Beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het toepassen van bestuursdwang strekt er derhalve toe dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de rechtens behorende situatie. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
2.2 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Tegen deze achtergrond is dus zonder betekenis dat het [Y] is geweest die het college heeft verzocht om handhavend op te treden. Doorslaggevend is of sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift en niet wie dit en met welke motieven aan de orde heeft gesteld. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd van handhaving af te zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat.
2.3 In de uitspraak van 24 augustus 2007 heeft de rechtbank overwogen -voor zover hier van belang- dat de schuur in strijd met artikel 40 van de Woningwet zonder bouwvergunning is gebouwd en nadien is verbouwd. Verder is overwogen dat de (ver)bouw van de schuur niet gelegaliseerd kan worden door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Tussen partijen is dit thans, in het kader van de onderhavige procedure, ook niet in geschil. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2007 voorts overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het met toepassing van artikel 5, vierde lid, sub a, van het bestemmingsplan binnenplanse vrijstelling kan verlenen van het bepaalde in artikel 5, derde lid, sub c, van het bestemmingsplan, teneinde de schuur te legaliseren. De familie [X] heeft in het kader van de onderhavige procedure herhaald dat de schuur met het verlenen van een binnenplanse vrijstelling van het bepaalde in artikel 5, derde lid, sub c, van het bestemmingsplan gelegaliseerd kan worden. De rechtbank oordeelt dat, nu de familie [X] tegen de uitspraak van 24 augustus 2007 geen hoger beroep heeft ingesteld, dit betoog niet andermaal aan een beoordeling kan worden onderworpen. De familie [X] heeft weliswaar betoogd dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank is teruggekomen op zijn weigering om handhavend op te treden en het onderhavige handhavingstraject heeft opgestart, maar dit laat onverlet dat de familie [X] tegen de uitspraak hoger beroep had kunnen instellen, teneinde een oordeel van de AbRS omtrent de legalisatiemogelijkheden van de schuur te verkrijgen. Bovendien mochten zij hieruit niet afleiden dat de legalisatiekwestie opnieuw voor een inhoudelijke beoordeling aan de rechtbank kon worden voorgelegd (vgl. LJN: AI0801). De rechtbank verwerpt verder het betoog van de familie [X] dat de uitspraak van 24 augustus 2007 thans zonder betekenis is, omdat het in die zaak ging om, zoals hun gemachtigde in het beroepschrift heeft aangegeven, een "gedeeltelijk vernieuwde schuur" en thans om een "geheel nieuwe schuur". De rechtbank oordeelt dat duidelijk is dat de onderhavige zaak en de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 24 augustus 2007 betrekking hebben op eenzelfde schuur. Ter zitting heeft de gemachtigde van de familie [X] zulks ook erkend.
2.4 Ter zitting heeft het college aangegeven dat het binnenkort in werking tredende bestemmingsplan "Buitengebied 2008", dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" vervangt, evenmin vrijstellingsmogelijkheden biedt om de schuur te legaliseren. De familie [X] heeft dit niet betwist. De rechtbank oordeelt dat, gelet op al het voorgaande, er geen zicht op legalisatie van de schuur bestaat. Nu evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden, heeft het college terecht aanleiding gezien om handhavend op te treden.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.