RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880419-09
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/753982-09
ad informandum gevoegd parketnummer 17/753982-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 februari 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 4 februari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Heerenveen.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het op de dagvaarding met parketnummer 17/880419-09 onder
1. primair, 2 en 3 telastegelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 17/753982-09 telastegelegde en het laten meewegen van het ad informandum gevoegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht door de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN);
- oplegging van leerstraffen, in totaal voor de duur van 124 uren subsidiair 62 dagen hechtenis, bestaande uit het volgen van de Art Wiltshire training voor de duur van 63 uren en een leefstijltraining voor de duur van 61 uren;
- ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden;
- oplegging van een geldboete ten bedrage van € 120 subsidiair drie dagen hechtenis, ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het op de dagvaarding met parketnummer 17/880419-09 onder 1. primair telastegelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft betoogd dat onduidelijk is hoeveel kracht verdachte heeft uitgeoefend op de keel van aangeefster [slachtoffer]. Volgens de raadsvrouw was de aangeefster gedurende het gebeuren zo geschrokken, dat haar verklaring met betrekking tot de hoeveelheid kracht die gebruikt is bij de armklem twijfel oproept. Ook uit de verklaringen van de daar aanwezige politieambtenaren blijkt niet hoeveel kracht verdachte heeft gebruikt, aldus de raadsvrouw.
Nu niet eenduidig kan worden vastgesteld hoe hard verdachte op de keel heeft gedrukt, kan volgens de raadvrouw ook niet worden aangenomen dat aangeefster door de armklem had kunnen overlijden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een strafbare poging tot doodslag, is de vraag of de handelingen die verdachte heeft verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het ten laste gelegde delict.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een armklem heeft aangelegd bij aangeefster. Aangeefster heeft aangegeven dat zij door de armklem het gevoel had te stikken. Op een gegeven moment heeft aangeefster verdachte een stomp gegeven in zijn buik, maar dit had geen effect. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij zagen dat aangeefster rood aanliep. De verbalisanten hebben geprobeerd om aangeefster uit haar benaderde positie te bevrijden. Dit door het aanbrengen van een zogeheten nekklem bij verdachte en vervolgens naar achteren te bewegen, respectievelijk door het toedienen van pijnprikkels. De verbalisanten verklaren dat ook deze handelingen niet het gewenste effect hebben gehad. Pas nadat verdachte een elleboogstoot kreeg van [verbalisant 2], liet verdachte aangeefster los.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanzienlijke kracht heeft uitgeoefend op de nek van aangeefster. De rechtbank is mede daarom van oordeel dat verdachtes gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel was om aangeefster van het leven te beroven en daarop gericht was.
Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij een aantal keren heeft geroepen dat verdachte haar los moest laten omdat hij haar smoorde. Ook door de verbalisanten is verklaard dat aangeefster dat heeft geroepen. Ook verdachte moet deze noodkreet dus gehoord hebben. Het geroep heeft er echter niet toe geleid dat verdachte aangeefster losliet. Aangeefster heeft aangegeven dat verdachtes greep toen nog steviger werd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had om aangeefster van het leven te beroven.
Gelet op al het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat verdacht zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het op de dagvaarding met parketnummer 17/880419-09 onder 1 primair, 2 en 3 telastegelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 17/753982-09 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
dagvaarding met parketnummer 17/880419-09:
1. primair
hij op 10 september 2009 te Sneek, in de gemeente Sneek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een hoofdagent van politie, te weten [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet om de nek/keel van die [slachtoffer] een armklem heeft aangelegd en die armklem met veel kracht heeft aangetrokken waardoor de keel van die [slachtoffer] werd dichtgeknepen en aldus gedurende enige tijd voornoemde [slachtoffer] de ademhaling heeft belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 september 2009 te Sneek, in de gemeente Sneek, [naam1] en [naam2], respectievelijk brigadier van politie en gemeentelijk opsporingsambtenaar van de gemeente Sneek, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam1] en [naam2] meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Als je aan mijn kind komt dan vermoord ik je" en "ik weet je te vinden en maak je dood" en "als ik een mes had dan stak ik je dood" en "als ik nuchter ben dan weet ik je te vinden en maak je dood" en "ik maak jullie allemaal dood";
3.
hij op 10 september 2009 te Sneek, in de gemeente Sneek, [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden brigadier van politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 2] en [verbalisant 1], meermalen, dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga dood maar neem jou mee de dood in" en "ik maak je af, ik vergeet jou kop nooit" en"ik maak jullie allemaal af";
dagvaarding met parketnummer 17/753982-09:
hij op 26 september 2008 te Sneek, in de gemeente Sneek, als bestuurder van een motorrijtuig, bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 780 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert de volgende misdrijven op;
dagvaarding met parketnummer 17/880419-09:
1. primair Poging tot doodslag.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
dagvaarding met parketnummer 17/753982-09:
Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het op de dagvaarding met parketnummer 17/753982-09 genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een politieagente, aan bedreiging van politieagenten en aan het rijden op een scooter onder invloed van alcohol. Hij heeft door deze misdragingen het hoogste rechtsgoed dat door de wet wordt beschermd, het menselijk leven, op het spel gezet, hij heeft de persoonlijke veiligheid van de politieagenten belaagd en hij heeft de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Strafverzwarend werkt dat verdachte zijn agressie heeft gericht op politiemensen. Hierdoor wordt het openbaar gezag aangetast en worden ambtenaren getroffen die zijn aangesteld ter bescherming van de samenleving. Strafverzwarend werkt bovendien dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een agressief delict tegen politieambtenaren. Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens de voorlichtingsrapportage van de reclassering beperkt is in zijn mogelijkheden om adequaat op gezagsdragers te reageren, waardoor de verwijtbaarheid iets geringer is. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat in het kader van een toezicht moet worden gewerkt aan gedragsverandering die verdachte in staat stelt zijn emoties te kanaliseren en zijn sociale vaardigheden te vergroten. De ernst van de gepleegde feiten rechtvaardigt een gevangenisstraf, maar de rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen, met gedragsvoorwaarden. Deze straf valt hoger uit dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de vordering onvoldoende recht doet aan de normschendingen, in het bijzonder waar het gaat om de poging tot doodslag.
Overeenkomstig het landelijk oriëntatiepunt voor straftoemeting zal de rechtbank wegens het rijden onder invloed bovendien de rijbevoegdheid voorwaardelijk aan verdachte ontzeggen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte op de dagvaarding met parketnummer 17/880419-09 onder 1 primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het op de dagvaarding met parketnummer 17/880419-09 onder 1. primair, 2 en 3 telastegelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 17/753982-09 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN);
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dit inhoudt het volgen van de Art. Wiltshire training en de leefstijltraining.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder parketnummer 17/753982-09 bewezenverklaarde feit voorts: Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van zes maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tien dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. C.A. Deenik, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2010. Mr. C.A. Deenik is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.