3.12 Wat betreft de vraag of CIZ bij het bestreden besluit terecht zich op het standpunt heeft gesteld dat op grond van de per 1 januari 2009 verscherpte eisen van artikel 6 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ verzoekster geïndiceerd is voor begeleiding individueel, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) en begeleiding groep, klasse 3 (3 dagdelen per week) en daarom verzoekster in elk geval met ingang van 17 december 2009 voor die zorg is geïndiceerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.13 Aan het bestreden besluit ligt een rapportage met kenmerk "Ouder(s)verzorger(s) van [naam verzoekster], [geboortedatum verzoekster], 2470240200" (hierna: de rapportage) ten grondslag. Hierin is -samengevat- geconcludeerd:
- dat verzoekster voor begeleiding bij dagbesteding geïndiceerd is voor 3 dagdelen per week. De toelichting vermeldt "twee dagdelen voor bij het tijdelijk verblijf";
- dat verzoekster 14 uur per week, voor het aanbrengen van structuur cq het voeren van de regie aan begeleiding nodig heeft. Hiervan zijn 7 uren niet indiceerbaar vanwege aftrek 7 uren bovengebruikelijk zorg per week en is 1 dagdeel per week niet indiceerbaar omdat het plannen van activiteiten kan plaatsvinden in de voorliggende voorziening begeleiding groep. Dit betekent dat verzoekster voor 2 tot 3,9 uur indiceerbaar is voor begeleiding individueel;
- dat verzoekster voor 1 etmaal per week geïndiceerd is voor verblijf ter verlichting van informele zorg en in verband met vakantieopvang. In het rapport is vermeld dat verzoekster dagelijks ook onplanbare zorg nodig heeft, die 24 uur direct aanwezig dient te zijn.
3.14 De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de rapportage niet blijkt dat (medisch) onderzoek is gedaan naar de op 17 september 2009 in artikel 3.4 onder a tot en met f van het Zorgindicatiebesluit genoemde omstandigheden In aanmerking genomen dat verzoekster minderjarig is en dus nog lichamelijk en geestelijk in ontwikkeling is, en bovendien ook is verzocht om uitbreiding van zorg in verband met de ontwikkeling die verzoekster thans doormaakt -zij zit in de puberteit- had in dit geval een nader onderzoek niet achter wegen mogen blijven naar relevante beperkingen tengevolge van de bij verzoekster vastgestelde aandoeningen en handicaps. Nu de voorlopige voorzieningprocedure er zich niet voor leent om nader onderzoek in te stellen, betekent dat in dit geding niet goed beoordeeld kan worden of de door CIZ geïndiceerde zorg, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.12, berust op een juiste (medisch) feitelijke grondslag. Als gevolg daarvan ontbeert het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering.
3.15 De voorzieningenrechter constateert verder dat in de rapportage noch in het bestreden besluit uiteen is gezet waarom gelet op de in artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit genoemde omstandigheden en gelet op verzoeksters beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, en/of verzoekster probleemgedrag, verzoekster recht heeft op de zorg, zoals die door CIZ geïndiceerd zorg, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.12. Evenmin heeft de gemachtigde van CIZ ter zitting hierin inzicht kunnen geven en ook bevatten de Beleidsregels hierover geen informatie. De voorzieningenrechter erkent dat de zorgbehoefte van verzoekster overwegend steunt op (medisch) deskundige kennis en ervaring en dat daarom van die inzichten niet in alle gevallen een nadere onderbouwing kan worden verlangd. Dat neemt niet weg dat de motivering van de zorgbehoefte in elk geval inzichtelijk, consistent en voldoende verifieerbaar en controleerbaar moet zijn. Nu daarvan onvoldoende is gebleken, ontbeert het bestreden besluit ook op dit punt een deugdelijke motivering.
3.16 Wat betreft de vraag of CIZ bij het vaststellen van die zorg de juiste maatstaven heeft gehanteerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Blijkens het bestreden besluit en de ter zitting daarop door gemachtigde van CIZ gegeven toelichting steunt die vaststelling in het bijzonder op een tweetal per 1 januari 2009 in de Beleidsregels opgenomen regels. Blijkens het besluit van 8 december 2008, nr. Z/VU-2897979, Stc 2008, 2008, nr. 2199, zijn de Beleidsregels in verband met de bij Besluit van 1 december 2008 gewijzigde Besluit zorgaanspraken AWBZ en Zorgindicatiebesluit aangepast. Hoewel in het besluit van 8 december 2008 is aangegeven dat de hierin vastgestelde Beleidsregels met ingang van 1 januari 2009 gelden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op het in voormeld Besluit van 1 december 2008 opgenomen overgangsrecht, deze voor een verzekerde eerst van toepassing kunnen zijn op het moment dat het per 1 januari 2009 gewijzigde Besluit zorgaanspraken AWBZ ook op hem van toepassing is. Voor verzoekster betekent dit dat eerst met ingang van 17 december 2009, de Beleidsregels, zoals die met ingang van 1 januari 2009 luidden, kunnen worden toegepast.
3.17 In de Beleidsregels is in bijlage 3 "Gebruikelijke zorg" onder punt 2 -samengevat- vermeld dat een kind op -onder meer- begeleiding is aangewezen als het gaat om een chronische situatie waarbij de gebruikelijke zorg van ouders in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. In vergelijk met de voorheen vastgestelde Beleidsregels indicatie stelling AWBZ is daaraan toegevoegd dat met "substantieel" kan worden gedacht aan een omvang, op weekbasis, van gemiddelde meer dan een uur per etmaal. Alleen voor de omvang vanaf dit extra uur kan per etmaal voor het kind een aanspraak op AWBZ- zorg worden bepaald (hierna te noemen: de "eigen risico regel"). Ter zitting is verklaard dat voorheen alle bovengebruikelijke zorg in aanmerking kon komen voor een aanspraak op vergoeding.
3.18 Verder berust de geïndiceerde zorg op de in bijlage 1 "Algemeen" bij de Beleidsregels onder punt 3.2 vermelde regel dat wanneer verblijf, begeleiding groep en/of begeleiding individueel al dan niet als respijtzorg wordt geïndiceerd, dit kan voor maximaal 3 etmalen (18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school en (medisch) kinderdagverblijf worden meegerekend. Indien een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken (hierna: "de maximaal 3 etmalen per week regel"). De "maximaal 3 etmalen per week regel" is eveneens opgenomen in bijlage 8 "Verblijf" van de Beleidsregels onder punt 4.1.
3.19 Met betrekking tot de "eigen risico regel" bestaat bij de voorzieningenrechter twijfel of die beleidsregel zich verdraagt met wettelijke bepalingen en wel in het bijzonder met artikel 6, tweede lid, van de AWBZ. In dit artikel is immers bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aard, inhoud en omvang (cursivering: voorzieningenrechter) van de zorg waarop aanspraak bestaat wordt geregeld. De voorzieningenrechter heeft in het Besluit Zorgaanspraken AWBZ noch in de Regeling zorgaanspraken AWBZ aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat CIZ bij de vaststelling van de zorg, waarop ingevolge de AWBZ aanspraak bestaat, een deel daarvan voor rekening van verzekerde kan worden gelaten. Daarbij acht de voorzieningenrechter in het bijzonder van belang dat de "eigen risico regel" niet berust op een (medisch) deskundig oordeel, maar op beleidspolitieke overwegingen, zodat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat met deze regel een nadere invulling wordt gegeven van de in het Besluit zorgaanspraken AWBZ nadere omschreven vormen van zorg.
3.20 Ook als geoordeeld dient te worden dat artikel 2, tweede lid van het Besluit zorgaanspraken AWBZ hiertoe wel een grondslag biedt, bestaat bij de voorzieningenrechter twijfel of deze beleidsregel als kennelijk redelijk is aan te merken. Het is op zichzelf redelijk te achten dat voor het kunnen indiceren van zorg vereist wordt dat de kosten die aan de geïndiceerde zorg zijn verbonden in redelijk verhouding staan tot het belang van die zorg en dat om die reden voor indicatie sprake dient te zijn van substantiële bovengebruikelijke zorg. Evenwel valt niet in te zien dat met het niet meenemen van een deel van die substantieel geachte bovengebruikelijk zorg en wel voor 7 uren per week de belangen van een redelijke doelmatige zorgverlening ook worden gediend.
3.21 Voor zover geoordeeld dient te worden dat de "eigen risico regel" op zichzelf binnen de grenzen van de toepasselijke AWBZ- regelgeving blijft, bestaat bij de voorzieningenrechter twijfel of CIZ in dit geval die beleidsregel juist heeft toegepast. Ingevolge de "eigen risico regel" dient CIZ bij de vaststelling van de totale zorgbehoefte per week van verzoekster 7 uren af te trekken. De voorzieningenrechter stelt vast dat CIZ al deze uren heeft afgetrokken van verzoeksters zorgbehoefte aan begeleiding individueel. Uit de rapportage blijkt dat de moeder van verzoekster op vrijwillige basis bovengebruikelijk zorg aan verzoekster verleend en dat zij voor het verlenen van die zorg deels wordt gecompenseerd. Nu slechts sprake is van gedeeltelijke compensatie, roept dit de vraag op of de aftrek van die 7 uren niet reeds verdisconteerd moeten worden geacht met het vrijwillig verlenen van bovengebruikelijk zorg door de moeder van verzoekster.
3.22 Met betrekking tot de "maximaal 3 etmalen per week regel" overweegt de voorzieningenrechter het volgde. Aan die beleidsregel ligt, zo heeft de voorzieningenrechter begrepen, ten grondslag dat de zorg niet meer als doelmatig wordt beschouwd indien de zorg aan verblijf, begeleiding groep en/of begeleiding individueel meer bedraagt dan 3 etmalen per week. In dat geval wordt een andere zorgvorm (financieel) doelmatiger geacht. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat CIZ onderzocht heeft of in dit geval zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan van die beleidsregel afgeweken dient te worden. Niet gebleken is dat de "maximaal 3 etmalen per week regel" rekening houdt met het in de Beleidsregels verwoorde uitgangspunt om kinderen onder de 18 jaar zoveel mogelijk in de thuissituaties te laten opgroeien en dat om die reden bij kinderen enige ondoelmatigheid acceptabel wordt geacht indien daarmee kan worden bereikt dat het kind thuis kan blijven wonen. Nu sprake is van een kind van onder de 18 en in de rapportage aangegeven is dat de zorg voor verzoekster 24 uur direct aanwezig dient te zijn, nu zij dagelijks onplanbare zorg nodig heeft, is niet uitgesloten dat in dit geval een bijzondere omstandigheid zich voordoet die noopt tot afwijken van de "maximaal 3 etmalen per week regel"
3.22 Uit het vorengaande volgt dat aan het bestreden besluit meerdere motiveringsgebreken kleven en ongewis is of die gebreken in bezwaar hersteld kunnen worden. Hierdoor bestaat twijfel of de in rechtsoverweging 3.12 omschreven zorg juist is geïndiceerd. De voorzieningenrechter acht het indiceren van zorg op zichzelf een verstrekkende voorziening. In dat licht en gelet op het feit dat duidelijke aanknopingspunten ontbreken over wat de geïndiceerde zorg in dit geval zou moeten zijn, wordt (tevens) de voorziening getroffen dat CIZ binnen twee maanden na verzending van de uitspraak moet beslissen op het bezwaar van verzoekster. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
3.23 De voorzieningenrechter acht geen termen om een partij te veroordelen in de proceskosten, nu dergelijke kosten niet zijn gesteld.