Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 229 van de Gemeentewet gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 2008 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam "rioolrechten" een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Artikel 1, lid a, van de Verordening bepaalt dat onder eigendom wordt verstaan een roerende of onroerende zaak. Ingevolge artikel 3 van de Verordening worden de rechten, indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat, indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt. In artikel 4 is bepaald dat het rioolrecht wordt geheven per eigendom. Artikel 5 van de Verordening bepaalt dat het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt: a. per eigendom, niet zijnde een garagebox die een zelfstandig WOZ-object vormt, € 154,00; b. per eigendom, zijnde een garagebox die een zelfstandig WOZ-object vormt, € 17,00.
3.2 De rechtbank stelt vast dat [eiser] eigenaar is van twee aaneengesloten units, die niet middels een scheidingswand van elkaar zijn gescheiden, en dat hij deze beide units tezamen als één geheel gebruikt. Hieruit volgt dat deze units ingevolge artikel 3 van de Verordening tezamen worden aangemerkt als één eigendom. Voor dit eigendom wordt ingevolge artikel 4 van de Verordening eenmaal rioolrecht geheven.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het eigendom terecht niet heeft aangemerkt als garagebox in de zin van artikel 5, onderdeel b, van de Verordening en daarom terecht niet het lage tarief van € 17,00 heeft toegepast. In de Verordening is geen definitie gegeven van het begrip garagebox. Daarom zoekt de rechtbank voor de uitleg van dit begrip aansluiting bij het gangbaar taalgebruik. Volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal wordt onder garagebox verstaan een stallingsruimte voor één auto, deel uitmakende van een complex van dergelijke stallingen. De rechtbank is van oordeel dat een unit met een breedte van 5 meter, een de diepte van 8 meter en een hoogte van 4 meter niet kan worden aangemerkt als stallingsruimte voor één auto. Dit geldt des te meer voor [eiser]'s eigendom dat bestaat uit twee aaneengesloten units en daardoor een diepte heeft van 16 meter. De rechtbank acht de breedte van de toegangsdeur in dit kader niet bepalend. Uit hetgeen [eiser] ter zitting heeft verklaard, blijkt dat hij het object ook feitelijk niet enkel gebruikt voor het stallen van één auto, maar dat hij in het object tevens een zeilbootje op een trailer en huishoudelijke spullen heeft opgeslagen.
3.4 De rechtbank overweegt voorts dat bij rioolrechten onderscheid kan worden gemaakt tussen gebruiksrechten en genotsrechten. Uit artikel 2 van de Verordening blijkt dat hier sprake is van een rioolgenotsrecht, waarbij de belastingplicht reeds ontstaat op grond van de enkele omstandigheid dat sprake is van een directe of indirecte aansluiting van een eigendom op de gemeentelijke riolering. Door de aansluiting wordt naar het oordeel van de rechtbank de gebruikswaarde van de units verhoogd, zodat sprake is van genot. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 7 april 2006 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AW1212).
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat afvoer van hemelwater voor alle units geschiedt via één dan wel meerdere (in)directe aansluitingen op de gemeentelijke riolering. Gelet op artikel 2 van de Verordening en het onder 3.2 overwogene is de heffingsambtenaar bevoegd rioolrechten te heffen van elke unit of elk samenstel van als één geheel gebruikte units. Het feit dat het hemelwater in het riool gescheiden wordt opgevangen van het vervuilde water doet hieraan niet af. De omstandigheid dat de gemeente Hoogeveen in een vergelijkbaar geval met de eigenaars van de units zou hebben afgesproken dat slechts van één eigenaar rioolrechten worden geheven, is - wat daar ook van zij - niet van belang voor de beoordeling van deze zaak, omdat de gemeente Stadskanaal niet is gehouden aan de regelgeving, het beleid of het handelen van een andere gemeente.
3.6 Wat betreft [eiser]'s bezwaren tegen het ontbreken van tariefdifferentiatie (anders dan het in artikel 5 van de Verordening opgenomen onderscheid tussen garageboxen en overige eigendommen) overweegt de rechtbank dat (verdergaande) tariefdifferentiatie op grond van de Gemeentewet onder voorwaarden weliswaar toelaatbaar is, maar dat dit niet betekent dat het achterwege laten daarvan reeds op die grond tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt. Voor de heffingsambtenaar bestond dan ook geen verplichting een verdergaande tariefdifferentiatie in te voeren. De omstandigheid dat het tarief geen onderscheid maakt naar de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het gemeentelijk riool en evenmin onderscheid maakt tussen hemelwater en afvalwater, betekent niet dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar de voornoemde uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 7 april 2006.
3.7 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.