Bouwvergunning en vrijstelling
4.1 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidde.
4.2 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
4.3 In de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder de consequenties van de plannen voor natuurwaarden in het gebied in kaart gebracht, met verwijzing naar onder andere het rapport "Ecologische beoordeling van het inrichtingsplan van het stadspark van Sneek" van Altenburg & Wymenga uit 2003 en het rapport "Natuurtoets Van der Valk Hotel te Sneek" van Tauw BV van november 2005. Ten aanzien van de in het plangebied voorkomende beschermde vleermuizen heeft verweerder zich onder meer gebaseerd op het rapport "Vleermuizen in en rond het Rasterhoffpark te Sneek" van Altenburg & Wymenga uit november 2006.
4.4 Eiseres betoogt dat in de natuurtoets onvoldoende rekening wordt gehouden met de externe werking van het Natura 2000-gebied Witte en Zwarte Brekken en het Vogelrichtlijngebied Witte en Zwarte Brekken en Oudhof. Volgens eiseres is niet de afstand tot de Natura 2000-gebieden bepalend, maar de vraag of sprake is van significante gevolgen voor de beschermde waarden in het betreffende gebied. In dit geval is volgens eiseres niet uitgesloten dat die gevolgen er zijn en had om die reden een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
4.5 Dit betoog slaag niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bepalingen van de Natuurbeschermingswet niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staan. In de natuurtoets van Tauw is beoordeeld of het project een negatieve invloed op het beschermde gebied de Witte en Zwarte Brekken zou kunnen hebben ('externe werking'). Geconcludeerd is dat negatieve effecten op de beschermde gebieden niet te verwachten zijn. In dit verband heeft Tauw gewezen op de afstand tussen de hotellocatie en het natuurgebied. Die bedraagt 450 meter. De afstand tot de open graslanden (foerageergebieden) bedraagt minimaal 300 meter. Tauw heeft voorts in aanmerking genomen dat de plannen niet leiden tot een toename van verstoring (recreanten) in het gebied Witte en Zwarte Brekken. Verder is aangegeven dat het plangebied deels van het vogelrijke grasland wordt afgeschermd door enkele bomenrijen op de perceelgrenzen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op basis van dit rapport en met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied (behoud van waarden) kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat naar aanleiding van het project significante effecten te verwachten zijn. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een tegenadvies van een deskundige, dat de uitgevoerde natuurtoets naar inhoud of wijze van totstandkoming onjuist is. Het standpunt van eiseres dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft laten doen naar met name de effecten van de plannen op de vogels in het Vogelrichtlijngebied volgt de rechtbank niet, omdat er geen aanknopingspunten zijn om een nader onderzoek noodzakelijk te achten. De reacties van
R. Kleefstra, van Sovon Vogelonderzoek Nederland en van G. Ottens van de Vogelbescherming Nederland, geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van Tauw. In de reactie van Kleefstra zijn slechts waarnemingen beschreven en is het grote belang van de Natura 2000-gebieden voor de vogels benadrukt. Het commentaar van G. Ottens op de uitgevoerde natuurtoets, acht de rechtbank voldoende weerlegd in het verweerschrift.
4.6 Eiseres heeft aangevoerd dat de Flora- en faunawet aan de realisering van het bouwplan in de weg staat vanwege de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht naar de negatieve effecten van het bouwplan op het leef- en foerageergebied van de vleermuizen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de vraag of voor de uitvoering van het bouwplan ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde komt in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat verweerder geen vrijstelling voor het plan had mogen verlenen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat. Uit het door Altenburg & Wymenga uitgevoerde onderzoek van november 2006, dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat deze situatie hier niet aan de orde is. Dit onderzoek geeft een duidelijk beeld van de in het Rasterhoffpark aanwezige vleermuizen en de effecten van het bouwplan op de voor hen belangrijke vliegroutes en foerageergebieden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt voldoende dat met mitigerende maatregelen geen negatieve effecten zijn te verwachten. De rechtbank wijst er voorts op dat inmiddels door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op een concreet verzoek om handhaving ten aanzien van de vleermuizen in het Rasterhoffpark afwijzend is beslist. Tegen deze afwijzing heeft eiseres bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft heden beslist op het beroep en het ongegrond verklaard (zie de uitspraak met registratienummer 08/1683). Gelet op het vorenstaande moet geconcludeerd worden dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan uitvoering van het bouwplan en daarmee aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat.
4.7 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Derhalve is er geen sprake meer van strijd met het bestemmingsplan. Dat de bouwvergunning, zoals gewijzigd bij besluit van 22 januari 2009, zou moeten worden geweigerd op één van de overige gronden genoemd in artikel 44 van de Woningwet is gesteld noch gebleken.
4.8 Het beroep van eiseres moet gelet op het vorenstaande ongegrond verklaard worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.