ECLI:NL:RBLEE:2010:BL9720

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/754120-09 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en verduistering van goederen uit de boedel van een overleden persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en verduistering van goederen die toebehoorden aan de boedel van de overleden [naam 3]. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J. Kuiters, werd beschuldigd van het wegnemen van schilderijen en andere goederen uit de woning van de overledene, zonder toestemming van de erfgenamen, de familie [naam 2]. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 2 oktober 2009 en 11 maart 2010, en op de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij.

De tenlastelegging bestond uit een primair en subsidiair verwijt van diefstal en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot goederen uit de inboedel van de overledene heeft weggenomen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om wederrechtelijk te handelen, omdat zij meende de wensen van de overledene te volgen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte zonder toestemming handelde, zij zich niet bewust was van de wederrechtelijkheid van haar daden.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel diefstal als verduistering, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzettelijk wederrechtelijk handelde. De benadeelde partij, [naam 2], werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van het gerechtshof over de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet in de stukken was opgenomen, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de officier niet ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.H. Severein als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/754120-09
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 2 oktober 2009 en 11 maart 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij in of omstreeks de periode van 15 juni 2006 tot en met 1 februari 2007 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aantal) schilderij(en) en/of bord(en) en/of serviesgoed en/of/althans overige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of (overige) nabestaanden van [naam 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 15 juni 2006 tot en met 1 februari 2007 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een (aantal) schilderij(en) en/of bord(en) en/of serviesgoed en/of/althans overige goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of (overige) nabestaanden van [naam 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) zich in
de woning van die (wijlen) [naam 3] bevonden, tot welke woning zij, verdachte en/of haar mededader (met toestemming van die (wijlen) [naam 3]) toegang hadden en/of welke goederen zij, verdachte en/of (met) haar mededader tot de verdeling van de nalatenschap van die [naam 3] beheerden en/of (aldus) anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit, dat na een technische sepot, een procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is gevoerd. Het gerechtshof heeft in deze procedure bepaald dat er een gerechtelijk vooronderzoek moest plaatsvinden. De officier van justitie heeft deze beslissing niet uitgevoerd, maar heeft de politie nader onderzoek laten verrichten. De raadsman is derhalve van mening dat de beslissing van het gerechthof niet is uitgevoerd, zodat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van het gerechtshof zich niet bij de stukken bevindt en ook overigens niet uit de stukken blijkt dat een klacht wegens niet-vervolging is voorafgegaan. De rechtbank heeft derhalve geen kennis kunnen nemen van de overwegingen en de beslissing van het gerechtshof, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [naam 2] in zijn vordering.
Beoordeling van het bewijs
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
De heer [naam 3] is op 29 september 2006 overleden. Hij heeft op 24 juli 2006 een testament laten opmaken waarin in hij de familie [naam 2] te 's-Gravenhage als zijn enige erfgenamen heeft benoemd. Uit de verklaring van de notaris - voor wie het testament van [naam 3] is verleden - blijkt dat er geen door [naam 3] opgestelde codicillen aanwezig waren. Dit betekent dat de familie [naam 2] vanaf 29 september 2006 eigenaar was van de goederen die behoorden tot de inboedel van de woning van [naam 3].
Aangeefster mevrouw [naam 2] heeft eind januari 2007 vastgesteld dat een achttiental goederen uit de woning van [naam 3] zijn verdwenen, zonder dat zij en haar familie daarvan in kennis zijn gesteld en hiervoor toestemming hebben gegeven. Zij zag dat er diverse schilderijen waren weggenomen. Tevens viel haar op dat er schilderijen waren vervangen. Een week voor het overlijden van [naam 3] had zij geen veranderingen in het interieur van [naam 3] waargenomen. Volgens haar behoorden de weggenomen goederen tot de boedel van [naam 3].
Verdachte heeft na het overlijden van [naam 3] de woning opgeruimd. Zij heeft het slot van de woning laten vervangen en zij heeft de sleutels van het nieuwe slot naar de notaris gezonden. Zij heeft één sleutel van de woning van [naam 3] zelf gehouden en heeft dit ook aangegeven bij de notaris.
Tevens heeft verdachte een aantal goederen van de inboedel van de overledene voorzien van een sticker. Op deze stickers stonden de namen van de personen aan wie die goederen
-volgens de wens van [naam 3]- toekwamen. Volgens verdachte zou [naam 3] deze wens mondeling kenbaar hebben gemaakt aan haar en aan de heer [naam 2]. Op een aantal van deze goederen zette verdachte haar eigen naam. De echtgenoot van verdachte heeft vervolgens de gestickerde goederen uit de woning weggenomen en heeft ze volgens verdachte doen toekomen aan de personen genoemd op de stickers. De voor verdachte bestemde goederen heeft zij thans in haar bezit. Uit het dossier blijkt dat [naam 5] en [naam 6] de voor hun bestemde goederen hebben ontvangen. Niet blijkt dat nog andere personen, dan de genoemde, de weggenomen goederen hebben ontvangen.
Aan verdachte wordt verweten dat zij goederen die tot de boedel van de erflater behoorden heeft gestolen of verduisterd.
Diefstal
Volgens artikel 310 van het Wetboek van strafrecht wordt onder diefstal verstaan: het wegnemen van een goed van een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, zoals hiervoor vermeld, dat verdachte samen met haar man enige roerende goederen uit de inboedel van de erflater, toebehorend aan de erfgenamen, heeft weggenomen. Zij heeft immers samen met haar man deze goederen uit de macht van de bezitters (de erfgenamen) verwijderd en in het bezit gesteld van anderen, haarzelf inbegrepen. Ook staat vast dat verdachte deze goederen samen met haar man heeft weggenomen met het oogmerk zich die goederen toe te eigenen. Door de goederen samen met haar man weg te nemen en vervolgens zichzelf en anderen in het bezit daarvan te stellen heeft verdachte de feitelijke heerschappij over die goederen uitgeoefend en zich als heer en meester over die goederen gedragen. De rechtbank acht echter niet bewezen dat het opzet van verdachte gericht was op de wederrechtelijkheid van de toeëigening. Onder "wederrechtelijk" moet hier worden verstaan: zonder daartoe gerechtigd te zijn. Verdachte verkeerde volgens haar zeggen in de veronderstelling dat zij de wil van de erflater uitvoerde door meergenoemde goederen te doen toekomen aan die personen aan wie de erflater ze bij leven al had toegedacht. De rechtbank acht deze gang van zaken aannemelijk. Zij wijst erop dat verdachte zelf met dit verhaal is gekomen; zou zij te kwader trouw zijn geweest, had het veeleer voor de hand gelegen dat zij daarover gezwegen zou hebben. Twee van de personen aan wie goederen waren toegedacht hebben bevestigd dat zij die goederen hebben ontvangen. Naar de overige personen is onvoldoende onderzoek ingesteld; verdachtes versie van het gebeuren is dus niet weerlegd. Tenslotte wijst de rechtbank erop dat naar algemene ervaring veel mensen bij leven roerende goederen aanwijzen waarvan zij wensen dat ze na hun dood worden weggegeven, zonder dat deze goederen in een testament of codicil vermeld staan. Deze algemene ervaring ondersteunt de aannemelijkheid van de uitleg die verdachte aan haar handelwijze heeft gegeven. Weliswaar heeft verdachte gehandeld zonder daartoe gerechtigd te zijn - immers met schending van het eigendomsrecht van de erfgenamen en zonder dat zij bevoegd was over de weggenomen goederen te beschikken -, maar was zij zich er niet van bewust dat zij wederrechtelijk handelde. Verdachte moet dan ook van de tenlastegelegde diefstal worden vrijgesproken.
Verduistering
Volgens artikel 321 van het Wetboek van strafrecht is sprake van verduistering, als de dader zich een goed van een ander wederrechtelijk toeëigent. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte zich weliswaar goederen van een ander heeft toegeëigend, dat deze toeëigening ook wederrechtelijk was, maar dat verdachtes opzet niet op de wederrechtelijkheid van de toeëigening gericht was. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor over diefstal heeft opgemerkt. Verdachte moet dan ook van de tenlastegelegde verduistering worden vrijgesproken.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank verdachte van het primair en het subsidiair ten laste gelegde vrij spreken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
Benadeelde partij
[naam 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Benadeelde partij
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. Mol en mr. F. Kleefmann, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2010.
Mr. Kleefmann is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.