2008, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres over de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2007 en over de periode van 14 juni 2008 tot en met 31 oktober 2008 werkzaamheden heeft verricht waaruit inkomsten zijn genoten. Daarvan heeft zij geen mededeling gedaan. Tevens heeft eiseres van de inkomsten geen administratie bijgehouden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.3 Bij besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder het recht op uitkering over de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2007 en over de periode van 14 juni 2008 tot en met 31 oktober 2008 ingetrokken. Voorts zijn de gemaakte kosten van bijstand over de genoemde periodes tot een bedrag van € 45.272,93 van eiseres teruggevorderd.
1.4 Bij besluit van 3 juni 2009, verzonden 4 juni 2009, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 februari 2009 ongegrond verklaard. De bestreden beslissing is nog wel in zoverre herzien dat de datum 31 oktober 2008 is gewijzigd naar 30 november 2009 (bedoeld zal zijn 2008).
Geschil
2.1 Eiseres erkent dat zij vanaf december 2004 werkzaamheden heeft verricht voor [naam] (hierna: [A]). Volgens eiseres gaat het om een beperkt aantal uren per week. Eiseres heeft een overzicht gegeven van de door haar gewerkte uren en de daar tegenoverstaande vergoeding per uur. Eiseres stelt voorts dat zij bij [naam] (hierna: [B]) slechts een oogje in het zeil hield. Voor zover gesproken zou kunnen worden van productieve arbeid, was dit arbeid in een bescheiden omvang en tegen een bescheiden vergoeding. Eiseres heeft verklaard dat de werkzaamheden op elke laatste zaterdag van de maand werden verricht en dat zij hiervoor € 20,00 per keer ontving. Ten aanzien van de werkzaamheden bij de familie [C] heeft eiseres aangevoerd dat zij incidentele werkzaamheden in het pension van de familie [C] heeft verricht in 2007 en 2008 en voorts incidentele schoonmaakwerkzaamheden vanaf mei 2008 (met name in de zomerperiode) in vakantiehuisjes op Vlieland. Gelet op de beperkte omvang van de werkzaamheden is een volledige intrekking van het recht op uitkering over de gehele periode niet gerechtvaardigd. Eiseres vindt dat verweerder gehouden is het resterend recht op uitkering vast te stellen.
2.2 Verweerder is van mening dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Nu geen deugdelijke administratie is bijgehouden van de gewerkte uren en de ontvangen inkomsten heeft eiseres zelf het risico genomen dat het recht op uitkering niet is vast te stellen.
Beoordeling van het geschil
3.1 De te beoordelen perioden betreffen de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2007 en van 14 juni 2008 tot en met 30 november 2008. Ten aanzien van de tussenliggende periode heeft verweerder aangenomen dat eiseres geen werkzaamheden heeft verricht, omdat zij in die periode zelf huishoudelijke hulp kreeg vanwege een gebroken pols en een gekneusde voet.
3.2 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van de Sociale Recherche Fryslân genoegzaam is komen vast te staan dat eiseres vanaf 1 december 2004 huishoudelijk werk heeft verricht voor [A] en voor [B] en vanaf omstreeks 1 december 2006 ook voor de familie [C] en dat zij met deze werkzaamheden inkomsten heeft genoten. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij van deze activiteiten alsmede de daaruit genoten inkomsten mededeling had behoren te doen aan verweerder. Nu eiseres dit heeft nagelaten is sprake van schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
3.4 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene feiten te stellen en zonodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
3.5 Als eerste zal de rechtbank ingaan op de werkzaamheden die eiseres heeft verricht voor [A]. Eiseres heeft geen administratie bijgehouden aan de hand waarvan de omvang van de werkzaamheden en/of de hoogte van de inkomsten aangetoond kan worden. Dit staat er echter niet aan in de weg dat het bewijs ook met andere middelen kan worden geleverd. Uit de verklaringen van eiseres en [A] in samenhang gelezen kan naar het oordeel van de rechtbank afgeleid worden dat eiseres vanaf 1 december 2004 aanvankelijk drie uur per week en sinds oktober 2006, na het overlijden van de echtgenote van [A], zes uur per week huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht voor [A]. Voor dit werk ontving eiseres aanvankelijk € 7,00 per uur. Dit bedrag is per juni 2006 verhoogd naar € 8,00 per uur en vanaf juni 2008 naar € 25,00 per dagdeel van drie uren. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval met deze verklaringen voldoende bewijs is geleverd ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de inkomsten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verklaringen van eiseres en [A] gelijkluidend en gedetailleerd zijn. Daarnaast sluiten de waarnemingen, die in het kader van het onderzoek door de Sociale Recherche Fryslân zijn gedaan, aan bij de afgelegde verklaringen. De rechtbank merkt voorts op dat het gelet op de aard van de werkzaamheden, het gaat hier om schoonmaakwerk voor een alleenstaande man, niet aannemelijk is dat hiermee meer dan twee ochtenden per week gemoeid zouden zijn. Ten aanzien van de vergoeding per uur overweegt de rechtbank dat deze overeenkomt met hetgeen gebruikelijk is voor dit soort werkzaamheden. Verweerder moet met de hiervoor vermelde gegevens in staat geacht worden aanvullend recht op bijstand vast te stellen.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank staat ook de omvang van de werkzaamheden die eiseres vanaf 1 december 2004 heeft verricht voor [B] en de hiervoor ontvangen vergoeding voldoende vast. Zowel eiseres als [B] hebben verklaard dat het ging om werkzaamheden op iedere laatste zaterdag van de maand. De verklaring van eiseres dat zijn hiervoor € 20,00 per keer ontving komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
3.7 De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de Sociale Recherche Fryslân blijkt dat eiseres de omvang van haar werkzaamheden vanaf omstreeks 1 december 2006 verder heeft uitgebreid door ook werkzaamheden te gaan verrichten voor de familie [C]. Eiseres heeft in december 2008 verklaard dat zij sinds ongeveer twee jaar, dus sinds december 2006, zo nu en dan schoonmaakwerk verricht tegen een vergoeding van € 8,00 per uur in het pension van de familie [C], bestaande uit 12 kamers. Hiernaast heeft eiseres verklaard dat zij sinds de zomer van 2008 tevens vakantiehuisjes op Vlieland heeft schoongemaakt, waarvoor zij € 60,00 per huisje ontving. Nu eiseres van deze werkzaamheden geen administratie heeft bijgehouden, zij niet heeft kunnen aangegeven hoe vaak zij de werkzaamheden heeft verricht en ook haar werkgeefster, [naam], hieromtrent geen duidelijkheid heeft verschaft, heeft verweerder zich voor wat betreft de werkzaamheden voor de familie [C] sinds 1 december 2006 op het standpunt kunnen stellen dat eiseres er niet in geslaagd is de omvang van de werkzaamheden te bewijzen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de consequenties hiervan voor rekening en risico van eiseres moeten blijven.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat verweerder alleen bevoegd was tot intrekking van de uitkering van eiseres over de perioden van 1 december 2006 tot en met 31 december 2007 en van 14 juni 2008 tot en met 30 november 2008. De intrekking van het recht op bijstand kan niet in stand blijven voor wat betreft de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006. Het beroep is daarom gegrond en de bestreden beslissing moet in zoverre worden vernietigd. Verweerder zal bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar het recht op aanvullende bijstand over de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006 dienen vast te stellen en hierbij de -naar het oordeel van de rechtbank met voldoende bewijs aangetoonde feiten als vermeld onder 3.5 en 3.6- als uitgangspunt dienen te nemen.
3.9 Nu het besluit tot intrekking niet onverkort in stand kan blijven, is daarmee tevens de grondslag aan de terugvordering komen te ontvallen, zodat de beslissing op bezwaar ook op dit onderdeel moet worden vernietigd. Daarbij merkt de rechtbank op dat een terugvorderingsbesluit volgens vaste rechtspraak als één geheel moet worden beschouwd. Verweerder dient bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een herberekening te maken van het terug te vorderen bedrag aan bijstand. Met het oog daarop overweegt de rechtbank dat verweerder bevoegd is over te gaan tot terugvordering van de over de perioden van 1 december 2006 tot en met 31 december 2007 en van 14 juni 2008 tot en met 30 november 2008 betaalde kosten van bijstand en dat de rechtbank vooralsnog geen grond ziet voor het oordeel dat van deze bevoegdheid geen gebruik behoort te worden gemaakt.
3.10 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 644,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 3 juni 2009 voor zover deze beslissing ziet op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006 en voor zover deze beslissing ziet op de terugvordering;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt omtrent het recht op aanvullende bijstand over de periode van 1 december 2004 tot 1 december 2006;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt inzake de terugvordering, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,00.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010.
w.g. P.R.M. Poiesz
mr. C.H. de Groot
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.