Beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b en onder 1o, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander werk laat verrichten.
Op grond van artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Op grond van artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit de Wav, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav" (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, vastgesteld op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit.
3.2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft aangetoond dat vreemdeling 2 gewerkt heeft, nu de rapporteurs deze vreemdeling geen werkzaamheden hebben zien uitvoeren, terwijl dit op grond van de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2008 (LJN BD8353) en op grond van de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2008 (LJN BF0332) wel noodzakelijk is. De rechtbank kan eiseres niet volgen in deze stelling. Uit voornoemde uitspraken blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk geenszins dat slechts indien verweerder directe visuele waarneming van de werkzaamheden van een vreemdeling heeft, voldoende vaststaat dat de vreemdeling werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ook zonder directe visuele waarneming van de werkzaamheden, kan in voldoende mate vaststaan dat vreemdeling 2 werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaring van [X] en uit de verklaring van één van de vreemdelingen, in voldoende mate dat vreemdeling 2 werkzaamheden heeft uitgevoerd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat één van de vreemdelingen, te weten [naam], de broer van [X], op 1 september 2008, voor zover thans relevant, heeft verklaard:
"Ik ben vanmiddag om ± 15:00 gekomen (…) Ik ben in het bedrijf van mijn broer. Mijn broer was aan het werk. (…) Ik ben toen mijn broer gaan helpen. Ik verrijd dozen op pallets met een pompkar naar buiten. De twee andere personen, naast mijn broer, helpen ook."
De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bovenstaande verklaring niet juist is weergegeven, terwijl [X] voorts op 11 september 2008 onder andere als volgt heeft verklaard: "Een paar dagen voor uw controle hebben wij een container met goederen uit India ontvangen. Het was nogal veel. Het stond in de weg. Ik kon niet goed bij de andere producten die ik wilde pakken. Mijn broer en zijn vrienden waren niet voor mij aan het werk, maar zij hielpen mij alleen met het opzij zetten van deze pallets/goederen die in de weg stonden. Toen zij daar mee bezig waren, kwam u langs. (…) Ze hebben mij alleen wat geholpen. (…) De twee andere mannen waren vrienden van mijn broer en kwamen op bezoek bij mijn broer en zij zijn zelf mijn broer gaan helpen. (…) Ik was met mijn broer bezig bij de opslagruimte. Ze zagen ons aan het werk en zijn toen zelf gaan helpen."
3.3. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat van arbeid in de zin van de Wav geen sprake was, nu de werkzaamheden geen reëel en daadwerkelijk karakter hadden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 september 2008 (LJN BF 9497). De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden en overweegt daartoe als volgt. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder andere LJN BA9298), doen de aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet ter zake bij de beoordeling of sprake is van een beboetbaar feit. Ook de vraag of loon is betaald dan wel de werkzaamheden enkel een sociaal karakter droegen, doet niet ter zake. Hier komt bij dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De Afdeling heeft op 24 juni 2009 (200807833/1, te vinden op www.raadvanstate.nl) uitspraak gedaan en het hoger beroep gegrond verklaard. Hierbij heeft de Afdeling de bovengeschetste vaste lijn in de jurisprudentie nogmaals bevestigd.
3.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een beboetbaar feit, wegens overtreding van de Wav, zodat de rechtbank thans toekomt aan de beoordeling van de hoogte van de opgelegde boete.
De rechtbank overweegt allereerst dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 16 september 2009, LJN BJ7797) geen boete wordt opgelegd indien sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid. Hierbij is het aan de werkgever om aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de onderhavige zaak niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een volledig ontbreken van verwijtbaarheid, dan wel dat sprake was van een verminderde mate van verwijtbaarheid. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [X] bekend was met het feit dat het ging om asielzoekers. [X] heeft aangegeven niet te hebben gevraagd of de vreemdelingen over een tewerkstellingsvergunning beschikten, terwijl hij ook niet gevraagd heeft om identificatie. Voorts is gesteld noch gebleken dat [X] getracht heeft de vreemdelingen tegen te houden toen zij hem te hulp schoten. Gelet op het bovenstaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij al hetgeen redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden, heeft gedaan om arbeid door voornoemde vreemdelingen te voorkomen.
3.5. Ten aanzien van de stelling van eiseres inhoudende dat de door verweerder opgelegde boete niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 15 april 2009, LJN BI1117) dient de bestuursrechter zich in het kader van de toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, bij de toetsing van punitieve sancties de vraag te stellen of evenredigheid bestaat tussen de ernst van de overtreding en de zwaarte van de opgelegde sanctie. Nu de bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie, dient de evenredigheid van de opgelegde sanctie door de rechtbank vol te worden getoetst. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet, van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen.
3.6. Eiseres heeft als bijzondere omstandigheid die aanleiding tot matiging van de boete had dienen te geven, aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding van de doelstellingen van de Wav. De rechtbank is van oordeel dat nu geen beoordeling door het CWI heeft plaatsgevonden, niet is vastgesteld dat doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden. De enkele stelling van eiseres dat geen sprake is van een schending van voornoemde doelstellingen is daartoe onvoldoende.
3.7. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de boete onevenredig is gelet op de ernst, aard en duur van de overtreding, alsmede gelet op de omstandigheid dat de financiële situatie van eiseres zeer slecht is. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat sprake was van een vriendendienst, waarbij de vreemdelingen eiseres op eigen initiatief en eenmalige hebben geholpen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de broer van [X] slechts eenmalig heeft geholpen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat voornoemde broer op 1 september 2008 heeft verklaard dat hij zijn broer vaker heeft geholpen en hij niet kan aanzien dat zijn broer zo hard werkt. De rechtbank acht echter wel aannemelijk dat de overige twee vreemdelingen slechts eenmalig geholpen hebben. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [X] op 11 september 2008 heeft verklaard dat hij één van de vreemdelingen voor 1 september 2008 niet eerder had ontmoet, terwijl ook uit voornoemde verklaring van de broer van [X] blijkt dat de twee andere vreemdelingen voor het eerst meehielpen in het kader van een vriendendienst.
Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat uit de door eiseres overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat de financiële positie van eiseres zeer ongunstig is en, zelfs bij een gespreide betaling in 24 termijnen, de continuïteit van eiseres door de boete in gevaar komt, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de opgelegde boete niet evenredig is in verhouding tot de ernst van de overtreding.
3.8. Eiseres heeft voorts betoogd dat een waarschuwing een meer gepaste sanctie zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de Wav niet voorziet in de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing in geval van overtreding, zodat terecht een boete is opgelegd. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in soortgelijke gevallen overgaat tot het geven van waarschuwingen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de door eiseres overgelegde gegevens slechts blijkt dat sprake was van een experiment, waarbij verweerder aan buitenlandse ondernemingen informatie over de Wav verstrekte, zodat ook niet geconcludeerd kan worden dat sprake was van een inspectie.
3.9. Ter zitting heeft eiseres voorts aangevoerd dat een verdere matiging van de boete op zijn plaats is nu de beslistermijn in bezwaar met meerdere weken is overschreden. De rechtbank kan eiseres niet volgen in deze stelling. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiseres op grond van het bepaalde in artikel 6:2 onder b van de Awb tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar beroep had kunnen instellen. Volgens vaste jurisprudentie biedt deze mogelijkheid echter niet meer dan een procedureel middel om het bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen. De omstandigheid dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de opgelegde boete thans voor matiging in aanmerking komt. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM), slaagt dit niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraken van 24 december 2008 (JB 2009, 42) en 4 maart 2009 (JB 2009, 82) mag in gevallen zoals deze de behandeling van het bezwaar en de behandeling van het beroep tezamen niet meer dan drie jaar duren, met dien verstande dat een vertraging bij één van beide behandelingen kan worden gecompenseerd door voortvarendheid bij de andere behandeling. Eiseres heeft op 24 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete. Bij uitspraak van heden is de beroepsprocedure afgehandeld. Dit betekent dat van schending van de redelijke termijn is geen sprake is.
3.10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel). De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat de opgelegde boete zal worden gematigd tot een bedrag van € 12.000,00, welk bedrag naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met de evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de aard van de overtreding. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; zwaarte van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00).