ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0126

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880493-08 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en noodweer in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 21 januari 2010, stond de verdachte terecht voor mishandeling en het belemmeren van een politieagent in zijn taakvervulling. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 7 januari 2010 heeft plaatsgevonden. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J. van Rooij, heeft ontkend dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans bestond op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte van het primair telastegelegde is vrijgesproken.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2008 in Leeuwarden opzettelijk mishandelend een persoon, te weten het slachtoffer, met een mes in het been heeft gestoken. Daarnaast heeft de verdachte op 21 november 2008 een politieagent belemmerd in zijn taak door zich te bemoeien met de aanhouding van een derde persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte werd aangevallen door meerdere personen terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijze van verdediging van de verdachte voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 2 telastegelegde feit strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft geen toezicht door de reclassering noodzakelijk geacht. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter mr. M.H. Severein en de rechters mr. H. Mol en mr. F. Kleefmann betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880493-08
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 januari 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 7 januari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- ontslag van alle rechtvervolging ten aanzien van het onder 1. telastegelegde;
- veroordeling voor het onder 2. telastegelegde;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Partiële vrijspraak
Verdachte moet van het onder 1. primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte opzettelijk heeft getracht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank is van oordeel dat er door de handelingen van verdachte, het zwaaien met een mes, geen aanmerkelijke kans bestond op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Aldus is niet bewezen dat bij verdachte het opzet bestond, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 8 december 2008 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,
opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met een mes in het been heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 21 november 2008 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, toen [naam 1], hoofdagent van politie, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten [naam 2] als verdachte van overtreding van artikel 267 lid 2 juncto artikel 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen teneinde die genoemde [naam 2] ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belemmerd, door:
- tijdens de aanhouding tussen voornoemde [naam 2] en voornoemde [naam 1] in te gaan staan waardoor [naam 1] noodgedwongen [naam 2] moest loslaten en
- het portier van het politievoertuig waar [naam 2] in zat te openen om zo bij [naam 2] te kunnen komen.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. subsidiair mishandeling;
2. opzettelijk een handeling, door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, belemmeren.
De rechtbank acht het onder 2. bewezenverklaarde feit een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1. telastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in noodweer, als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft tevens ter zitting een beroep gedaan op noodweer en de rechtbank verzocht om verdachte ten aanzien van het onder 1. telastegelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces dient ten eerste vastgesteld te worden of er sprake was van een noodweersituatie: was er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed?
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van een dergelijke noodweersituatie, nu verdachte onverhoeds en zonder enige legitimatie werd aangevallen door meerdere personen terwijl hij op de grond lag.
De gedragingen van die personen leverden derhalve een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf op, waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Ten tweede dient de rechtbank vast te stellen of de wijze van verdediging voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarbij is de aard van het geschonden rechtsgoed van belang.
In deze zaak is de rechtbank niet gebleken van een andere minder vergaande mogelijkheid voor verdachte om zichzelf te verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, nu verdachte werd aangevallen door meerdere personen terwijl hij weerloos en hulpeloos op de grond lag. De rechtbank is aldus van oordeel dat de wijze van verdediging voldoet aan de eisen van subsidiariteit.
Bij het recht om zichzelf te beschermen is geen sprake van proportionaliteit wanneer de verdediging tot onaanvaardbare onevenredige gevolgen zou kunnen leiden. De aard van het te verdedigen rechtsgoed, te weten de lichamelijke integriteit, brengt mee dat een ruime marge van verdediging toelaatbaar is. In deze zaak heeft de verdediging niet tot onaanvaardbare onevenredige gevolgen geleid: verdachte heeft slechts met het mes gezwaaid om zich de aanvallers van het lijf te houden en de verwonding aan het been is onder de gegeven omstandigheden aanvaardbaar, nu verdachte werd aangevallen door meerdere personen terwijl hij weerloos en hulpeloos op de grond lag.
De rechtbank acht de wijze van verdediging aldus voldoen aan de eisen van proportionaliteit.
De rechtbank zal verdachte op grond van het voorgaande ontslaan van alle rechtvervolging ten aanzien van het onder 1. subsidiair telastegelegde.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte ten aanzien van het onder 2. telastegelegde strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het onder 2. gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft een politieagent belemmerd in zijn taakvervulling. Hij heeft zich ten onrechte bemoeid met de arrestatie van een derde persoon en heeft geprobeerd diens aanhouding te voorkomen of ongedaan te maken. Verdachte heeft daarmee het openbaar gezag aangetast. Nu overigens geen leed of onrecht is veroorzaakt en het feit geruime tijd geleden gepleegd is, kan de rechtbank zich verenigen met de vordering van de officier van justitie, waarbij zij er rekening mee houdt dat verdachte eerder voor wederspannigheid is veroordeeld. Toezicht door de reclassering acht de rechtbank, gelet op de aard van het strafbare feit, echter niet nodig.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair telastegelegde bewezen als voormeld doch niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. Mol en mr. F. Kleefmann, rechters, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2010.
Mr. Mol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.