zaaknummer / rolnummer: 102274 / KG ZA 10-20
Vonnis in kort geding van 10 maart 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. W.R. Kamminga, kantoorhoudende te Oosterwolde,
de besloten vennootschap
AGRARISCH LOONBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. I. Jager, kantoorhoudende te Hattem.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 10 februari 2010. De behandeling is vervolgens op verzoek van [gedaagde] aangehouden tot de zitting van 25 februari 2010.
1.2. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, bepaalt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad, zoals uitgesproken bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 19 augustus 2009, zaak-/rolnummer 97988 / HA ZA 09-602, wordt geschorst en dat het [gedaagde] wordt verboden om jegens [eiser] executiemaatregelen te treffen op grond van voormeld vonnis, althans in goede justitie onder door haar te stellen voorwaarden de executie schorst, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-, indien [gedaagde], nadat het vonnis in kort geding is gewezen, dit verbod overtreedt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
1.3. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van pleitnotities en waarbij [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. Bij verstekvonnis van 19 augustus 2009 heeft deze rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 137.441,00, vermeerderd met rente, beslagkosten, proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2. De grosse van genoemd vonnis is op 10 september 2009 op het woonadres van [eiser] door de deurwaarder betekend door afschrift van het vonnis te laten aan de echt- en huisgenote van [eiser]. Op het exploot van betekening staat als dossiernummer "209093874" vermeld.
2.3. Uit telefoonnotities met betrekking tot de onderhavige kwestie van LAVG Gerechtsdeurwaarders - de deurwaarder die met de executie van het vonnis is belast - blijkt het volgende:
"26-10 deb. geb. stuurt mij een email. Heeft nml. contact gezocht met Brussel. Zij gaan het oplossen."
"Deb geb. Gevraagd waar email blijft. Hij heeft Europees Parlement in Brussel verzocht mij een email te sturen. Hij gaat nogmaals bellen met Brussel. Verzocht mij svz. via email mede te delen."
2.4. Bij e-mail van 3 november 2009 - die als onderwerp bovengenoemd dossiernummer vermeldt - is vanaf het e-mailadres [naam] het volgende (op 5 november 2009 ontvangen) bericht aan LAVG Gerechtsdeurwaarders verzonden:
"In ons telefoongesprek van 30 oktober jl., hierbij mijn reactie.
Vanaf 2005 tot februari 2008 ben ik werkzaam geweest in Oost Europa, met name de laatste twee jaar
in Litouwen. Dit in opdracht van de Europese Unie. Het doel omvat een groot ruilverkavelings project. Gebr. [gedaagde] is vanaf het begin gevraagd, werkzaamheden te verrichten wanneer de ruilverkaveling van start gaat. Steeds is erop gewezen niet eerder te investeren, dan wanneer het startsein is gegeven en de nodige contracten zijn getekend.
Hier heeft de Gebr. [gedaagde] zich niet aan gehouden met alle gevolgen vandien.
De opdrachten zouden dan uitgevoerd worden, door [gedaagde] Cultuur Techniek B.V. en niet door Gebr. [gedaagde]. Alle documenten die door mij zijn ontvangen zijn door gestuurd naar de Europese Unie, Project Oostblok, Wetstraat 100, Brussel. Wanneer gewenst kan eventueel meer informatie worden gegeven door de Europese Unie."
Onderaan de e-mail staat als afzender [eiser] vermeld.
2.5. Bij e-mail van 18 december 2009 - die als onderwerp eveneens bovengenoemd dossiernummer vermeldt - is vanaf het e-mailadres [naam] het volgende aan LAVG Gerechtsdeurwaarders medegedeeld:
"In het telefoongesprek dat ik van u heb ontvangen, wil ik graag via de mail een bevestiging ontvangen, wanneer de claim welke mij is opgelegd gaat vervallen."
Onderaan de e-mail staat (wederom) als afzender [eiser] vermeld.
2.6. Bij brief van 8 januari 2010 heeft Slart & Spoelstra Notarissen te Grou aan [eiser] medegedeeld dat aan haar door LAVG Gerechtsdeurwaarders opdracht is verstrekt om over te gaan tot de openbare verkoop van de ten name van [eiser] staande onverdeelde helft van de eigendom van het woonhuis van [eiser] en diens echtgenote aan de [adres] te [woonplaats]. De openbare verkoop staat volgens genoemde brief gepland op 16 maart 2010.
2.7. [eiser] is bij dagvaarding van 3 februari 2010 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.
3. Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] legt aan de gevorderde schorsing van de executie en het verbod op verdere executie het volgende ten grondslag. Hij was niet op de hoogte van de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid. Het verstekvonnis is niet in persoon aan hem betekend, maar aan zijn echtgenote, die het vonnis voor hem heeft achtergehouden. [eiser] betwist dat hij na de betekening van het verstekvonnis per telefoon of e-mail contact heeft gehad met LAVG Gerechtsdeurwaarders. Eerst door de brief van de notaris van 8 januari jl. is [eiser] bekend geworden met de voorgenomen openbare verkoop. [eiser] heeft naar aanleiding van deze brief contact gezocht met de notaris en is tijdens een bespreking bij de notaris op 12 januari 2010 op de hoogte geraakt van het verstekvonnis. Om die reden zal de bodemrechter volgens [eiser] oordelen dat hij tijdig in verzet is gekomen.
3.2. [eiser] is van mening dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] en heeft daarom verzet tegen het verstekvonnis aangetekend. Er bestaat volgens [gedaagde] een reële kans dat het verstekvonnis in de verzetprocedure zal worden vernietigd. Mede gelet op de belangen van [eiser] die bij voortgang van de executie zullen worden geschaad, heeft [gedaagde] volgens [eiser] dan ook geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Deze tenuitvoerlegging zal bovendien een noodtoestand aan de zijde van [eiser] doen ontstaan. Openbare verkoop van de onverdeelde helft van de eigendom van de woning levert een woonprobleem voor [eiser] op, omdat een derde alsdan het recht heeft om zich toegang tot de woning van [eiser] te verschaffen. Voorts biedt de woning voldoende zekerheid voor verhaal van de vordering van [gedaagde], aldus [eiser].
4. Het standpunt van [gedaagde]
4.1. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. Indien er, zoals in het onderhavige geval, geen sprake is van betekening van het vonnis in persoon, dan begint de verzettermijn - van vier weken - te lopen vanaf de datum waarop er sprake is van een daad van bekendheid met het vonnis. Van een daad van bekendheid is volgens [gedaagde] sprake (geweest) op 3 althans 5 november 2009 alsmede op 18 december 2009. De uitlatingen van [eiser], zoals die blijken uit de e-mails van 3/5 november en 18 december 2009, alsmede de telefoonnotities van LAVG Gerechtsdeurwaarders, in onderling verband beschouwd, leiden volgens [gedaagde] tot de conclusie dat [eiser] reeds toen (voldoende) op de hoogte was van het jegens hem gewezen veroordelend vonnis. In zijn mails vermeldt [eiser] zelfs het dossiernummer dat de onderhavige zaak bij LAVG Gerechtsdeurwaarders heeft. [eiser] kan dit kenmerk slechts ontlenen aan het exploot waarbij het vonnis op 10 september 2009 is betekend en waarop dit kenmerk staat vermeld.
4.2. Nu er niet tijdig verzet is ingesteld tegen het verstekvonnis, kan [eiser] niet meer met succes daartegen opkomen in de verzetprocedure. De executie van het verstekvonnis kan volgens [gedaagde] dan ook worden voortgezet.
5.1. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, nu de openbare verkoop van de ten name van [eiser] staande onverdeelde helft van de eigendom van de door hem en zijn echtgenote bewoonde woning op korte termijn is aangezegd.
5.2. Vooropgesteld moet worden dat [gedaagde] in beginsel bevoegd is om het verstekvonnis - dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard - jegens [eiser] ten uitvoer te leggen.
5.3. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarnaast kan opschorting van de executie worden bevolen, indien er sprake is van andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan de executant in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn recht tot tenuitvoerlegging. Hiervan kan sprake zijn wanneer executie plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de bodemrechter de veroordeling niet zou hebben uitgesproken indien [eiser] ter terechtzitting was verschenen en inhoudelijk verweer tegen de dagvaarding zou hebben gevoerd. Alvorens deze mogelijkheid te (kunnen) onderzoeken, dient de voorzieningenrechter echter eerst na te gaan of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het verzet tijdig is ingesteld en dat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
5.4. Ingevolge artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is.
5.5. Nu het verstekvonnis niet in persoon aan [eiser] is betekend, geldt voor het bepalen van de aanvang van de verzettermijn als maatstaf of [eiser] enige daad heeft gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem als veroordeelde bekend is. Deze maatstaf houdt in dat de veroordeelde zelf een handeling moet hebben verricht, waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat de veroordeelde voldoende bekend is met de hoofdinhoud van het veroordelend vonnis, om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (zie o.a. HR 23 september 2005, NJ 2005, 487 en HR 9 oktober 2009, NJ 2009, 491). De veroordeelde moet weten op vordering van wie, waartoe, wanneer en door welk gerecht hij is veroordeeld, zodat hij aan de hand daarvan de nodige maatregelen kan nemen (zie de conclusie van de A-G ,§ 2.10. bij HR 2 oktober 2009, NJ 2009, 480 en het arrest van de HR van 9 januari 1987, NJ 1987, 406).
5.6. Het verstekvonnis is aan de echtgenote van [eiser] betekend. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat, zoals [eiser] stelt, zijn echtgenote een jegens [eiser] (en níet jegens haarzelf) gewezen vonnis na betekening voor hem heeft achtergehouden. [eiser] heeft ook geen enkele (plausibele) reden genoemd waarom dit zou zijn gebeurd. Enige verklaring van de kant van zijn echtgenote omtrent de betekening van het vonnis ontbreekt in dit geding. Evenmin komt het de voorzieningenrechter aannemelijk voor dat de echtgenote van [eiser] vervolgens op of omstreeks 3 november 2009 vanaf het e-mailadres [naam] over de inhoud van het tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande geschil met de met de executie van het verstekvonnis belaste deurwaarder mailt en deze e-mail uiteindelijk besluit met het vermelden van de naam van [eiser] als afzender. Ten slotte acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de echtgenote van [eiser] - en niet [eiser] zelf - ook de e-mail van 18 december 2009 aan LAVG Gerechtsdeurwaarders heeft verstuurd. In deze e-mail wordt immers gesproken over een "claim welke mij is opgelegd", terwijl ook deze e-mail onderaan als afzender [eiser] vermeldt. Dit duidt er naar voorlopig oordeel op dat [eiser] de mail heeft opgesteld.
Gezien het vorenstaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat vorenbedoelde e-mails wel degelijk door [eiser] zelf zijn verstuurd. Daarnaast gaat de voorzieningenrechter er, gelet op de overgelegde telefoonnotities, van uit dat er ook telefoongesprekken tussen de deurwaarder en [eiser] hebben plaatsgevonden. Niet aannemelijk is dat de deurwaarder het heeft over "de debiteur" als de echtgenote van [eiser] zou hebben gebeld.
5.7. Op grond van het vorenstaande dient het waarheidsgehalte van de stelling van [eiser] dat hij nimmer contact met de deurwaarder heeft gehad, ernstig te worden betwijfeld. Indien er echter veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat deze contacten er wél zijn geweest, dan nog kan uit de overgelegde telefoonnotities en e-mailberichten, ook in hun onderling verband en samenhang bezien, niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat [eiser] over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikte om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Uit voormelde stukken blijkt immers niet dat [eiser] wist waartoe, wanneer en door welk gerecht hij was veroordeeld. Daarvoor zijn de door hem gedane uitlatingen, bezien in het licht van de hiervoor vermelde maatstaf, te vaag. Er kan, anders dan [gedaagde] meent, dan ook niet van worden uitgegaan dat [eiser] in november/december 2009 voldoende op de hoogte was van de hoofdinhoud van het jegens hem gewezen verstekvonnis, om daartegen tijdig in verzet te kunnen komen. Met [eiser] moet er daarom van worden uitgegaan dat hij niet eerder dan omstreeks 12 januari 2010 van de inhoud van het verstekvonnis op de hoogte is geraakt. [eiser] is op 3 februari 2010 in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis, derhalve binnen de wettelijke verzettermijn van vier weken. Op grond daarvan acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het verzet tijdig is ingesteld en [eiser] om die reden ontvankelijk zal verklaren in diens verzet en zal oordelen over de inhoudelijke weren van [eiser]. Onder die omstandigheden bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende reden om de schorsing van de executie van het verstekvonnis en een verbod op verdere executie te bevelen. Dit verbod zal worden versterkt met een dwangsom.
5.8. De gevraagde voorzieningen zullen daarom worden toegewezen, als hierna te melden.
5.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] vastgesteld als volgt:
- dagvaardingskosten € 73,89
- vast recht € 263,00
- salaris van de advocaat € 816,00
------------
totaal € 1.152,89
5.10. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu de wet een dergelijke mogelijkheid niet meer kent. Bovendien is voor [eiser] direct na afgifte van dit vonnis een grosse daarvan beschikbaar. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren zal eveneens worden afgewezen, nu [eiser] niet heeft gesteld welk belang hij daarbij heeft.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1. schorst de executie van het verstekvonnis van de rechtbank Leeuwarden van 19 augustus 2009, zaak-rolnummer 97988 / HA ZA 09-602 totdat er in de verzetprocedure in eerste aanleg een eindvonnis is gewezen;
6.2. verbiedt [gedaagde] om op grond van voormeld verstekvonnis executiemaatregelen jegens [eiser] te treffen gedurende de in 6.1. bedoelde periode;
6.3. bepaalt dat [gedaagde] bij overtreding van dit verbod een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,- ineens;
6.4. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 1.152,89;
6.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 10 maart 2010.?