ECLI:NL:RBLEE:2010:BL7877

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96964 / HA ZA 09-467
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Titelzuiverende werking van akte van toedeling bij ruilverkaveling en de gevolgen voor eigendom door verjaring

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, stond de titelzuiverende werking van een akte van toedeling bij ruilverkaveling centraal. De eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], zijn sinds 30 augustus 2002 eigenaar van een perceel grond, terwijl de gedaagde sinds 1985 eigenaar is van een aangrenzend perceel. Het geschil ontstond over de kadastrale erfgrens en de vraag of de gedaagde door verjaring eigenaar was geworden van een deel van het perceel van de eiseressen. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving van de akte van toedeling op 20 februari 2008 in de openbare registers een nieuwe eigendomssituatie creëerde, die de eerdere kadastrale inschrijving verving. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde dat de inschrijving geen gevolgen zou hebben voor zijn verjaringseigendom. De rechtbank stelde vast dat de akte van toedeling een titel voor de daarin omschreven rechten vormt en dat de gedaagde geen eigenaar was van het betwiste stuk grond. De rechtbank verklaarde voor recht dat de kadastrale erfgrens gelijk is aan de juridische erfgrens en veroordeelde de gedaagde om binnen een week het hekwerk dat zich op het perceel van de eiseressen bevond, te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 96964 / HA ZA 09-467
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
1. [eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. J.S. Özsaran,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.S. van Zandbergen.
Partijen worden hierna [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 mei 2009,
- de conclusie van antwoord van 24 juni 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres 1] c.s. zijn sinds 30 augustus 2002 eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 433. [gedaagde] is sinds 1985 eigenaar van het aangrenzende perceel [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 434.
2.2. Tussen beide percelen bevindt zich een door [gedaagde] als erfscheiding geplaatst hek. Uit het relaas van bevindingen van het Kadaster van 3 december 2009 blijkt dat het hekwerk tussen de percelen zich niet op de kadastrale grens bevindt maar deels op het perceel van [eiseres 1] c.s. is geplaatst.
2.3. Op 20 februari 2008 is de akte van toedeling van de ruilverkaveling Echtener en Groote Veenpolder ingeschreven in de openbare registers. De percelen van [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] waren ook betrokken in deze ruilverkaveling.
2.4. De inmiddels vervallen Landinrichtingswet bevat de volgende voor deze procedure relevante bepaling.
Landinrichtingswet
Art. 208
1. De akte van toedeling wordt ondertekend door de rechter-commissaris en de voorzitter en de secretaris van de landinrichtingscommissie.
2. Zij geldt als titel voor de daarin omschreven rechten. Door de inschrijving van de akte in de openbare registers worden de daarin omschreven onroerende zaken en beperkte rechten verkregen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres 1] c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat de kadastrale erfgrens tussen het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 433 en het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 434, gelijk is aan de juridische erfgrens;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 1 week na het in deze te wijzen vonnis dat gedeelte van de schutting, dan wel ander zaken welke op het perceel van [eiseres 1] c.s. zijn neer gezet, van het perceel te verwijderen, althans deze strook grond te ontruimen en ter vrije beschikking aan [eiseres 1] c.s. te stellen op verbeurte van dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00, voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de tegen hem uit te spreken veroordeling tot verwijdering te voldoen;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het debat tussen partijen in de dagvaarding en de conclusie van antwoord spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] middels (bevrijdende) verjaring eigenaar is geworden van een gedeelte van het perceel van [eiseres 1] c.s. Tussen partijen staat vast dat het door [gedaagde] geplaatste hekwerk zich niet op de kadastrale grens tussen beide percelen bevindt, maar zich gedeeltelijk op het perceel van [eiseres 1] c.s. bevindt. Ter comparitie is door [eiseres 1] c.s. naar voren gebracht dat op 20 februari 2008 de akte van toedeling van de ruilverkaveling Echtener en Groote Veenpolder is ingeschreven in de openbare registers en dat de percelen van [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] ook waren betrokken in deze ruilverkaveling. [eiseres 1] c.s. hebben gesteld dat de inschrijving van de akte van toedeling titelzuiverende werking heeft en dat daarmee een 'nieuwe' eigendomssituatie is ontstaan die gelijk is aan de oorspronkelijke kadastrale inschrijving.
[gedaagde] heeft gesteld dat het op zich juist is dat de inschrijving van de akte van toedeling titelzuiverende werking heeft, maar betwist dat dit ook gevolgen heeft voor eigendom die door verjaring is verkregen. [gedaagde] heeft verder naar voren gebracht dat hij geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van de inschrijving van zijn eigendom bij het kadaster en dat hij om die reden ook niet op had geageerd op de brief van de ruilverkaveling.
4.2. [gedaagde] is naar het oordeel van de rechtbank geen eigenaar van het litigieuze stukje grond. De vraag of in het verleden een verjaringstermijn voor het bezit van de grond is aangevangen of voltooid is daarvoor niet relevant. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor genoemde bepaling uit de Landinrichtingswet volgt dat er door de inschrijving van de akte van toedeling in de openbare registers een nieuwe eigendomssituatie is ontstaan waarbij [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] de eigendom verkregen van de percelen zoals omschreven in deze akte. Onweersproken is door [eiseres 1] c.s. gesteld dat deze omschrijving gelijk is aan de oorspronkelijke kadastrale omschrijving van de percelen van partijen.
4.3. Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat de inschrijving van de akte van toedeling geen gevolgen zou hebben voor de gestelde verkrijgende verjaring verwerpt de rechtbank dit verweer. De rechtbank acht het namelijk niet verenigbaar met het karakter van de akte van toedeling - namelijk het vastleggen van een volledig nieuwe eigendomssituatie voor alle betrokkenen - wanneer deze een eerbiedigende werking zou hebben voor inmiddels door bevrijdende verjaring verkregen eigendomsrechten. In de (inmiddels vervallen) Landinrichtingswet noch in de jurisprudentie over de betreffende wet is hiervoor een aanknopingspunt te vinden.
Voor zover al sprake is van bezit aan de zijde van [gedaagde] dan is de termijn voor de bevrijdende verjaring opnieuw aangevangen op de datum waarop de akte van toedeling is ingeschreven in de openbare registers. Deze termijn is thans nog niet voltooid.
4.4. De gevorderde verklaring voor recht kan gezien het voorgaande worden toegewezen. Ten aanzien van de daarnaast gevorderde veroordeling tot verwijdering van de zaken overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij het hekwerk heeft verplaatst toen hem duidelijk was dat dit deels op de grond van de buren stond. Door [eiseres 1] c.s. is echter onweersproken gesteld dat het hekwerk zich thans nog steeds gedeeltelijk op haar perceel bevindt. Welke andere zaken zich op het perceel van [eiseres 1] c.s. zouden bevinden is echter niet duidelijk geworden. De rechtbank zal de vordering tot ontruiming van het perceel daarom beperken tot het hekwerk en voorts de daaraan verbonden dwangsom matigen zoals in het dictum omschreven.
4.5. [gedaagde] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure als volgt:
Griffierecht: € 262,--
Proceskosten, tarief II 2 punten a € 452,--: € 904,--
Totaal: € 1.166,--
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart voor recht dat de kadastrale erfgrens tussen het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 433 en het perceel aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [naam], sectie J, perceel 434, gelijk is aan de juridische erfgrens;
5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen 1 week na betekening van dit vonnis dat gedeelte van de schutting te verwijderen, dat zich op de grond van [eiseres 1] c.s. bevindt, op verbeurte van dwangsom van € 100,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00, voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de tegen hem uit te spreken veroordeling tot verwijdering te voldoen;
5.3. veroordeelt [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres 1] c.s. begroot op € 1.166,--;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Molema en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.?
Fn: 402