ECLI:NL:RBLEE:2010:BL6037

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1208
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom en legalisatie van een zonder vergunning gebouwde schuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de familie [X] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim. De familie [X] had beroep aangetekend tegen een besluit van het college, waarin hen werd gelast om een zonder bouwvergunning opgerichte schuur te verwijderen. Dit besluit was genomen op 4 november 2008 en werd in een besluit op bezwaar van 23 april 2009 gehandhaafd, met een verlenging van de begunstigingstermijn. De rechtbank heeft de feiten en de voorgeschiedenis van de zaak in overweging genomen, waaronder een eerdere uitspraak van 24 augustus 2007 waarin werd vastgesteld dat de schuur in strijd met de Woningwet was gebouwd.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat de familie [X] niet kon aanvoeren dat er zicht op legalisatie bestond. De rechtbank benadrukte dat de handhaving van de regels van het gemeentebestuur in het algemeen belang is en dat het niet relevant is wie het verzoek om handhaving heeft ingediend. De rechtbank verwierp ook het argument van de familie [X] dat de eerdere uitspraak niet meer van toepassing was, omdat het zou gaan om een 'gedeeltelijk vernieuwde schuur'. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht op legalisatie was en dat het college terecht had gehandeld door handhavend op te treden.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de familie [X] ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, en de zaak is behandeld ter zitting op 13 januari 2010, waarbij de familie [X] en hun gemachtigde aanwezig waren, terwijl [Y] en zijn gemachtigde niet verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1208
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam] en [naam],
wonende te [woonplaats],
eisers (hierna: de familie [X]),
gemachtigde: mr. E. Wiarda, juridisch adviseur te Heerenveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: M.N. de Vries, werkzaam bij de gemeente Boarnsterhim.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college de familie [X] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om vóór 1 mei 2009 de zonder bouwvergunning opgerichte schuur op het perceel [adres], kadastraal bekend [kadastrale omschrijving] (hierna: het perceel), te verwijderen. Bij besluit op bezwaar van 23 april 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college deze last gehandhaafd, met dien verstande dat het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot twee weken nadat de last onherroepelijk is geworden. Tegen dit besluit heeft de familie [X] beroep aangetekend. Op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is [naam] (hierna: [Y]) door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en namens hem door mr. R.H. Knegtering, advocaat te Leeuwarden, een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 januari 2010, waarbij de familie [X] is verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [Y] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Voor de voorgeschiedenis van deze zaak en de van belang zijnde feiten verwijst de rechtbank naar de tussen het college, de familie [X] en [Y] gewezen uitspraak van 24 augustus 2007 van de rechtbank Leeuwarden (registratienummer AWB 06/2750). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 4 november 2008 genomen, met dien verstande dat bij het bestreden besluit de begunstigingstermijn is verlengd. Ter zitting is duidelijk geworden dat, mocht één van de partijen (of meerdere partijen) bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) hoger beroep in stellen tegen de uitspraak van de rechtbank in de onderhavige zaak en aangenomen dat de AbRS het hoger beroep ongegrond verklaart en de last onder dwangsom in stand laat, de familie [X] nog twee weken de gelegenheid heeft om aan de last te voldoen.
Beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het toepassen van bestuursdwang strekt er derhalve toe dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de rechtens behorende situatie. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
2.2 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Tegen deze achtergrond is dus zonder betekenis dat het [Y] is geweest die het college heeft verzocht om handhavend op te treden. Doorslaggevend is of sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift en niet wie dit en met welke motieven aan de orde heeft gesteld. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd van handhaving af te zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat.
2.3 In de uitspraak van 24 augustus 2007 heeft de rechtbank overwogen -voor zover hier van belang- dat de schuur in strijd met artikel 40 van de Woningwet zonder bouwvergunning is gebouwd en nadien is verbouwd. Verder is overwogen dat de (ver)bouw van de schuur niet gelegaliseerd kan worden door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Tussen partijen is dit thans, in het kader van de onderhavige procedure, ook niet in geschil. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2007 voorts overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het met toepassing van artikel 5, vierde lid, sub a, van het bestemmingsplan binnenplanse vrijstelling kan verlenen van het bepaalde in artikel 5, derde lid, sub c, van het bestemmingsplan, teneinde de schuur te legaliseren. De familie [X] heeft in het kader van de onderhavige procedure herhaald dat de schuur met het verlenen van een binnenplanse vrijstelling van het bepaalde in artikel 5, derde lid, sub c, van het bestemmingsplan gelegaliseerd kan worden. De rechtbank oordeelt dat, nu de familie [X] tegen de uitspraak van 24 augustus 2007 geen hoger beroep heeft ingesteld, dit betoog niet andermaal aan een beoordeling kan worden onderworpen. De familie [X] heeft weliswaar betoogd dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank is teruggekomen op zijn weigering om handhavend op te treden en het onderhavige handhavingstraject heeft opgestart, maar dit laat onverlet dat de familie [X] tegen de uitspraak hoger beroep had kunnen instellen, teneinde een oordeel van de AbRS omtrent de legalisatiemogelijkheden van de schuur te verkrijgen. Bovendien mochten zij hieruit niet afleiden dat de legalisatiekwestie opnieuw voor een inhoudelijke beoordeling aan de rechtbank kon worden voorgelegd (vgl. LJN: AI0801). De rechtbank verwerpt verder het betoog van de familie [X] dat de uitspraak van 24 augustus 2007 thans zonder betekenis is, omdat het in die zaak ging om, zoals hun gemachtigde in het beroepschrift heeft aangegeven, een "gedeeltelijk vernieuwde schuur" en thans om een "geheel nieuwe schuur". De rechtbank oordeelt dat duidelijk is dat de onderhavige zaak en de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 24 augustus 2007 betrekking hebben op eenzelfde schuur. Ter zitting heeft de gemachtigde van de familie [X] zulks ook erkend.
2.4 Ter zitting heeft het college aangegeven dat het binnenkort in werking tredende bestemmingsplan "Buitengebied 2008", dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" vervangt, evenmin vrijstellingsmogelijkheden biedt om de schuur te legaliseren. De familie [X] heeft dit niet betwist. De rechtbank oordeelt dat, gelet op al het voorgaande, er geen zicht op legalisatie van de schuur bestaat. Nu evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden, heeft het college terecht aanleiding gezien om handhavend op te treden.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
3.1 Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.