ECLI:NL:RBLEE:2010:BL3686

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880392-09 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden hasjiesj vanuit Marokko naar Nederland met gebruik van meerdere vaartuigen

Op 11 februari 2010 deed de Rechtbank Leeuwarden uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van grote hoeveelheden hasjiesj in Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd bijgestaan door advocaat mr. J.G.D. Rutten. De tenlastelegging betrof de periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009, waarin de verdachte samen met anderen op verschillende locaties in Nederland, waaronder IJmuiden en Kornwerderzand, betrokken zou zijn geweest bij de invoer van ongeveer 10.000 kilo hasjiesj. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van getuigen en medeverdachten, alsook op proces-verbaal van de politie. De verdachte ontkende elke betrokkenheid, maar de rechtbank achtte de verklaringen van getuigen en medeverdachten geloofwaardig.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze vordering. De verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie rechtmatig was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden en een geldboete van € 5.000. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de grote hoeveelheden hasjiesj die waren ingevoerd, en dat dit soort activiteiten vaak gepaard gaat met geweld en andere criminele activiteiten. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880392-09
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 28 januari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende het jaar 2008 en/of het jaar 2009
(tot en met 8 augustus 2009), in elk geval in de periode van 1 juni 2009 tot
en met 8 augustus 2009, te of bij IJmuiden, (althans) in de gemeente Velsen,
en/of te of bij Den Helder, (althans) in de gemeente Den Helder, en/of te of
bij Kornwerderzand, (althans) in de gemeente Wûnseradiel, en/of
een of meerdere (andere) (haven/kust)plaats(en) in Nederland en/of
elders in (de territoriale wateren van) Nederland, te weten aan boord van
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 1]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 2]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 3]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 4]" en/of
- een of meerdere ander(e) vaartuig(en)/schip/schepen
en/of anderszins en/of
buiten (de territoriale wateren van) Nederland (boven Terschelling),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een) grote
hoeveelhe(i)d(en) (te weten (totaal) ongeveer 10.000 kilo, in elk geval
(telkens) ongeveer 3400 kilo) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars
en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
met een vaartuig/schip (genaamd "[schip 4]") paketten hasjiesj opgehaald
vanuit Marokko en/of (vervolgens) met dat/het/een vaartuig/schip ("Michelle
Louisa") (door)varen naar de Noordzee, althans een vaarwater in (de buurt van)
Nederland, en (vervolgens) (aldaar) een of meerdere vaartuig(en)/schip/schepen
ontmoet voor het overladen van die pakketten hasjiesj van dat/het/een
vaartuig/schip ("[schip 4]") naar die een of meerdere ander(e)
vaartuig(en) schip/schepen, te weten
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 1]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 2]" en/of
- een vaartuig/schip genaamd "[schip 3]" en/of en/of (vervolgens)
die/een (grote) hoeveelheid hasjiesj op die een op meerdere andere
vaartuig(en)/schip/schepen overgebracht/overgezet (en aldus verdeeld over die
een op meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen) en/of (vervolgens) met die
een op meerdere andere vaartuig(en)/schip/schepen) verder/terug gevaren
naar/in de richting van Kornwerderzand en/of een of meerdere ander(e)
(kust/haven)plaats(en) in Nederland en/of aldus die hasjiesj binnen het
grondgebied van Nederland gebracht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of aanwezig gehad;
(artikel 3 onder A en/of B en/of C ivm artikel 11 lid 2 en/of 3 en/of 4 en/of
5 van de Opiumwet)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie1
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat op grove wijze inbreuk zou zijn gemaakt op verdachtes recht op een eerlijk proces. De raadsman meent dat hier sprake is geweest van een groter onderzoek naar [naam 1] en dat in dat onderzoek gebruik is gemaakt van een burger-infiltrant, hetgeen politie en justitie hebben verzwegen. Dit grotere onderzoek zou zijn doorkruist door de douane die op eigen initiatief het schip [schip 4] heeft onderzocht en het zeiljacht [schip 1] heeft onderschept. De raadsman baseert zijn stelling dat sprake is geweest van een infiltratie, op de omstandigheid dat [naam2], één van de opvarenden van de [schip 4], in Portugal voortijdig van boord is gegaan. Deze opvarende zou volgens de raadsman naar de Portugese autoriteiten zijn gegaan om te melden dat met de [schip 4] hash zou worden gesmokkeld vanuit Marokko naar Nederland. Deze informatie is vervolgens via de Nederlandse liaison officer doorgespeeld naar de Nederlandse autoriteiten. Op deze manier zou de op onrechtmatige wijze van de infiltrant verkregen informatie zijn 'witgewassen'. Volgens de raadsman verklaart dit ook waarom de KLPD en de Nationale Recherche opsporingstechnisch geen interesse hadden voor het motorschip [schip 4] en waarom [naam2] noch [naam1] is aangehouden of als getuige gehoord in het onderhavige onderzoek. De raadsman heeft derhalve primair gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vermoedelijke informant als getuige te doen horen en de Nederlandse liaison officer in Portugal te laten rapporteren hoe hij deze informatie heeft verkregen.
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van onderzoek met behulp van een informant. Hij heeft erop gewezen dat uit het ambtsedig proces-verbaal nummer 29-094284 van 31 juli 2009 blijkt dat de Portugese opsporingsambtenaren aan de Nederlandse liaison officer hebben medegedeeld dat de in dat proces-verbaal opgenomen informatie rechtmatig was verkregen en door de Nederlandse opsporingsdiensten in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt mocht worden. Voorts heeft de officier van justitie verklaard dat hij contact heeft gehad met de KLPD en de Nationale Recherche. Uit dit contact is hem gebleken dat er geen groter onderzoek liep naar verdachte [naam1]. Ten overvloede wijst de officier van justitie op een arrest van de Hoge Raad d.d. 31 januari 2006, NJ2006/365. Uit dit arrest blijkt dat indien in het buitenland een opsporingsonderzoek is opgestart naar criminele activiteiten van een persoon en informatie uit dit onderzoek aan de Nederlandse autoriteiten ter kennis is gebracht, deze informatie mag worden gebruikt als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Dit is is zelfs toegestaan indien later blijkt dat aan de verkrijging van deze informatie in het buitenland enig gebrek zou kleven. De officier van justitie ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaalnummer 29-094284 van 31 juli 2009 voldoende duidelijk blijkt dat de startinformatie voor het onderzoek op rechtmatige wijze is verkregen van de Portugese autoriteiten. Onder meer hebben de Portugese autoriteiten expliciet de omstandigheid genoteerd dat brandstofkosten ad € 7.000,00 contant werden voldaan in briefjes van 50 Euro. Voorts acht de rechtbank de stelling van de raadsman dat sprake zou zijn geweest van infiltratie, onaannemelijk. De omstandigheden die volgens de raadsman wijzen op inzet van een informant, vinden geen steun in het dossier. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten. De subsidiaire verzoeken tot het horen van [naam2] en het laten opmaken van rapportage door de liaison officer worden derhalve afgewezen.
Beoordeling van het bewijs
Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij de invoer van de hasjiesj. Zijn raadsman heeft ten aanzien van de bewijsmiddelen -zakelijk weergegeven- het volgende bepleit:
l. Havenmeester [naam3] heeft verklaard dat het zeiljacht [schip 2] op 9 augustus 2009 de haven van Stavoren is ingevaren en dat een bemanningslid -verdachte- vervolgens bij hem het havengeld heeft betaald. Volgens de raadsman heeft de havenmeester echter ten onrechte aangenomen dat verdachte toen een bemanningslid was. Verdachte was namelijk -zoals hij heeft verklaard- telefonisch door een bekende gevraagd om het havengeld te komen betalen. Verdachte is toen van zijn huis naar Stavoren gereden. Hij is naar het jacht [schip 2] gelopen en heeft daar met zijn kennis gesproken. Eerst daarna heeft verdachte bij de havenmeester het havengeld voldaan. Verdachte was toen dus niet zelf als bemanningslid aan boord.
2. Verdachte ontkent ooit bij het jachtverhuurbedrijf [naam4] in Lemmer te zijn geweest. Hij leent zijn Volkswagen Transporter bus regelmatig uit aan vrienden, zo ook toen de zeiljachten [schip 1] en [schip 2] werden opgehaald bij het jachtverhuurbedrijf. Indien al moet worden aangenomen dat de personen die de [schip 1] en de [schip 2] ophaalden, bij het verhuurbedrijf zijn gearriveerd in deze VW Transporter, vormt dit volgens de raadsman nog geen begin van bewijs dat verdachte hierbij aanwezig is geweest.
3. Getuige [naam5] heeft verklaard dat de personen die de [schip 2] en de [schip 1] kwamen ophalen, telkens bij het jachtverhuurbedrijf zijn gearriveerd in de VW Transporter die op naam van verdachte staat. [naam5] heeft voorts verklaard dat hierbij telkens een blonde man aanwezig was. Getuige [naam5] heeft echter bij een fotoconfrontatie verdachte niet aangewezen als die door hem beschreven blonde man. Dit toont volgens de raadsman aan dat verdachte nimmer bij het jachtverhuurbedrijf is geweest. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft weliswaar éénmaal bij de politie verklaard dat verdachte erbij was toen de [schip 1] werd opgehaald, maar [medeverdachte 1] heeft ter zitting onder ede uitgelegd dat deze verklaring onjuist was en onder druk van de politie is afgelegd. De raadsman acht daarom de verklaringen van [naam5] en [medeverdachte 1] niet redengevend voor het bewijs.
4. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 augustus 2009 zou zijn bezocht door medeverdachte [medeverdachte 3], die in gezelschap was van een blonde Nederlander van circa veertig jaar oud. Zij zouden bij hem zijn gekomen in een zwarte VW Transporter. [medeverdachte 3] zou toen aan [medeverdachte 2] hebben verteld dat de blonde man 150 pakketten hasjiesj aan boord had. [medeverdachte 3] heeft weliswaar erkend dat hij toen bij [medeverdachte 2] is geweest, maar stelt dat hij daar was gekomen in een Opel Astra, in gezelschap van een ander dan verdachte. [medeverdachte 3] heeft ook ontkend dat hij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat de blonde man 150 pakketten aan boord had. Weliswaar heeft [medeverdachte 2] bij de politie verdachte van een foto herkend als die blonde man, maar ter zitting heeft [medeverdachte 2] onder ede verklaard dat hij deze blonde man slechts kort heeft gezien in een slecht verlichte omgeving, zodat hij betwijfelt of de fotoherkenning bij de politie wel juist is geweest. De verdediging leidt hieruit af dat de verklaring en fotoherkenning door [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn.
5. Op het zeiljacht [schip 2] is een spuitbus Brise luchtverfrisser aangetroffen met daarop een vingerafdruk van verdachte. Verdachte verklaart dat hij dergelijke luchtverfrissers in zijn VW Transporter heeft, en dat deze luchtverfrisser kennelijk aan boord van de [schip 2] is gebracht door een vriend die zijn VW Transporter had geleend. De verdediging betwist derhalve dat uit de vingerafdruk kan worden afgeleid dat verdachte aan boord is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
ad 1.
De enkele verklaring van verdachte dat hij op verzoek van een bekende een afstand van 218 kilometer(Enkhuizen -Stavoren vice versa) heeft gereisd om daar het liggeld voor twee dagen te gaan betalen, is naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk. Die verklaring wordt niet ondersteund door enig ander bewijs. Nu verdachte heeft geweigerd te vertellen wie dit hem zou hebben gevraagd, heeft hij de rechtbank bovendien de mogelijkheid ontnomen om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen. De rechtbank acht de verklaring van havenmeester [naam3], inhoudend dat verdachte op 9 augustus 2009 als bemanningslid van de [schip 2] is aangekomen in de jachthaven van Stavoren, derhalve betrouwbaar.
ad 2. en 3.
De rechtbank acht de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] ter zitting als getuige heeft afgelegd -inhoudend dat hij alleen met medeverdachte [medeverdachte 3] het jacht [schip 1] heeft opgehaald bij het verhuurbedrijf- ongeloofwaardig. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring die [medeverdachte 1] op 25 augustus 2009 bij de politie heeft afgelegd. Het is geenszins aannemelijk geworden dat [medeverdachte 1] een valse verklaring heeft afgelegd omdat hij bij de politie onder druk is gezet. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van dat verhoor weliswaar dat aan [medeverdachte 1] is voorgehouden dat bij het ophalen van het jacht meerdere personen betrokken waren, maar geenszins dat de verhoorders hierbij de namen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] voorgehouden hebben, zoals [medeverdachte 1] ter zitting heeft verklaard. Uit de door [medeverdachte 1] bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat hij zelf beide namen heeft genoemd. De verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie strookt bovendien met de verklaring van getuige [naam5], die heeft verklaard dat bij het ophalen van het jacht vier personen aanwezig waren. Dat getuige [naam5] verdachte niet heeft herkend bij een meervoudige simultane fotoconfrontatie als één dier personen, doet hieraan niet af, temeer nu bij die fotoconfrontatie een foto van verdachte is gebruikt uit 2006. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte -inhoudend dat hij zijn VW Transporter aan vrienden had uitgeleend toen de [schip 1] en de [schip 2] werden opgehaald en dat hij zelf nooit bij het jachtverhuurbedrijf is geweest- niet aannemelijk. Nu verdachte ook hier niet heeft willen verklaren aan welke vrienden hij zijn VW Transporter zou hebben uitgeleend, heeft hij de rechtbank bovendien de mogelijkheid ontnomen om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen.
ad 4. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie gedetailleerde verklaringen afgelegd. Uit zijn verklaringen blijkt zeker niet dat hij enkel anderen heeft belast om zijn eigen rol in het geheel weg te poetsen. Zijn verklaring dat [medeverdachte 3] hem op 8 augustus 2009 's avonds samen met een andere man heeft opgezocht, is bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 3] zelf. [medeverdachte 3] ontkent weliswaar dat hij daar met verdachte is geweest, maar [medeverdachte 3] heeft -ook nadat hij is gewezen op de mogelijke consequenties voor verdachte- geweigerd te vertellen wie die tweede man dan wèl is geweest. De verklaring van [medeverdachte 3] is op dat punt derhalve niet controleerbaar. Dat [medeverdachte 3] altijd heeft ontkend tegen [medeverdachte 2] te hebben gezegd dat hij en zijn metgezel pakketten hasjiesj aan boord hadden, acht de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 3] hiermee ook zichzelf zou belasten, niet van zodanig belang dat zij de verklaring van [medeverdachte 2] op dit punt onbetrouwbaar acht. Dat [medeverdachte 2], ter zitting als getuige gehoord, in essentie heeft verklaard dat hij het allemaal niet meer weet, is ongeloofwaardig na het beperkte tijdsverloop tussen 8 augustus 2009 en de zitting. De verklaring van [medeverdachte 2] ter zitting doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de verklaring die hij eerder bij de politie heeft afgelegd.
ad 5. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voor het feit dat een vingerafdruk van hem is aangetroffen op een bus luchtverfrisser op het jacht [schip 2], niet aannemelijk. De aanwezigheid van verdachte op de [schip 2] wordt immers ook gestaafd door de verklaring van havenmeester [naam3], die inhoudt dat verdachte bemanningslid van de [schip 2] is geweest. Ook hier geldt weer dat verdachte de rechtbank de mogelijkheid heeft ontnomen om zijn verklaring op juistheid te toetsen, door niet te verklaren wie zijn VW Transporter zou(den) hebben geleend.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat de betwiste verklaringen en omstandigheden wel degelijk mede redengevend zijn voor het bewijs. De rechtbank stelt dan ook op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen, die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 7 juli 2009 is het schip de [schip 4] vanuit IJmuiden, in de gemeente Velsen, vertrokken met onder meer drie medeverdachten als bemanningsleden aan boord om voor de kust van Marokko ongeveer 10.000 kilogram hasjiesj op te halen. Nadat deze hoeveelheid hasjiesj aan boord was genomen is de [schip 4] teruggevaren in de richting van Nederland. Op 7 augustus 2009 heeft de [schip 4] drie zeiljachten, waaronder de [schip 1] en de [schip 2]2, ontmoet op een afgesproken punt op de Noordzee buiten de territoriale wateren van Nederland. Aldaar zijn de pakketten met hasjiesj met behulp van rubberboten overgeladen van de [schip 4] naar die drie zeiljachten.3 Vervolgens zijn twee mededaders met het zeiljacht de [schip 1] naar Kornwerderzand, in de gemeente Wûnseradiel, gevaren en aldaar op 8 augustus 2009 aangekomen4, is verdachte met één of meer mededaders met de [schip 2], en zijn één of meer mededaders met het derde zeiljacht, naar Kornwerderzand of één of meer andere kustplaatsen in Nederland gevaren5. Aldus hebben verdachte en zijn medeverdachten tezamen en in vereniging die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht, aanwezig gehad en vervoerd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009, te of bij IJmuiden, in de gemeente Velsen, en/of te of bij Kornwerderzand, in de gemeente Wûnseradiel, en elders in (de territoriale wateren van) Nederland en buiten de territoriale wateren van Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, grote hoeveelheden te weten totaal ongeveer 10.000 kilo, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk met een schip genaamd "[schip 4]" pakketten hasjiesj opgehaald vanuit Marokko en zijn zij vervolgens met dat schip "[schip 4]" doorgevaren naar de Noordzee en hebben zij vervolgens aldaar meerdere vaartuigen ontmoet voor het overladen van die pakketten hasjiesj van het schip "[schip 4]" naar die meerdere andere vaartuigen, te weten
- een vaartuig genaamd "[schip 1]" en
- een vaartuig genaamd "[schip 2]" en
- een vaartuig en
vervolgens die grote hoeveelheid hasjiesj op die andere vaartuigen overgezet en aldus verdeeld over die andere vaartuigen en vervolgens met die andere vaartuigen gevaren naar Kornwerderzand en/of een of meerdere ander(e) (kust/haven)plaats(en) in Nederland en aldus die hasjiesj binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervoerd en aanwezig gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
Eendaadse samenloop van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikelen 3, onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verboden.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer grote hoeveelheid van ongeveer 10.000 kg hasjiesj per schip van Marokko naar Nederland gesmokkeld. Deze hasjiesj is op de Noordzee overgeladen op drie zeiljachten, voor verder transport vanaf het moederschip naar havenplaatsen in Nederland. Verdachte heeft een ondersteunende rol vervuld bij het verdere transport met de zeiljachten naar havens in Nederland. Hij stelde onder meer zijn auto beschikbaar voor transport van personen en uitrusting ten behoeve van de zeiljachten, was betrokken bij het huren van twee zeiljachten en was bemanningslid van een der zeiljachten. Aan verdachte werd een forse beloning in het vooruitzicht gesteld. Verdachte heeft op geen enkel moment de beslissing genomen zich terug te trekken uit deze smokkel, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Verdachte heeft hierdoor een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van invoer, distributie en verkoop van een verboden verdovend middel. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald. Hoewel het gebruik van hasjiesj in de opvatting van de wetgever minder risico's voor de volksgezondheid oplevert dan het gebruik van harddrugs, wil dit nog niet zeggen dat ook de grootschalige handel in, en import en export van hasjiesj relatief onschadelijk zijn. Hiermee kunnen geweld, bedreigingen en ripdeals hand in hand gaan.
Hoewel verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en ook is veroordeeld, betreft dit geen veroordelingen inzake de Opiumwet. Verdachte ontkent. Over hem is geen voorlichtingsrapport uitgebracht. Over zijn verdere persoonlijke omstandigheden is bij de rechtbank dan ook weinig bekend.
Nu sprake is van een grote hoeveelheid hasjiesj die in het recente verleden is ingevoerd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een forse geldboete een passende bestraffing is. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient vooral als een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Daarnaast legt de rechtbank een geldboete op. De hoogte daarvan bepaalt zij op 5000 euro. De geldboete dient mede tot afschrikking, ook in financieel opzicht, van anderen die zulke smokkel overwegen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet , zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. F. Kleefmann, rechters, bijgestaan door mr. E.R. Jepkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2010.
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de bijlagen waarnaar wordt verwezen zijn opgenomen bij het proces-verbaal, dossiernummer 45596-A, respectievelijk op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden opsporingsambtenaar van FIOD-ECD, Belastingdienst FIOD-ECD kantoor Amsterdam, gesloten op 7 januari 2009. (De rechtbank ziet deze datering als een kennelijke verschrijving en leest: 7 januari 2010).
2 proces-verbaal van ingestelde forensische onderzoeken d.d. 6 oktober 2009 (AH073, pagina's 33 tot en met 40 en pagina's 43 tot en met 47), proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 4] d.d. 18 augustus 2009 (V06-01, pagina 3 laatste alinea), proces-verbaal van verhoor van getuige [naam5] d.d. 20 augustus 2009 (G08-01) en proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 25 augustus 2009 (V02-05, pagina 3).
3 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 5] d.d. 31 augustus 2009 (V03-04, pagina's 2 en 4) en proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 10 augustus 2009 (V04-01, pagina's 3 en 4).
4 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] d.d. 14 augustus 2009 (V01-04, pagina 3) en proces verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 13 augustus 2009 (V02-04, pagina's 2 en 3).
5 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 8 september 2009 (V08-02, pagina 4), proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 29 september 2009 (V08-04, pagina's 2 en 3), proces-verbaal van verhoor van getuige [naam3] d.d. 10 augustus 2009, proces-verbaal van Simultane fotobewijsconfrontatie d.d. 10 september 2009 (AH065), proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2009 (AH001), proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2009 (AH007), proces-verbaal van ingestelde forensische onderzoeken d.d. 6 oktober 2009 (AH073, pagina's 10 tot en met 32), een proces-verbaal van ambtshandeling d.d 19 november 2009 (AH084) en een ander geschrift, te weten een verslag van onderzoek, opgemaakt en ondertekend door Ing. A.G.A. Sprong op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige d.d. 27 november 2009 (AH084a).