Motivering
Beoordeling van het geschil
1.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [X] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
1.2 In het bestreden besluit is de volgende passage opgenomen: "Wij leggen u een last onder dwangsom op van € 500,-- per geconstateerde overtreding, met een maximum van
€ 5.000,--". Ter zitting is namens het college verklaard dat deze passage per abuis is opgenomen in het bestreden besluit en dat van een dwangsombesluit geen sprake is. Nu, zoals namens het college ter zitting is verklaard, deze fout in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld, bestaat geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
1.3 Op grond van artikel 2:56, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Opsterland 2009 (hierna: de APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt. Ingevolge artikel 2:56, derde lid, onder b, van de APV wordt onder "kort aanlijnen" verstaan aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot
halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
1.4 Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [naam hond] in augustus 2007 in Bakkeveen, in de nabijheid van de Poiesz supermarkt, een voorbijganger in zijn kuit heeft gebeten en in augustus 2009 in Wijnjewoude de hond van de familie [A] te [woonplaats familie A] heeft gebeten. Dit incident vond plaats buiten het erf van [X]. Het college heeft bij zijn besluitvorming verder betrokken dat [naam hond] driemaal de hond van [B], de buurvrouw van [X], achterna heeft gezeten. Bij de derde keer heeft [naam hond] de hond van [B] tot in haar woning achtergezeten. Ook heeft het college bij zijn besluitvorming betrokken dat [naam hond] begin juli 2009 zijn kop door de erfafscheiding (betongaas) tussen het erf van [X] en het erf van buurman [C] heeft gestoken en één van de honden van [C] heeft gebeten. Van voormelde incidenten is door de gemeentelijke toezichthouders [naam] en [naam] op 20 oktober 2009 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt dat deze toezichthouders uitvoerig onderzoek hebben gedaan naar de incidenten, naar aanleiding van de klacht van de familie [A]. De voorzieningenrechter verwerpt dan ook de stelling van [X] dat het bestreden besluit niet op deugdelijk onderzoek is gebaseerd, maar op emoties en dat het college bij zijn besluitvorming vooringenomen is geweest over [naam hond].
1.5 Ter zitting heeft [X] expliciet erkend dat de eerste drie incidenten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft het vierde incident ([C]) heeft [X] verklaard dat hij gedurende het incident niet snel ter plekke was, maar dat het niet voorstelbaar is dat [naam hond] zijn kop door het betongaas heeft gestoken. De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, waaronder de hierin opgenomen verklaringen van [A], [B] en [C] omtrent de verschillende incidenten.
1.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college, gelet op de hiervoor geschetste incidenten, heeft kunnen overwegen dat [naam hond] gevaarlijk en hinderlijk gedrag in de zin van artikel 2:56 van de APV vertoont. Het college was en is dus bevoegd om met toepassing van die bepaling [X] als eigenaar van [naam hond] een aanlijn- en muilkorfverplichting op te leggen. Dat, zoals [X] stelt, het gedrag van [naam hond] nu eenmaal inherent is aan honden en dat het bijten en het volharden in bijten het gevolg is van weliswaar begrijpelijk maar onverstandig ingrijpen van personen die menen tussenbeide te moeten komen tussen twee honden, waardoor de situatie juist verslechterd, maakt dit niet anders. Dit doet immers niet af aan het feit dat [naam hond] bijtgedrag vertoont en honden achterna zit.
1.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [X] naar aanleiding van het bijtincident in Bakkeveen in augustus 2007 [naam hond] steeds kort aangelijnd houdt, korter nog dan de door de APV voorgeschreven lengte, en muilkorft wanneer hij [naam hond] bij winkels vastgebonden achterlaat. Sedertdien hebben zich bij die locaties ook geen incidenten meer voorgedaan. Voor wat betreft het bijtincident met de hond van [C] stelt de voorzieningenrechter vast dat dit incident heeft plaatsgevonden op het erf van [X]. Voor wat betreft het bijtincident met de hond van de familie [A] stelt de voorzieningenrechter vast dat dit incident weliswaar buiten het erf van [X] heeft plaatsgevonden, maar dat dit gevolg is van het openen van een hekje door een zoon van [A]. Was dit niet gebeurd, dan was [naam hond] hoogstwaarschijnlijk niet ontsnapt en had het incident niet plaatsgevonden. Een en ander roept de vraag op of de opgelegde aanlijn- en muilkorfplicht wel effectief en proportioneel is. Deze geldt immers niet voor het eigen erf van [X]. Wat het college met de opgelegde aanlijn- en muilkorfplicht nu nog wil bereiken, mede in het licht van de door [X] zelf genomen maatregelen, is de voorzieningenrechter niet geheel duidelijk. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat een voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor beantwoording van deze vraag. Het college dient dit aspect te betrekken bij het beoordeling van het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding om hangende de bezwaarfase het bestreden besluit te schorsen. Gegeven de bevoegdheid van het college om ten aanzien van [naam hond] toepassing te geven aan artikel 2:56 van de APV, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het met die bepaling te beschermen belang meer gewicht toe dan aan het belang van [X] om [naam hond], hangende de bezwaarfase, buiten het eigen erf zonder muilkorf uit te mogen laten. Het schorsingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
1.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.