ECLI:NL:RBLEE:2010:BL9763

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96814 - HA ZA 09-439
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtspersoonlijkheid van het college van kerkrentmeesters van een PKN-gemeente

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Leeuwarden op 24 maart 2010, staat de vraag centraal of het college van kerkrentmeesters van een Protestantse Kerk in Nederland (PKN) gemeente rechtspersoonlijkheid bezit. De rechtbank concludeert dat het college geen rechtspersoonlijkheid heeft, maar slechts een orgaan is van de rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgemeente. Dit oordeel is gebaseerd op de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Kerkorde van de PKN. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toekomt aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Aangezien het college van kerkrentmeesters enkel vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft, kan het niet als zelfstandige partij optreden in deze procedure.

De rechtbank oordeelt dat het college niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat het op eigen naam [x] heeft gedagvaard. Dit leidt tot de conclusie dat [x] ook niet in zijn vordering jegens het college kan worden ontvangen. De rechtbank wijst de vorderingen van [x] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De kosten aan de zijde van het college worden vastgesteld op € 904,00, terwijl de kosten aan de zijde van [x] worden begroot op € 1.443,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de juridische status van organen binnen kerkgenootschappen en de implicaties daarvan voor rechtsprocedures. De rechtbank bevestigt dat de kerkenraad de zorg voor vermogensrechtelijke aangelegenheden bij het college van kerkrentmeesters heeft gelegd, maar dat dit college geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid bezit. Dit vonnis biedt belangrijke inzichten in de juridische positie van kerkelijke organen en hun bevoegdheden in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 96814 / HA ZA 09-439
Vonnis van 24 maart 2010
in de zaak van
het COLLEGE VAN KERKRENTMEESTERS VAN DE PKN GEMEENTE TE TJERKWERD/DEDGUM,
zetelende te Tjerkwerd,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Kroondijk, kantoorhoudende te Wolvega,
tegen
[x],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna het college en [x] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 22 december 2009
- de akte houdende uitlating, tevens akte vermeerdering van eis van het college
- de antwoordakte van [x].
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De vordering
in conventie
Het college vordert - na wijziging van eis - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [x] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.160,00 betreffende achterstallige erfpachttermijnen vanaf april 2008 tot en met 12 november 2008 exclusief de wettelijke rente p.m.;
b. [x] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.120,00 betreffende de per 12 mei 2009 te vervallen erfpachttermijnen over de periode 12 november 2008 tot en met 12 mei 2009 exclusief de wettelijke rente p.m.;
c. [x] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.120,00 betreffende de per 12 november 2009 te vervallen erfpachttermijnen over de periode 12 mei 2009 tot en met 12 november 2009 exclusief de wettelijke rente p.m.;
d. [x] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.601,00 betreffende de ten onrechte aan hem betaalde gelden door de Dienst Landelijk Gebied (DLG), alsmede de wettelijke rente vanaf 2 december 2003, de dag waarop dit bedrag door de DLG aan [x] is uitbetaald;
e. op basis van artikel 17 van de erfpachtsbepalingen de opzegging door het college rechtsgeldig wordt verklaard alsmede het erfpachtrechtcontract per 2 mei 2009 wordt ontbonden, dan wel een andere datum die de rechtbank vermeent te behoren, wegens het onder andere niet (tijdig) betalen van de canon, alsmede het niet naleven van de erfpachtsbepalingen, alsmede het niet doorbetalen van de uitbetaling Lijst Geldelijke Regelingen aan het college;
f. [x] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II begroot op € 500,00;
g. [x] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure;
h. [x] wordt veroordeeld tot betaling van de nakosten volgens het liquidatietarief, indien [x] niet binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis in dezen is gewezen aan de verplichtingen uit het vonnis heeft voldaan.
3.2. [x] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [x] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat het college gehouden is tot het verlenen van zijn medewerking aan de overdracht van het erfpachtrecht van [x] aan de maatschap [y] en dat het daartoe zijn medewerking moet verlenen binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat het daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00, met veroordeling van het college in de kosten van de procedure.
3.4. Het college voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
in conventie en in reconventie
4.1. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag geplaatst of het college in zijn vordering kan worden ontvangen. Zij overweegt hieromtrent als volgt.
4.2. De bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen (zie ook HR 25 november 1983, AB 1984, 254). Op grond van art. 2:2 lid 1 BW bezitten kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, rechtspersoonlijkheid (zie in dit verband eveneens art. 5 lid 1 van de op de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland gebaseerde Ordinantie 11). De PKN-gemeente Tjerkwerd/Dedgum kan derhalve als rechtspersoon worden aangemerkt. Ook de diaconie van de gemeente bezit rechtspersoonlijkheid (zie art. 5 lid 2). Wat betreft de positie van het college van kerkrentmeesters binnen de gemeente en de vraag of dit college rechtspersoonlijkheid bezit overweegt de rechtbank dat in Ordinantie 11 is bepaald dat de zorg voor vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente bij de kerkenraad berust. De kerkenraad vertrouwt de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard toe aan het college van kerkrentmeesters (art. 1). In art. 2 van ordinantie 11 is vastgelegd wat de taken van het college van kerkrentmeesters zijn. Uit deze bepaling vloeit onder meer voort dat het college van kerkrentmeesters - met voorafgaande toestemming van de kerkenraad - processen bij de overheidsrechter mag voeren (zie art. 2 lid 9). Uit art. 5 lid 1 voornoemd blijkt evenwel dat het college van kerkrentmeesters uitsluitend de gemeente - bijvoorbeeld in een procedure bij de overheidsrechter zoals thans aan de orde - vertegenwoordigt. Een college van kerkrentmeesters bezit derhalve - anders dan de gemeente en de diaconie - geen rechtspersoonlijkheid, maar is slechts een orgaan van de rechtspersoon gemeente.
4.3. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat, nu het college op eigen naam [x] heeft gedagvaard, het niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De rechtbank acht in dit geding geen termen aanwezig om een uitzondering aan te nemen op het in rechtsoverweging 4.2., eerste volzin, vermelde uitgangspunt. Nog afgezien van het feit dat in art. 5 lid 1 voornoemd uitdrukkelijk is bepaald dat het college uitsluitend over vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt, is van belang dat bij toewijzing van de vorderingen bijvoorbeeld onzekerheid zou kunnen ontstaan over de vraag welke partij door de uitspraak wordt gebonden.
4.4. Het gevolg van het vorenoverwogene is dat [x] - op de gronden zoals hiervoor uiteengezet - evenmin in zijn vordering jegens het college kan worden ontvangen.
4.5 Het college zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in conventie, voor zover deze tot op heden aan de zijde van [x] zijn gevallen. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 313,00 voor vast recht en
€ 1.130,00 voor salaris advocaat (2,5 punt in tarief II).
4.6. [x] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in kosten van het geding in reconventie, voor zover deze tot op heden aan de zijde van het college zijn gevallen. Deze kosten - die betrekking hebben op een zelfstandige vordering in reconventie - worden vastgesteld op een bedrag van € 904,00 (2 punten in tarief II).
4.7. [x] zal voorts - conform de conclusie van het college in reconventie - voorwaardelijk worden veroordeeld in de wettelijke rente over de proceskosten alsmede in de nakosten, op de wijze zoals in het dictum te melden. [x] heeft weliswaar aangevoerd dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen nu art. 237 lid 4 Rv hiervoor een aparte rechtsingang kent, maar de rechtbank is van oordeel dat de wet zich niet verzet tegen begroting van de nakosten bij vonnis indien de rechter in staat is het beloop daarvan op dat moment te begroten. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval nu sprake is van toekenning van forfaitaire bedragen volgens het liquidatietarief (zie onderdeel 8 van de liquidatietarieven).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart het college niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2. veroordeelt het college in de proceskosten, aan de zijde van [x] tot op heden in totaal begroot op € 1.443,00;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het beslissing onder 5.2. betreft;
in reconventie
5.4. verklaart [x] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.5. veroordeelt [x] in de proceskosten, aan de zijde van het college tot op heden in totaal begroot op € 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis de proceskosten zijn voldaan, tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6. veroordeelt [x] - voor het geval hij niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis hieraan uitvoering heeft gegeven - tot betaling van de nakosten en begroot dit bedrag op € 131,00 zonder betekening van het vonnis en op € 199,00 met betekening;
5.7 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de beslissingen onder 5.5. en 5.6. betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2010.?