ECLI:NL:RBLEE:2010:BL7881

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97980 / HA ZA 09-595
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop erfpachtsrecht door Gemeente Skarsterlân en prijsbepaling blote eigendom

In deze zaak vorderde eiseres, erfpachtster van een perceel in de gemeente Skarsterlân, de Gemeente Skarsterlân om de blote eigendom van haar perceel aan te bieden tegen een prijs die gebaseerd zou zijn op een eerder aanbod uit 2002. De Gemeente had in 2002 een aanbod gedaan aan erfpachters om de blote eigendom van de grond te kopen, waarbij de prijs afhankelijk was van de looptijd van de erfpacht. Eiseres stelde dat zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de prijsstelling uit 2002, vermeerderd met een opslag van 26,7%. De Gemeente betwistte echter dat er sprake was van een beleidsregel en stelde dat de prijsstelling in 2002 een eenmalig aanbod was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet gerechtvaardigd had vertrouwd op de prijsstelling uit 2002, omdat zij op de hoogte was van de bevoegdheid van het college van Burgemeester en Wethouders om te besluiten over de verkoop van de blote eigendom. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente Skarsterlân niet onrechtmatig had gehandeld door de prijsstelling te wijzigen en wees de vorderingen van eiseres af. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 97980 / HA ZA 09-595
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.C. van der Bent, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SKARSTERLÂN,
zetelend te Joure,
gedaagde,
advocaat mr. W. Sleijfer, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Gemeente Skarsterlân genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is erfpachtster van de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie M nummers 437, 487 en 814, inclusief de daarop staande recreatiewoning en boothuis (hierna: de [adres]). De Gemeente Skarsterlân is bloot eigenaar van de [adres]. [eiseres] heeft toestemming gekregen van de Gemeente Skarsterlân tot het verwerven van de erfpachtrecht. De levering aan [eiseres] van het erfpachtrecht heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007.
2.2. [adres] maakt onderdeel uit van 17 percelen te [woonplaats] met daarop recreatiewoningen waarvan er oorspronkelijk twaalf woningen in 1959 in erfpacht zijn uitgegeven. In 2002 besloot de Gemeente Skarsterlân dat zij de blote eigendom van de grond en de daarop staande recreatiewoningen zou aanbieden aan de bestaande erfpachters. Daartoe heeft zij alle erfpachters een voorstel gedaan op 27 maart 2002. In dat kader heeft er een taxatie plaatsgevonden van de desbetreffende percelen en recreatiewoningen daterend uit 2000. Het voorstel hanteerde als uitgangspunt een prijs die gerelateerd was aan het aantal aan te kopen vierkante meters. Voorts was de prijs afhankelijk van de looptijd van de erfpacht. Woningen met 'oude' erfpachtcontracten (met een looptijd van 50 jaar) kenden een uiteindelijke prijsstelling van EUR 31,77 per vierkante meter, woningen met 'nieuwe' erfpachtcontracten (met een looptijd van 30 jaar) kenden een prijsstelling van EUR 54,45 per vierkante meter. De woning van [eiseres] behoort tot de oude erfpachtcontracten.
2.3. Het was de wens van de Gemeente Skarsterlân dat zoveel mogelijk van de toentertijd bestaande erfpachters het voorstel van 27 maart 2002 zouden accepteren. Om die reden wilde zij haar voorstel enkel gestand doen als minimaal 50% van de erfpachters het voorstel zou accepteren. Twaalf erfpachters hebben het aanbod in 2002 geaccepteerd. De levering van de blote eigendom heeft te dien aanzien plaatsgevonden op 16 september 2002. Vervolgens hebben in 2003 nog twee erfpachters het voorstel van de Gemeente Skarsterlân aanvaard (met respectieve leveringen op 16 januari 2003 en 16 september 2003). Daarbij is dezelfde prijsstelling per vierkante meter gehanteerd als bij het aanbod van 27 maart 2002. Op 1 juni 2006 heeft nog een levering plaatsgevonden aan een erfpachter die het voorstel van de Gemeente Skarsterlân aanvaard had. Daarbij is een opslag gehanteerd door de Gemeente Skarsterlân van 26,7% op de prijsstelling per vierkante meter gehanteerd bij het voorstel van 27 maart 2002.
2.4. [eiseres] had in het voorjaar van 2007 het voornemen om tot aankoop van het erfpachtrecht van de [adres] over te gaan. Voordat [eiseres] tot aankoop overging, heeft zij notaris mr. G.J. van Drimmelen (hierna: Van Drimmelen) verzocht navraag te doen naar de mogelijkheid tot aankoop van de blote eigendom van het perceel met de recreatiewoning. Van Drimmelen geeft daarover in de door hem gemaakte telefoonnotities het volgende aan:
'11 mei: Contact gehad met mevrouw [A]: aankoop zou -naar alle waarschijnlijkheid- geen probleem zijn; zij had dat kort tevoren ook met de makelaar besproken.
Vervolgens contact met de makelaar, de heer [B], gehad en deze kwestie doorgesproken.
22 mei: Na diverse vergeefse pogingen over en weer mevrouw [A] aan de lijn: voor een geven van een prijsindicatie trok zij de vergelijking met de eigendom van een ander in erfpacht uitgegeven perceel dat vorig jaar was verkocht. Dit betreft een ander blok met huisjes, die later in erfpacht zijn uitgegeven met een kortere looptijd en hogere canon. Toen enkele jaren geleden die percelen te koop werden aangeboden (gelijktijdig met de ondergrond van de percelen waar uw huisje op staat), bedroeg de per m/2 € 54,45 en de grond is vorig jaar verkocht voor € 67,- per m/2. Het leek mevrouw [A] alleszins redelijk om deze prijsstijging van circa 20% ook toe te passen op de door u aan te kopen grond
In 2002 bedroeg de prijs per m/2 bij u € 31,77, zodat -verhoogd met 20%- een prijs van circa € 38,12 gehanteerd zou kunnen worden. De oppervlakte van de door u aan te kopen grond bestaande uit de percelen M 437 en 487 in trotaal groot 1603 m/2, zou dan uitkomen op iets meer dan € 61.000,--. Tevens zou een stukje water verkocht worden dat nog op naam van de Gemeente stond.
Gevraagd naar de termijn waarop een en ander afgehandeld zou kunnen worden, deelde mevrouw [A] mee dat zij het inschatte als een procedurele kwestie, die niet meer geregeld zou kunnen worden voor de overdracht van de erfpacht, maar wel kort daarna geëffectueerd zou kunnen worden.
In overleg met mevrouw [A] zijn vervolgens door mijn kantoor aan haar op die zelfde dag gegevens verzonden, zodat zij de voorwaarden voor aankoop kon toezenden na overleg met B&W.'
2.5. De heer [eiseres] heeft daarnaast namens zijn echtgenote [eiseres] verschillende malen zelf contact opgenomen met de Gemeente Skarsterlân over de koop van de blote eigendom van de [adres]. Eerst was dat met mevrouw [A]. Zij gaf aan dat de afwikkeling ervan niet zou lukken voor 1 juni 2007. Per fax heeft mevrouw [A] [eiseres] op 25 mei 2007 voor zover hier van belang voorts het volgende bericht:
'Het past binnen het gemeentelijk beleid om het blote eigendom van de [adres] af te laten kopen (te verkopen), zodat er geen sprake meer zal zijn van een erfpachtconstructie. Het betreft in dit specifieke geval de percelen kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie M nummers 437, 487 en 814. In bijna alle gevallen aan de [straat] te [woonplaats] waar sprake was van erfpacht, is dit reeds gebeurd. De te volgen procedure hierbij is dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlân hieraan haar goedkeuring moet verlenen.'
2.6. In juli en augustus 2007 heeft de heer [eiseres] nog geïnformeerd naar de stand van zaken bij de gemeente. De contacten verliepen toen via mevrouw [C] van de Gemeente Skarsterlân, aangezien mevrouw [A] niet langer werkzaam was bij de Gemeente Skarsterlân. Mevrouw [C] heeft eind oktober een prijs genoemd voor de aankoop die ongeveer twee keer hoger lag dan de prijs die oorspronkelijk met notaris Van Drimmelen was besproken. Kort daarop heeft het college van B&W een nieuw bedrag genoemd dat drie zo hoog lag als het oorspronkelijk met notaris Van Drimmelen was besproken. [eiseres] was het met de door B&W gehanteerde grondslag van de prijs niet eens.
2.7. Mevrouw [C] was het met [eiseres] eens dat de grondslag voor de prijsbepaling niet deugdelijk was en heeft daarop het college van B&W geadviseerd om een juiste grondslag te geven voor een prijsbepaling. Daarop is een taxatie verricht door Thorbecke B.V. Bij brief van 24 januari 2008 heeft de Gemeente Skarsterlân op basis van die taxatie de blote eigendom van de [adres] (inclusief het perceel aan het haventje) uiteindelijk aangeboden aan [eiseres] voor in totaal EUR 186.703,00. [eiseres] was niet bereid die prijs te accepteren.
2.8. Mevrouw [C] heeft in de gesprekken met de heer [eiseres] steeds aangegeven dat B&W bevoegd is te besluiten over erfpachtsaangelegenheden, ook als het om de prijsbepaling gaat van de blote eigendom.
2.9. In het kader van de door [eiseres] geplande nieuwbouw op het perceel aan de [adres], heeft zij vervolgens de Gemeente Skarsterlân om een bouwvergunning gevraagd. Deze bouwvergunning heeft zij gekregen. De Gemeente Skarsterlân wilde in haar hoedanigheid van erfpachter echter akkoord gaan met de geplande nieuwbouw onder de voorwaarde dat de erfpachtsvoorwaarden uit 1959 zouden worden gewijzigd, dan wel dat [eiseres] de blote eigendom van de grond zou verwerven tegen de door bij brief van 24 januari 2008 aangeboden prijs. Daarmee ging [eiseres] niet akkoord. Zij heeft daarop toestemming gevraagd aan de Gemeente Skarsterlân -en gekregen- voor modernisering van de woning.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert allereerst samengevat - veroordeling van Gemeente Skarsterlân om binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en gedurende een periode van ten minste drie maanden aan [eiseres] te koop aan te bieden de blote eigendom van de percelen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummers 437 en 487 voor een totale prijs van: primair EUR 65.524,90; subsidiair EUR 65.186,96; meer subsidiair EUR 120.750,00; althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen prijs, op de voorwaarden als vermeld in de brief van gedaagde aan eiseres d.d. 24 januari 2008. [eiseres] vordert voorts veroordeling van Gemeente Skarsterlân om binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en gedurende een periode van ten minste drie maanden aan [eiseres] te koop aan te bieden de blote eigendom van het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 814, voor een prijs van EUR 4.740,00, op de voorwaarden als vermeld in de brief van gedaagde aan eiseres d.d. 24 januari 2008. Bovendien vordert [eiseres] veroordeling van de Gemeente Skarsterlân tot betaling van EUR 13.708,10, vermeerderd met de wettelijke rente. Een en ander te vermeerderen met veroordeling van de Gemeente Skarsterlân in de kosten van dit geding, alsmede de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van EUR 7.763,91, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2. [eiseres] legt aan haar eis -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag. Zij stelt dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de prijsstelling van de door haar aan te kopen blote eigendom van het perceel [adres] met de daarop staande recreatiewoning, gebaseerd zou zijn op de oorspronkelijke prijsstelling uit 2002 met een opslag van 26,7% (zijnde EUR 64.524,90), althans de subsidiaire prijs, althans de meer subsidiaire prijs. Dat vertrouwen ontleent [eiseres] aan mededelingen van mevrouw [A] en [C] van de Gemeente Skarsterlân. Voorts stelt [eiseres] dat de gemeente in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de prijsstelling van de [adres] niet te koppelen aan het aanbod van 27 maart 2002 dat betrekking heeft op alle erfpachters. In dat verband zou de Gemeente Skarsterlân zonder geldige reden afwijken van haar beleid ter zake, welk beleid zou blijken uit het voorstel van 27 maart 2002 zelf en de verkoop na 2002 van blote eigendom (transacties in 2003 en 2006). Ten aanzien van de gevorderde schade stelt [eiseres] dat zij ten onrechte kosten heeft gemaakt doordat de Gemeente Skarsterlân haar toestemming aan de geplande nieuwbouw als verpachter op oneigenlijke gronden zou onthouden, hetgeen onrechtmatig is ten opzichte van haar.
3.3. De Gemeente Skarsterlân betwist de vorderingen van [eiseres]. Zij stelt zich
-zakelijk weergegeven- op het standpunt dat enkel het college van B&W bevoegd is de Gemeente Skarsterlân ten aanzien van privaatrechtelijke kwesties te vertegenwoordigen. Enkel indien er sprake is van opgewekt vertrouwen door dit orgaan, kan dat onder omstandigheden tot binding van de Gemeente Skarsterlân leiden. Een dergelijk vertrouwen is door B&W niet opgewekt. Ten aanzien van de handelingen van mevrouw [A] en [C] betwist de Gemeente Skarsterlân dat zij het vertrouwen zouden hebben gewekt dat zij bindende uitspraken zou kunnen doen omtrent de prijsstelling. Aan de prijsstelling uit 2006 -alwaar de prijsstelling uit het voorstel van 27 maart 2002 als uitgangspunt wordt genomen met een opslag- kan geen vertrouwen worden ontleend. In 2006 is door het College een fout gemaakt; de prijsstelling uit 2002 had niet als uitgangspunt mogen dienen. De Gemeente Skarsterlân is echter niet gehouden een dergelijke fout thans opnieuw te maken.
3.4. De Gemeente Skarsterlân betwist dat sprake is van beleid in de zin van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de verkoop van de blote eigendom van de onderhavige in erfpacht uit gegeven percelen. Zij stelt dat sprake was van een eenmalig aanbod tot koop van de blote eigendom aan alle erfpachters in 2002. De Gemeente Skarsterlân betwist voorts dat het geval van [eiseres] gelijk zou zijn aan de gevallen van de erfpachters in 2002, onder meer omdat de markt zou zijn gewijzigd. Overigens stelt de Gemeente Skarsterlân dat [eiseres] gelijk wordt behandeld, omdat zowel toen als thans een taxatierapport ten grondslag ligt aan het aanbod van de gemeente. De Gemeente Skarsterlân stelt tot slot dat zij bevoegd was haar toestemming aan de geplande nieuwbouw te onthouden op grond van haar privaatrechtelijke bevoegdheid als verpachter. Zij stelt bovendien dat de schade die [eiseres] vordert kosten zijn die gemaakt zijn door haar terwijl zij wist dat het zeer onzeker was of de privaatrechtelijke toestemming er zou komen.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] stelt met een beroep op het vertrouwensbeginsel dat zij er op heeft mogen vertrouwen dat de prijsstelling van de door haar aan te kopen blote eigendom van het perceel [adres] met de daarop staande recreatiewoning, gebaseerd zou zijn op de oorspronkelijke prijsstelling uit 2002 met een opslag van 26,7% (zijnde EUR 64.524,90). Dat vertrouwen stelt zij enerzijds te mogen ontlenen aan mededelingen gedaan door mevrouw [A] en mevrouw [C] namens de Gemeente Skarsterlân en anderzijds aan het bestendig gevoerde prijsbeleid, hetgeen de Gemeente Skarsterlân betwist. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat enkel het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is de Gemeente Skarsterlân te binden in het kader van de verkoop van de blote eigendom van de [adres] aangezien dat een privaatrechtelijke rechtshandeling betreft (artikel 160 Gemeentewet). Vaststaat voorts dat de heer [eiseres], die mevrouw [eiseres] in dezen vertegenwoordigde, er tijdens de gesprekken met mevrouw [C] -hetgeen de heer [eiseres] ter comparitie heeft bevestigd- door [C] uitdrukkelijk op gewezen is dat enkel het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd was besluiten te nemen ten aanzien van de verkoop van de blote eigendom van [adres]. Een voorbehoud met een vergelijkbare strekking (goedkeuring van het college van B&W is nodig) staat bovendien uitdrukkelijk opgenomen in het schrijven van mevrouw [A] aan [eiseres] daterend van 25 mei 2007, derhalve nog voor de levering van het erfpachtrecht van de [adres] aan [eiseres] op 1 juni 2007. De mededelingen van mevrouw [A] zoals die volgens de telefoonnotities van notaris Van Drimmelen zouden zijn gedaan, welke notities van de zijde van [eiseres] in het geding zijn gebracht, bevatten in dat verband eveneens de nodige voorbehouden. Er wordt gesproken over een prijsindicatie (en geen vaststaande prijs), terwijl [A] volgens voormelde notities bovendien zou hebben aangegeven dat de voorwaarden voor aankoop konden worden toezenden na overleg met B&W.
4.2. Onder voormelde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat sprake is geweest van opgewekt vertrouwen in die zin dat dezelfde prijsstelling uit het voorstel van 27 maart 2002 van de Gemeente Skarsterlân met een opslag van 26,7% gehanteerd zou worden. [eiseres] wist immers dat het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd was over een en ander te besluiten en wist dus, althans had behoren te weten, dat mededelingen van mevrouw [A] en mevrouw [C] de gemeente niet konden binden, nu haar via de heer [eiseres] uitdrukkelijk en meermalen was medegedeeld dat enkel het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd was. De vraag of [eiseres] uit de mededelingen van [A] en/of [C] als zodanig reeds had mogen afleiden dat de prijsstelling uit 2002 als basis zou dienen voor de prijs van de blote eigendom van [adres] kan derhalve in het midden blijven. Het beroep van [eiseres] op HR 27 november 1992, NJ 1993, 287 (Felix/Aruba) maakt het voorgaande oordeel niet anders, aangezien de Gemeente Skarsterlân [eiseres] juist meermalen en uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de goedkeuring van het college van Burgemeester en Wethouders noodzakelijk was ter zake. In het onderhavige geval was -anders dan het geval dat zich voordeed in het voormelde arrest- derhalve geenszins sprake van een situatie waarbij niet duidelijk was wie waartoe bevoegd was. Gelet op het voorgaande is evenmin het vertrouwen gewekt dat de Gemeente Skarsterlân de subsidiair en meer subsidiair gevorderde prijsstelling had moeten hanteren.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat evenmin is gebleken dat ten aanzien van de prijsbepaling van het aanbod door de Gemeente Skarsterlân van de [adres] aan [eiseres] het gelijkheidsbeginsel geschonden zou zijn, zoals [eiseres] heeft gesteld. Het aanbod met de daarbij behorende prijsstelling van 27 maart 2002 moet naar het oordeel van de rechtbank gezien worden als een eenmalig aanbod en niet als beleid van de Gemeente Skarsterlân in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Om te worden aangemerkt als beleidsregel in de zin van artikel 1:3 lid 4 Awb is onder meer noodzakelijk dat dit beleid schriftelijk is vastgelegd en dat tot de vaststelling uitdrukkelijk is besloten. Niet gebleken is dat de Gemeente Skarsterlân uitdrukkelijk heeft besloten tot het opstellen van schriftelijke beleidsregels inzake de toekomstige prijsbepaling bij de verkoop van de blote eigendom van de 17 in erfpacht uitgegeven percelen te [woonplaats]. Integendeel, het voorstel van 27 maart 2002 bevatte een voorwaarde dat minimaal 50% van de toenmalige erfpachters het voorstel diende te aanvaarden alvorens het voorstel bindend zou worden, hetgeen eerder duidt op een concreet voorstel onder specifieke voorwaarden. Voorst wijst de wens van de Gemeente Skarsterlân om in 2002 zoveel mogelijk de blote eigendom in een keer aan alle bestaande erfpachters te verkopen eerder op het tegendeel. Die omstandigheden hebben, tezamen met de taxatie uit 2000, de prijsstelling in 2002 belangrijke mate bepaald. Voormelde omstandigheden wijzen er op dat de prijsbepaling in het voorstel van 27 maart 2002 juist gericht was op een specifieke, in 2002, bestaande situatie ten aanzien van de prijsstelling van de onderhavige blote eigendom. De omstandigheden waaronder [eiseres] medio 2007 de blote eigendom wenste te verwerven, waren in dat verband ook niet dezelfde als die waaronder het aanbod in 2002 is gedaan. Duidelijk was dat het overgrote deel van de erfpachters het aanbod van de gemeente inmiddels had aanvaard, terwijl de markt was veranderd ten opzichte van de peildatum in 2000.
4.4. De rechtbank is voorts van oordeel dat het enkele feit dat in 2003 dezelfde prijzen zijn gehanteerd als uit het voorstel van 27 maart 2002 door de Gemeente Skarsterlân en zulks met een opslag in 2006 nogmaals is geschied, niet betekent dat daarmee sprake is van een bestendig en naar buiten toe kenbaar beleid ten aanzien van de prijsstelling waaraan de Gemeente Skarsterlân gebonden zou zijn. Om te beginnen betreft het slechts drie transacties, waarvan er twee kort na het doen van het voorstel zijn geëffectueerd. Bovendien wijkt de eenmalige transactie in 2006 weer af van de transacties uit 2003 nu daar -kennelijk ten onrechte- een prijsopslag werd gehanteerd op de prijsstelling uit 2002. Van een bestendig gebruik kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gesproken worden. Het stond de Gemeente Skarsterlân vrij opnieuw een prijs te bepalen ten aanzien van [adres]. In dat verband is overigens niet gebleken is dat de daarbij uiteindelijk door de gemeente gevolgde procedure, waarbij de prijsstelling op een externe waardebepaling van een taxateur is gebaseerd, in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die zij daarbij in acht moet nemen.
4.5. De vorderingen van [eiseres] betrekking hebbend op een veroordeling van de Gemeente Skarsterlân tot levering van de blote eigendom van de percelen, kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie M nummers 437, 487 en 814, alsmede de veroordeling van de Gemeente Skarsterlân in de buitengerechtelijke kosten, zal de rechtbank gelet op het voorgaande afwijzen
4.6. Tot slot ligt ter beoordeling voor de vordering tot schadevergoeding van [eiseres]. De Gemeente Skarsterlân heeft [eiseres] een bouwvergunning verstrekt ten aanzien van het perceel [adres], maar heeft haar toestemming als verpachter tot het bouwen van de nieuwbouw aan voorwaarden verbonden. Ofwel de erfpachtcanon zou omhoog gaan, ofwel [eiseres] kon de blote eigendom van [adres] verkrijgen tegen de door het college van Burgemeester en Wethouders aangeboden prijs. Op dat voorstel wenste [eiseres] niet in te gaan. [eiseres] stelt dat deze handelwijze van de Gemeente Skarsterlân onrechtmatig was omdat de uitoefening van haar bevoegdheid op oneigenlijke gronden is geschied en dat sprake zou zijn van machtsmisbruik, hetgeen de Gemeente Skarsterlân gemotiveerd betwist. De Gemeente Skarsterlân heeft in dat verband onweersproken gesteld dat zij een gebonden beschikking heeft verstrekt ten aanzien van de door [eiseres] aangevraagde bouwvergunning. De gemeente had derhalve geen beleidsruimte om de bouwvergunning te weigeren. Vaststaat bovendien dat de Gemeente Skarsterlân als verpachter op basis van artikel 8 van de erfpachtvoorwaarden, naast haar publiekrechtelijk bevoegdheid tot het verstrekken van een bouwvergunning, de bevoegdheid heeft om al dan niet toestemming te geven voor nieuwbouw aan de erfpachter. De Gemeente Skarsterlân komt bij de uitoefening van die contractuele bevoegdheid dezelfde vrijheid toe als iedere privaatrechtelijke contractspartij, met dien verstande dat zij als publiekrechtelijke rechtspersoon bij de uitoefening ervan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen (artikel 3:14 BW). De rechtbank is niet gebleken van schending van deze beginselen noch van enig onrechtmatig handelen door de Gemeente Skarsterlân. De enkele omstandigheid dat de Gemeente Skarsterlân de erfpachtcanon wenste te verhogen alvorens toestemming te geven voor nieuwbouw, is voor een dergelijke kwalificatie in ieder geval onvoldoende (vgl. HR 26 maart 1999, NJ 1999, 446). Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de prijsstelling voor de verkrijging van de blote eigendom door [eiseres] van de [adres] uiteindelijk niet deugdelijk zou zijn geschied. Nu voor het overige geen feiten of omstandigheden zijn gesteld door [eiseres] ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een onrechtmatige daad of het gestelde machtsmisbruik door de Gemeente Skarsterlân jegens haar, zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding afwijzen.
4.7. [eiseres] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden vastgesteld op:
- vast recht 470,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2 punten × tarief EUR 1.421,00 )
Totaal EUR 3.312,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Skarsterlân tot op heden vastgesteld op EUR 3.312,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.